Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
Hoofdstuk 25
| |
[pagina 288]
| |
verslag van een lezing van Van Bruggen te Amsterdam op 15 mei 1925.Ga naar eind4 Nauwelijks twintig leden van de Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging hadden zich door het thema van deze bloedhete avond, ‘de Grondgedachte van Prometheus’, aangetrokken gevoeld; de helft ervan had zelfs op het allerlaatste moment opgetrommeld moeten worden. De spreekster had verteld hoe ze langzaam het vermoeden had gekregen dat er een samenhang moest zijn in de wereld, ‘geen legkaart met duizenden stukken alles los van elkaar’. Om die eenheid te kunnen gewaarworden moet het menselijk Ik eerst zichzelf durven wegstrepen en afscheid nemen van de gedachte dat hij de motor van alle dingen is. Want zoals een boom wordt bewogen door de wind, staat er boven de mens een geest die hem in beweging brengt. Om een beeld te geven van de eenheid van alle losse verschijnselen gebruikte Van Bruggen een vergelijking van Augustinus: de spons zelf is het Vele, het water dat er doorheen sijpelt het Ene. Vervolgens kwam zij tot de uitspraak: ‘Er is geen ander zijn dan anders zijn.’ De dingen bestaan alleen door het contrast dat ze vormen met iets anders. Al het menselijk streven zou er op gericht zijn anders te zijn: ‘levensdrift is distinctiedrift’. Tegenover de distinctiedrift staat de drang naar eenheid en daaruit vloeit het grote conflict voort van de ene mens tegenover de andere en in de mens tegenover zichzelf. Prometheus is echter veel meer dan een abstracte bespiegeling over de dualiteit tussen eenheid en veelheid. Het geeft ook een indringende behandeling van het probleem van het moderne nihilisme, veroorzaakt door het wegvallen van de metafysica en het daarmee verbonden geloof.Ga naar eind5 Het besef van de eenheid van alle dingen wordt het grootst op het moment dat men voelt dat alle dingen uit elkaar vallen. Dat is de tragedie van de moderniteit. De negentiende-eeuwse cultuur was een verstarde eenheid geweest: een cultuur die zichzelf niet wilde opheffen. Men hield nog tegen beter weten vast aan eens gecreëerde zekerheden. Maar zie, daar brak de schaal en de overtuiging won veld dat elke waarheid betrekkelijk is en dat elke mens zijn eigen vergankelijke werkelijkheid moet scheppen. Pas in de moderniteit heeft het denken zijn ware aard onthuld: namelijk dat het onmaatschappelijk, afbrekend en individualistisch is. Het drama van de bewuste mens nadert daarmee zijn ontknoping. Bij het besef dat er nooit een grotere individuele vrijheid zal komen, bij het besef ook dat het zuiverste idealisme gedoemd is ten onder te gaan, lijkt hem nog slechts één keuze te resten, die ‘tussen ster- | |
[pagina 289]
| |
ven en bederven’.Ga naar eind6 Beide mogelijkheden zijn echter oplossingen van niets. Alleen in activiteit ligt volgens Van Bruggen de bevrijding. De moderne Prometheus, oppositiefiguur bij uitstek, kan en mag zich niet onpartijdig houden: En wat nog geen geslacht was opgelegd, werd ons geslacht opgelegd: te moeten leven met het dubbele besef, dat de tegenstrevende daad nutteloos en onvermijdelijk, ijdel en onontkoombaar, misdadig en noodwendig is - alles te moeten doorzien en zich aan niets te kunnen onttrekken.Ga naar eind7 Dit bracht bij Ter Braak een schok der herkenning teweeg. Van Bruggen raakte de kern van het probleem waar hijzelf mee worstelde. Haar boek vormde voor hem de rozevingerige dageraad van een geleidelijke, maar volledige zelfaanvaarding, zonder begoocheling, zonder bedrog, zonder beklag. Terecht is Carry - spreek uit: KerrieGa naar eind8 - van Bruggen wel beschreven als een intellectueel die haar geestelijke en maatschappelijke onafhankelijkheid alleen wist te bewaren door als een ‘grensfiguur’ tussen verschillende culturen te pendelen, gemakkelijk wisselend van positie, uiterst kritisch ten opzichte van zichzelf, uiterst kritisch ten opzichte van de ander, maar ook moeilijk in staat tot intimiteit en binding, afstandelijk en onzeker tot aan frigiditeit toe.Ga naar eind9 Hoe sterk had Ter Braak zich met deze ‘bewuste vrouw’ kunnen identificeren, ware het niet dat zij een vrouw was: en daarmee voor hem een wereld te ver, waardoor hij haar in laatste instantie ook weer moest ‘afwijzen’. Naast de identificatie met de intellectueel Van Bruggen, is er namelijk een tweede belangrijk aspect aan Ter Braaks beeld van de auteur van Prometheus. Vooral uit zijn recensie van haar roman Eva uit 1927 wordt duidelijk hoe er een overdracht van Ter Braaks gevoelens voor Jo Planten-Koch heeft plaatsgehad op de joodse schrijfster en filosofe Carry van Bruggen.Ga naar eind10 Het was Jo Planten-Koch geweest die het werk van Van Bruggen bij hem had geïntroduceerd. Zij maakte een keer een lezing van de schrijfster van Eva te Enschede mee vanaf de voorste rij;Ga naar eind11 er was oogcontact geweest en symbolisch gaf zij de oogopslag van Van Bruggen weer verder aan Ter Braak, die daarin echter de blik van Jo Planten-Koch weerspiegeld zag. Diens artikel over Eva opent met een sneer naar het gros der Nederlandse romanschrijfsters die, in weerwil van alle | |
[pagina 290]
| |
vrouwenemancipatie, in hun boeken waren blijven steken in een eeuwige ontgoocheling, veroorzaakt door de als negatief ervaren gebondenheid aan hun ‘natuurlijke partner’ (die voor Ter Braak nog per definitie een man was). Ter Braak hanteerde hier een retorische strategie met een typisch misogyn karakter, door namelijk de ene uitzondering van Carry van Bruggen te verheffen boven een algemene regel. Welke schrijfster slaagde er eindelijk in de ervaring van de gebondenheid uit te tillen boven het niveau van de stemmingen naar dat van het bewustzijn? Inderdaad, Carry van Bruggen. Hij prees haar als een bewuste vrouw (wat hij ook zo in Jo Planten-Koch waardeerde). Maar hij prees haar in het bijzonder omdat zij dit bewustzijn in een vrouwelijke synthese wist te verbinden met het leven der zinnen. Zelf kon Ter Braak - naar hij maar al te goed besefte - het prangende bewustzijn slechts ontstijgen door de sprong naar de mystiek, niet door de rede te laten vervloeien met de verbeelding. Carry van Bruggen was aan de desillusie voorbij; haar schrijven hoefde geen tragische aftocht van het levenstoneel te dekken, neen: zij wist ja te zeggen tegen het leven door er met een nooit eindigende verwondering naar te kijken. En omdat de verwondering de bewegende kracht van dit boek was, moest het in wezen een boek zonder oplossing, met een open einde blijven. Het wekt nauwelijks verbazing dat Ter Braak voortaan ook zijn eigen boeken stuk voor stuk in een open einde zou laten uitmonden.Ga naar eind12 Eva markeerde voor Ter Braak een tweesprong die ook voor hemzelf van levensbelang was. Pessimisme kan óf omslaan in ontgoocheling en negativiteit, óf de bron zijn van een voortdurende verwondering, waarin het leven verheerlijkt wordt. In dit boek koos Carry van Bruggen de tweede weg en in zijn soms extatische recensie zei Ter Braak, die de problematiek van het pessimisme door en door kende: dat moet en zal ook mijn weg zijn. Hij zou daarmee een uitweg uit de impasse zoeken via de vrouwelijke, moederlijke pool; dat punt waarin de geest eindelijk verzoend is met het gevoel, met de aarde. Deze verzoening, deze positiviteit was de les die hij gaandeweg zou leren van Jo Planten-Koch en die zij hem onder andere leerde door hem het boek te lenen van een vrouw die een mateloze uitvergroting van haarzelf was, Carry van Bruggen. Over haar schreef Ter Braak in zijn bespreking van Eva een zin, die zich tegelijkertijd laat lezen als een idealisering van de moeder-geliefde Jo Planten-Koch: | |
[pagina 291]
| |
Zij bewijst de bestaansmogelijkheid van een vrouwelijke bewustheid in een zelfstandige synthese met de aarde, van een vrouwelijk wijsgeer in een zelfstandige synthese met de minnares en de moeder. In december 1927 zocht Ter Braak enige malen schriftelijk contact met Carry van Bruggen en deed haar zijn recensie van Eva toekomen, waarop zij ook reageerde.Ga naar eind13 Hij wilde haar, schreef hij op verlegen, bijna stamelende wijze, graag persoonlijk ontmoeten, doch waarschuwde reeds bij voorbaat dat hij niet al te best van de tongriem gesneden was en zijn beste argumenten in de regel pas in tweede instantie per brief volgden. Hij vreesde dan ook dat een onderhoud voor haar leerzaam noch gezellig zou zijn. Maar hij wilde zijn best doen en pedagogisch zou het bovendien heel nuttig zijn, ‘als ik mij aan uw mondelinge slagvaardigheid waag’: Zelf heb ik alleen het vage gevoel, dat het lot mij zal toebedeelen in der eeuwigheid commentaren en desnoods commentaren-opcommentaren te schrijven, vanwege de secundaire reactie.Ga naar eind14 Enkele weken later wendde Ter Braak zich opnieuw tot haar om zijn ‘belofte gestand te doen’. Haar briefkaartje draagt het poststempel 16 januari 1928 en is karakteristiek voor haar korte maar (volgens Ter Braak) ‘prettig-agressieve’Ga naar eind15 stijl van reageren: Poor boy -, ik bedoel: Zo arriveerde Ter Braak op vrijdag 20 januari 1928 met de ‘Gooische Moordenaar’ te Laren waar hij de middag met de schrijfster doorbracht in haar huis ‘De Veldmuis’ aan de Engweg 13. Carry van Bruggen, de | |
[pagina 292]
| |
‘stormwindachtige’ zoals ze wel eens genoemd is,Ga naar eind16 was geheel in tegenstelling tot de gesloten Ter Braak bijzonder spraakzaam en exuberant in haar uitingen. Een interviewer kon er destijds nauwelijks over uit: ‘De woorden golven haar uit den mond gelijk water uit een stroom, en toch niet ordeloos: elke zin, die van haar radde tong valt, staat evenwichtig.’Ga naar eind17 De herinnering die Ter Braak later optekende in zijn ‘In memoriam Carry van Bruggen’ doet hier sterk aan denken. Zij zou zich bij de persoonlijke ontmoeting precies zo hebben geuit als in haar hoofdwerk Prometheus: ...spontaan, agressief, polemisch en vol humor: geen aristocrate en met iets van de ‘algemeene ontwikkeling’ in haar optreden, maar vol aanstekelijke levendigheid, die mijn academische vooroordeelen destijds in heftige beroering bracht. Het element ‘gezond verstand’, dat in haar beste werken zoo duidelijk aan het licht komt, maakte ook een gesprek met haar tot een stimuleerende gebeurtenis; zij koos geen omwegen, maar viel met de deur in huis en ontzag geen enkelen deftigen term, dien men haar wilde voorhouden.Ga naar eind18 Nog geen vier maanden na Ter Braaks bezoek te Laren werd Carry van Bruggen ziek tijdens een lezing te Bussum; het begin van een jarenlange, vernietigende depressie waaraan zij in november 1932 een eind maakte door een overdosis slaapmiddel in te nemen. ‘Hoorde je, dat Carry van Bruggen dood is? (men zegt: suicide). Ik schreef een klein panopticum in Memoriam,’ berichtte Ter Braak de dag na haar overlijden aan Du Perron.Ga naar eind19 Het is Ter Braak nadien - door Boudewijn Büch in hoogsteigen persoon - verweten dat hij niet naar de begrafenis van Carry van Bruggen is geweest.Ga naar eind20 In een allervriendelijkste verdediging van Ter Braak heeft Hans van Straten vervolgens betoogd dat deze als leraar aan het Rotterdamsch Lyceum die plechtigheid alleen maar had kunnen bijwonen op straffe van ontslag op staande voet. Carry van Bruggen was immers geen naaste familie en het schoolbestuur zou hem daarom toestemming hebben geweigerd. ‘In die tijd werd nog de hand gehouden aan de voorschriften!’Ga naar eind21 Dat argument strookt echter niet met Ter Braaks lesrooster. De begrafenis vond plaats op een nevelige zaterdag te Laren, waarbij alleen een aantal vrienden van de schrijfster aanwezig was. Mede onder invloed van E. du Perron, die in Prometheus vooral een | |
[pagina 293]
| |
‘juffrouw op de avondcursus’ aan het woord hoorde, had Ter Braak op dat moment al afstand genomen van Carry van Bruggen. Hij stond te ver van haar af, na één bezoekje jaren geleden, om zich te scharen tussen de intimi die haar op een natte nevelige herfstdag de laatste eer bewezen door tegenwoordig te zijn bij haar begrafenis.Ga naar eind22 Hij had haar bovendien nooit in haar lange ziekteperiode bezocht, als zij dat al op prijs had gesteld. Ter Braak deed zijn vriendenplicht door het schrijven van een in memoriam. Maar het was kenmerkend dat hij een brief van Du Perron met bezwaren tegen het boek had doorgestuurd naar Jo Planten-Koch en daarmee, in januari 1931, Prometheus als het ware weer ‘teruggaf’ aan degene die hem het boek destijds deed ontdekken.Ga naar eind23 Toch wenste hij met de schrijfster van Prometheus niet zijn eigen verleden te verloochenen. In zijn Politicus zonder partij bewees hij haar alle reverentie die zij verdiende, in woorden bovendien die de beeldvorming van Carry van Bruggen tot de dag van vandaag zijn blijven beheersen:Ga naar eind24 Met al zijn coquetterie naar den philosophischen katheder blijft Prometheus het levenswerk van een mensch, niet van een specialiste; het is in laatste instantie een pamflet, dat scherp partij kiest en langademig uitspint, omdat het één ding tot het bittere einde moet zeggen; het legt getuigenis af van een belezenheid, die tot iets gediend heeft. Ik zag hier een koppige streep door mijn philosophisch kasboek getrokken, die persoonlijk groepeerde, wat in mijn academische hersens dooreenlag; hier organiseerde iemand, hier deden de parolen ‘individu’ en ‘collectiviteit’ den eenigen plicht dien men van parolen kan vergen: zij waarschuwden den lezer, dat hij van het begin tot het eind partij moest zijn. En zoo was ik partij, zonder restrictie. Mijn philosophisch kasboek verloor zijn sphinxen-gezicht; ik had mij voor de eerste maal in mijn leven gevangen laten nemen.Ga naar eind25 De ‘boodschap’ van Politicus zonder partij, geschreven ten tijde van het naar de macht grijpende nationaal-socialisme, is inderdaad reeds in Prometheus verweven: het is een oude dwaling dat het individu zich glimlachend afzijdig kan houden bij het verzet tegen een gevaarlijk collectief. Elk mens is aansprakelijk, onpartijdigheid is schijn.Ga naar eind26 Vanuit dit perspectief krijgt Ter Braaks lectuur van Prometheus, hem aangereikt door Jo Planten-Koch in december 1925, behalve een wezenlijk belang | |
[pagina 294]
| |
voor zijn intieme levensgeschiedenis, ook een sleutelfunctie binnen zijn geestelijke ontwikkeling. De analyse die Annie Romein-Verschoor in haar Vrouwenspiegel van Carry van Bruggen gaf,Ga naar eind27 laat zich met omzetting van enkele begrippen zeer wel toepassen op de intellectuele figuur van Ter Braak. De ervaring niet in de gemeenschap geïntegreerd te zijn en het hartstochtelijk beleden individualisme tegenover de mentaliteit van de ‘kudde’, moeten zeker niet als vormen van pathologische fijngevoeligheid worden uitgelegd. Integendeel, ze moeten positief worden gewaardeerd, omdat ze een sociale basis hebben. De uitzonderingspositie wordt niet gezocht omdat het van daaruit zo goed neerkijken is op de massa, maar is de scherpe en consequente ervaring van hoe de verhoudingen in de maatschappij in elkaar steken. Deze intellectuelen laten zich niets wijsmaken. De onvolkomenheden van maatschappelijke vooruitgang hebben zij aan den lijve ondervonden. De Ter Braakiaanse notie van het ‘Martyrium’ (‘hij was slechts een ambteloos burger, die het eenzame kruis had opgenomen; daarom slikte hij vergif’) kan hier in die zin worden toegepast dat intellectuelen van het type Van Bruggen en Ter Braak zich hebben willen onderscheiden als geloofsgetuigen aan het kruis van de vooruitgang. |
|