Eenighe gheestelijcke liedekens
(1612)–J. Jacobsz. Harlingen– AuteursrechtvrijNa de wyse: Als die eckelen rijpen soo mest die boer, &c.
1.
LOf hoocheyt prijs en eereGa naar margenoot+
Zy God den Vader soetGa naar margenoot+
Die my van boven neereGa naar margenoot+
| |
[Folio 93v]
| |
Ga naar margenoot+Sijn gheest sendt en laet leere,
Ga naar margenoot+Den wegh die leyt ten eewighen goet.
2.
Ga naar margenoot+Wie sou nu connen laten
Ga naar margenoot+Te loven sulcken Heer,
Ga naar margenoot+Die boven alle staten
Ga naar margenoot+Verheven heeft uyter maten,
Ga naar margenoot+Alle dien die houden sijn leer.
3.
Ga naar margenoot+O God ghy zijt ghetrouwe,
Ga naar margenoot+Al die u van herten vreest,
Ga naar margenoot+En oock die hebben berouwe
Ga naar margenoot+Van alle haer sonden grouwe,
Ga naar margenoot+Dien gheeft ghy u ghenade meest.
4.
Ga naar margenoot+Maer al die teghen stonden
Ga naar margenoot+V woort ghebenedijt,
Ga naar margenoot+Die noemt Iohannis honden,
Ga naar margenoot+Tovenaers leughen monden,
Ga naar margenoot+Die teghen t'lam Gods voeren strijdt.
5.
Ga naar margenoot+Dese wilt ghy versmaden,
Ga naar margenoot+En van u stootende zijn,
Daer is oock gheen ghenade,
Voor haer vroech nochte spade,
Ga naar margenoot+Eer dat sy bewijsen boete fijn.
6.
Dat hebben wy vernomen,
Ga naar margenoot+Want alle die niet in d'arck
Ga naar margenoot+Met Noah zijn ghecomen,
| |
[Folio 94r]
| |
Verdroncken zijnse van stroomen,Ga naar margenoot+
Die welcke God haer sonde starck.Ga naar margenoot+
7.
Sy zijn oock mee verganghenGa naar margenoot+
Al die in Sodoma bleef,Ga naar margenoot+
Maer die met groote verlangenGa naar margenoot+
Met Loth sijn uytgheganghen,Ga naar margenoot+
God in het boeck des levens schreef.Ga naar margenoot+
8.
Maer dan ist niet ghewonnenGa naar margenoot+
Als wy al zijn in d'arck,Ga naar margenoot+
En oock niet zijn verslonnenGa naar margenoot+
Van't vyer of van d'afgronnen,Ga naar margenoot+
Of wy moeten voort dringhen starck.Ga naar margenoot+
9.
Want hoewel Canan uyt d'Arcke
Gheganghen was op t' lant,
Den Heer niet lovende starcke,
Maer ontuchtich zijnde van wercke,Ga naar margenoot+
So bleef hy van God onbekant.Ga naar margenoot+
10.
Oock is Loths wijf waerachtichGa naar margenoot+
Verandert in een soutsteen,Ga naar margenoot+
Om datse niet bleef ghedachtich
Die woorden van God almachtich,
Maer sy deed haer eyghen sinnelijckheen.Ga naar margenoot+
11.
Dus heeft niemant vercreghen,
Eenighe belofte ofte loon,Ga naar margenoot+
Die welcke ter halver weghenGa naar margenoot+
| |
[Folio 94v]
| |
Ga naar margenoot+Is weecken of worden versleghen,
Ga naar margenoot+Want int eynde so leyt die croon.
12.
Ga naar margenoot+Wy moghen God niet begheven,
Ga naar margenoot+Sijn jock wort ons niet suer,
Ga naar margenoot+Als wy recht sonder sneven,
Ga naar margenoot+Altijt op 't eewighe leven,
Ga naar margenoot+Dencken en opt eewighe vuer.
13.
Die dit recht over legghen,
Ga naar margenoot+Sullen van God niet vlien,
Ga naar margenoot+Maer wat men haer op legghen
Ga naar margenoot+Sullen sy niet teghen segghen,
Denckende dat sy't om Gods woort lien.
14.
Ga naar margenoot+Oft ons sulcx sou ghebeuren,
Ga naar margenoot+O Heer van crachten groot,
Ga naar margenoot+Laet haer niet zijn verlooren
Ga naar margenoot+Die ons soecken te versmooren,
Ga naar margenoot+Helpt ons o God uyt alder noot.
15.
Ga naar margenoot+Die dit liedt eerst ginck dichten,
Ga naar margenoot+Het was al sijn begheer,
Ga naar margenoot+Dat God hem wou verlichten,
Ga naar margenoot+Altijt ons allen stichten,
Ga naar margenoot+Dat wy van hem niet nemen keer.
|
|