Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] Moetje varen? refrein. Daar ging er een meisje langs den kant, kanterde, kanterde, Buitenkant, Zoo aardig en naar de trant! 1. 'Moetje varen, moetje varen?’ Riepen allen, luiderkeels, Die er bij malkander waren, En zij fluisterden: 'wat eêls!’ Jolman, schipper, varensgast Hielden 't jentig meisje vast. refrein. Daar ging er een meisje, enz. 2. Janmaat zeî: 'mooi meisje! trekje Met me naar Oostinje meê? In mijn hangmat, snoepig bekje, Is er ligt wel plaats voor twee!’ 't Meisje, kleurtjes op haar wang, Zeî: 'die reis is me te lang!’ refrein. Daar ging er een meisje, enz. [pagina 126] [p. 126] 3. 'Zeg'reis, trantje! wil je varen?’ Riep een jolman blij te moê: 'Wees niet bang voor wind of baren, 'k Ga maar naar het Tolhuis toe!’ 't Meisje, plukkend aan haar schort, Zeî: 'die reis is me te kort!’ refrein. Daar ging er een meisje, enz. 4. Maar een schipper op Enkhuizen Sprak: 'mijn allerliefste meid! Zie je wel, hoe bij de sluizen, Ginds mijn scheepje zeilreê leit? 't Wacht alleen een schippers-vrouw!’ - En ze zeî: 'ik vaar met jou!’ refrein. Daar ging er een meisje, enz. Vorige Volgende