Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
[pagina 275]
| |
XLVIIIste lied.
| |
[pagina 276]
| |
3[regelnummer]
Hij zag mij aan, daar ik op 't dwaalspoor trad,
Deed voor mijn' ziel het schijngenot verdwijnen;
'k Was als een'bloem, door 't zonvuur afgemat,
Die, onbesproeid, verdorren moet of kwijnen,
Tot ik, verkwikt door zijne levensbron,
Met nieuwe kracht weêr voor Hem leven kon.
4[regelnummer]
Nu roep ik uit, door liefdevuur ontgloeid:
‘Mijn jezus zag op mij ellend'ling neder;
Ontsloot de bron, die voor den boet'ling vloeit,
Gaf zich aan mij met al zijn' volheid weder;
En vestt' op nieuw 't verzoenend vreêverbond,
Dat ik verbrak en onbedachtzaam schond!’
5[regelnummer]
O dankensstof! dit al kan brood en wijn,
Door Jezus geest, aan zijnen disch mij geven;
Nu moet mijn' ziel ook enk'le liefde zijn,
Om tot zijn' eer voor Hem op aard' te leven;
| |
[pagina 277]
| |
Maar, ach! hoe zwak is hier mijn dank en lof,
Zoo lang ik leef op 't ondermaansche stof.
6[regelnummer]
'k Sla 't oog op Hem, die mij als Herder leidt,
En priester blijft voor al mijn zielgebreken;
Die mij bedekt met zijne heiligheid,
En voor mijn' schuld, verzoenend', heil blijft smeeken;
Om door zijn' kracht, geleid aan zijne hand,
Te streven naar het hemelsch Vaderland.
7[regelnummer]
Mijn Goël! ja, Gij zijt mijn hulde waard',
Wat offergeur zal ik op 't Outer brengen,
Voor U, wiens oog op al mijn' daden staart?
Voor wien G'uw bloed zoo liefderijk woudt plengen?
'k Heb Var noch Lam; neen, 'k offer 't geen Gij vraagt,
Een schuldvol hart, dat steeds van weedom klaagt.
8[regelnummer]
Dat ik, o Heer! uw'liefde nooit vergeet',
Dat gul onthaal, uit al uw' smart gesproten;
| |
[pagina 278]
| |
Die zielevreugd' en balsem in mijn leed,
Die 'k aan uw' disch zoo liefd'rijk heb genoten;
Och! doe mij steeds uw' trouw, uw' liefde zien,
En, door 't geloof, U dankend' hulde biên.
9[regelnummer]
Eens breekt voor mij de laatste scheem'ring aan,
Het uur des doods, om mij van 't stof t'ontbinden;
Dan zal mijn' ziel volmaakter toonen slaan,
In 't hemelhof, daar zij U weêr zal vinden,
Bij 't zoet genot, dat G'in uw' bruiloftszaal
Haar schenken zult, aan 't zaligst Avondmaal.
|
|