Sterven als een polemist: Menno ter Braak 1930-1940
(2001)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
Hoofdstuk 24
| |
[pagina 475]
| |
tie van de geboren polemist Ter Braak voor de geboren aartsconservatief Rauschning een dubbelheid tot uitdrukking, die reeds in zijn waardering voor de rechts-radicaal Ernst von SalomonGa naar eind6 geconstateerd kon worden. De met linkse, wereldverbeterende idealen opgegroeide dokterszoon uit de Achterhoek, zelf het prototype van de nerd, koesterde een stiekeme bewondering voor de mannen van de daad, de vertegenwoordigers van de Herren-Moral, die een niets ontziende machtswil en leidersmentaliteit aan de dag legden. Ter Braak had van Rauschnings uitgever, Europa Verlag, geheel de vrije hand gekregen voor de bewerking van het boek.Ga naar eind7 Het vertalen van het dikke boek werd hem echter een obsessie en hij moest zijn vakantie ervoor uitstellen. Hij vond het Duits maar een halve ‘cultuurtaal’, ‘tenzij het door menschen als Kafka of Nietzsche wordt geschreven. Als deze R. het op zijn heupen krijgt, weet hij met tien woorden niets te zeggen’. Het boek bleek op een hinderlijke manier ‘golvend’ gecomponeerd, dat wil zeggen: de auteur kwam altijd weer op hetzelfde punt uit. Daardoor werd des te duidelijker dat hij eigenlijk onvoldoende substantie had.Ga naar eind8 Een hoffelijk briefje van Rauschning uit Parijs gaf hem weer enige moed.Ga naar eind9 ‘Hij is een moedige geest’, wist hij nu zeker. Elke zomermiddag zat hij gebogen over zijn schrijfmachine en knipte de lange, spiraalvormige zinnen van de Duitser in korte stukken, waardoor het boek enorm aan leeskracht won. Uitgever R.I. Leopold vond het boek, dat hij hoofdstuksgewijs van Ter Braak binnenkreeg en meteen liet drukken, minstens zo boeiend als een roman.Ga naar eind10 Het was een argument dat Ter Braak bekend voorkwam: in de weinige vrije uurtjes die nog overbleven, verslond hij L'Âme Primitive van de toen net overleden Lucien Lévy-Bruhl. Deze Franse etnoloog en filosoof had in zijn studie uit 1927 het pre-logische karakter van de ‘primitieve’ mentaliteit beklemtoond. De ‘primitieve mens’ maakte associaties die de Europeaan ontgaan, terwijl de conclusies die deze trekt voor hem onbegrijpelijk zijn. Ter Braak zag zijn opvattingen over het systematiserende en onderdrukkende karakter van de westerse rede bevestigd, zoals hij die tien jaar eerder zelf in Het carnaval der burgers had neergelegd. Het trof hem als zonderling dat deze zogenaamd ‘primitieven’ lange tijd voor werkelijk primitief waren versleten. Hij besefte dat het christendom met zijn missionarissen een koloniserende macht zonder weerga in de geschiedenis geweest was: ‘pressiemiddelen, chantage, superioriteit der techniek’. Waren dit niet ook de gereedschappen waar- | |
[pagina 476]
| |
mee het nazisme te werk ging? Ja, het Hitler-regime verbond de ergste overheersingsmethoden van het christendom aan de ergst voorstelbare primitiviteit van denken. Diep in zijn hart droomde Ter Braak van emigratie naar een van de verre gebieden buiten Europa waar Lévy-Bruhl zijn onderzoekingen had verricht.Ga naar eind11 Begin augustus 1939 was de vertaling volgens contract klaar. Een maand later kreeg hij voor drie weken vakantie, op de dag van de oorlogsverklaring tussen Duitsland en Engeland-Frankrijk. Vlak voor zijn vertrek naar de Achterhoek wierp hij nog enkele regels op papier voor Jo Planten-Koch: Dat dit drama nu openlijk wordt erkend in den vorm van een oorlog, was voor mij geen verrassing, het woord opluchting is misschien verkeerd, omdat ik walg van bloedvergieten en alles wat tot het ijzeren tijdvak behoort. Ik geloof bovendien niet aan een spoedige afval van het Duitsche volk van Hitler, het is zoo door en door verpest gedurende deze zes jaar, dat het eerst zware slagen zal moet krijgen... die voorloopig nog wel zullen uitblijven. Dat wij, na den val van Polen, buiten dezen oorlog zouden kunnen blijven, lijkt mij zeer twijfelachtig.Ga naar eind12 Hij nam zich voor één gevoel richtinggevend te laten zijn: ‘te blijven leven tot Hitler hangt’.Ga naar eind13 En dan? De uitspraak bewijst eens te meer dat hij zijn eigen voortbestaan op fatalistische wijze met dat van het Hitlerregime had verbonden. Het verheugde hem dat Rauschning nu ieder moment in het Nederlands kon verschijnen: ‘actueeler dan ooit’.Ga naar eind14 De vertaling bleek al spoedig een fenomenaal boekhandelsucces. Het boek kreeg in korte tijd vier drukken met een totale oplage van 8880 stuks. Volgens de boeken-toptien van de Haagsche Post was Rauschning na de jubileumeditie van de Camera obscuraGa naar eind15 zelfs de meest verkochte auteur van september! Leopold schonk Ter Braak spontaan honderd gulden als 'aandeel in het succes van De nihilistische revolutie.Ga naar eind16 Rauschnings boek was overigens ook als ‘indrukwekkend’ en ‘beklemmend’ beoordeeld door de linkse publicist Jacques de Kadt in diens tijdschrift De Nieuwe Kern.Ga naar eind17 Men zou kunnen zeggen dat Ter Braak en De Kadt elkaar in hun Rauschning-receptie ontmoetten.Ga naar eind18 Toch waren zij al langere tijd geen vreemden voor elkaar. De Kadt had de grote cultuurkritische essays Politicus zonder partij en Van oude en | |
[pagina 477]
| |
nieuwe Christenen van vaak zeer rake commentaren voorzien - Ter Braak bleef in zijn ogen nog altijd teveel een ‘luxe-intellectueel’. Ter Braak van zijn kant had deze kwalificatie graag als een geuzennaam overgenomen. Hij had nog een paar vage herinneringen aan De Kadt uit zijn Filmliga-tijd. Ook kende hij Sal Tas als een filmliefhebber - Tas, de auteur van Intellect en macht,Ga naar eind19 die sedert jaren met De Kadt een ‘ondogmatische socialistische wereldbeschouwing propageerde. Waar Tas en De Kadt pleitten voor een kritisch-nuchtere politiek, los van de onhaalbare illusies van het verleden, stemde Ter Braak daar volledig mee in. Zij vonden elkaar in een democratisch individualisme, waarvoor de beschaving niet louter decor is maar een belang: een macht om te overleven. Aan de andere kant koesterde hij ook een voorbehoud jegens Tas en De Kadt: zij waren hem te veel agitatoren die de persoonlijke, relativerende, 'poëtische’ tegenmelodie misten waarover bijvoorbeeld een Denis de Rougemont wel beschikte.Ga naar eind20 Dit argument bracht Ter Braak ook naar voren in een uitvoerige bespreking van De Kadts politieke essay Het fascisme en de nieuwe vrijheid.Ga naar eind21 Hij zag duidelijk de overeenkomsten tussen zijn eigen brochure De nieuwe elite en De Kadts pleidooi voor een ‘cultuur-socialisme’ met elitaire trekken: een hoogst persoonlijke vorm van socialisme waarin de culturele ontwikkeling en niet de materiële vooruitgang als ideaal van het socialisme werd geformuleerd. Maar tegelijkertijd wierp hij De Kadt voor de voeten dat zijn mensbeeld volledig gepolitiseerd was en dus een culturele dimensie miste. Die politisering bleek bijvoorbeeld uit de ‘goedkoope, vulgaire, “grove” kanten van den stijl van De Kadt’. Ook wees Ter Braak op enkele naïeve elementen in diens terminologie, bijvoorbeeld dat zij veel schatplichtiger was aan het christelijke cultuurgoed dan de auteur bereid was toe te geven. Toch herkende hij in De Kadt een geestverwant. In een brief aan Du Perron, die net als hij al langere tijd van De Nieuwe Kern gecharmeerd was, schreef hij dat De Kadt zeer evident als ‘onze politicus’ te beschouwen was: ‘als hij ooit een partij mocht stichten (hetgeen ik betwijfel, want zijn houding van praktisch man van den daad is zeer “overacted”), dan zal ik er bepaald een vurig lid van worden, hetzij in de elite, hetzij in het kader of in de massa, dat moet hij dan maar uitmaken’.Ga naar eind22 Vrijwel tegelijkertijd liet hij ook een schrijven naar De Kadt uitgaan, met de vraag: ‘wat kunnen we in Nederland doen?’ Het was kenmerkend voor De Kadt dat hij deze vraag liet voor wat hij was en meteen vanuit | |
[pagina 478]
| |
een ruimer perspectief redeneerde: wat kunnen Nederlandse intellectuelen doen om de meningsvorming in grote landen als Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten op beslissende wijze te beïnvloeden? Hij zag daar zeker mogelijkheden toe. Ook keek hij vooruit in de toekomst: ‘Als er oorlog komt, moeten de dan nog levenden, na de eerste weken de koppen bij elkaar steken en de mogelijkheden opnemen. De hoofdzaak blijft onveranderd: niet hysterisch worden’. Na een hoge gedachtevlucht landde De Kadt aan het slot van de brief weer met een klap op aarde. Er moesten eerst maar eens een paar honderd mensen in Nederland opgetrommeld worden, die overeenkomstige opvattingen hadden en ‘die er iets voor willen doen’. Dat wil zeggen: die bereid waren hun handen vuil te maken. Was het geen goed plan spoedig eens af te spreken?Ga naar eind23 Ter Braak verbaasde zich erover hoe ‘aangenaam gestreeld’ De Kadt was door het verkregen contact. Hij bleef vol voorbehoud: ‘laten wij niet al te happig op zijn offertes ingaan! Heusch, hoezeer deze katten en tassen ook als politici te apprecieeren zijn, zij hebben een erg onaangename leiderstic’. Naar zijn mening waren deze doorgewinterde politici vooral in hem geïnteresseerd als een intellectueel reclamebord.Ga naar eind24 Desalniettemin maakte hij een afspraak voor zaterdagmiddag 18 november 1939 in de Kraaienlaan. Aan Jan Greshoff in Kaapstad, die ooit De Kadt voor kennismaking in zijn Brussels stamcafé had uitgenodigd,Ga naar eind25 bracht hij verslag uit: ‘Eddy en ik hebben onlangs een bespreking gehad met De Kadt en Tas, om een gezamenlijk democratisch orgaan op te richten, waarin wij de “cultuur” en zij de “politiek” zouden vertegenwoordigen. Ik verwacht nog niet veel succes van dat plan, maar een feit is, dat onze opvattingen over den gang van zaken in Europa vrijwel parallel loopen; of, en hoe dat uitgedrukt kan worden in practische samenwerking is echter een tweede’.Ga naar eind26 Zij hadden ook plannen gesmeed voor een tijdschrift, 'semi-politiek, semi-cultureel, anti-totalitair; maar het geld ervoor is er nog niet'.Ga naar eind27 Grote ideeën aanleveren, maar Ter Braak voor de financiering laten opdraaien: Ant ter Braak-Faber zou de twee gasten Tas en De Kadt nog ruim een halve eeuw later als ‘echte jodenmannen’ betitelen.Ga naar eind28 De Kadt van zijn kant koesterde eveneens bedenkingen. Hij had Ter Braaks bespreking van Het fascisme en de nieuwe vrijheid ‘van een dergelijke hooghartigheid en zo vol van misverstanden en politieke onkunde’ gevonden, dat hij weinig vertrouwen had in samenwerking. Het gesprek bij Ter Braak thuis bleef naar zijn mening ‘zeer algemeen en vaag’. Door | |
[pagina 479]
| |
zijn eigen geremdheid en verlegenheid, kwam hij nauwelijks tot een goede communicatie met de gastheer, die immers met dezelfde handicaps opgescheept zat. De Kadt voelde veel meer sympathie voor Du Perron, die het gesprek op hartelijke en vriendschappelijke wijze voerde en geen enkele dubbelzinnigheid vertoonde.Ga naar eind29 Maar het bleef een conversatie tussen ‘luxen’ en ‘groven’.Ga naar eind30 Een kleine drie weken laterGa naar eind31 hadden Ter Braak en De Kadt een onderhoud met Em. Querido over de tijdschriftplannen. Waarom deze uitgever? Op voorspraak van zijn medewerker Geert van Oorschot had Querido Het fascisme en de nieuwe vrijheid uitgegeven, en hij was daarom de meest aangewezene voor uitgave van een tijdschrift in de geest ‘van de nieuwe vrijheid’. De uitkomst van het gesprek liet zich raden. Querido sprak zijn goede wil en enthousiasme uit, maar verklaarde niet meer dan de helft van het financiële risico te kunnen dragen. Hij begreep ook wel dat Ter Braak en de zijnen geen ‘armzalig tijdschriftje’ voor ogen stond als De Nieuwe Kern, maar dat zij een groot en duur blad wensten waarin de crème de la crème van progressief-intellectueel Nederland in fraai getypografeerde kolommen zou optreden. Weinig wijzer geworden, dronken Ter Braak en De Kadt na afloop nog een glaasje in Americain. Zij namen afscheid van elkaar met de belofte naar een oplossing van het financiële vraagstuk te zoeken. Wellicht had De Kadt méér van de politicus zonder partij verwacht dan deze kon waarmaken. Nog in zijn Politieke herinneringen van een randfiguur uit 1976 moest hij verscheidene keren zijn schouders ophalen om de volslagen wereldvreemdheid waarmee de Forum-tweeling tegen de materiële kant van de zaak aankeek.Ga naar eind32 In zijn Herinneringen gebruikt of misbruikt De Kadt een derde, namelijk de hispanist Johan BrouwerGa naar eind33 met wie hij eveneens over het nieuwe tijdschrift filosofeerde, om een negatief oordeel over de auteur van Van oude en nieuwe Christenen te kunnen vellen: Ter Braak was de verpersoonlijking van het steriele.Ga naar eind34 Het lijdt geen twijfel dat zowel hij als Sal Tas veel meer inspiratie vond bij de spontane ‘zwerversnatuur’ van Du Perron dan bij de ‘langzame zoeker’ Ter Braak.Ga naar eind35 De Kadt was zelf immers zo traag als een slak. Ter Braak van zijn kant probeerde aardige dingen over De Kadt te zeggen, omdat hij het politiek roerend met hem eens was: ‘ook als mensch mag ik hem, na eenige gewenning aan zijn oerburgerlijke opperhuid, eigenlijk best lijden; hij heeft niets van de linksheid eens stalinisten, is homo pro se en bij al zijn tactiek zeer eerlijk’.Ga naar eind36 Het tijdschrift- | |
[pagina 480]
| |
plan bleef echter een mooie droom, want ‘geld mankeert voorloopig nog’Ga naar eind37 - en ‘voorloopig’ werd voorgoed. In mei 1940 slaagde De Kadt er op het laatste moment in met een trawier uit IJmuiden naar Engeland te ontkomen. Het snel werkende vergif dat hij uit een laboratorium had laten halen, hoefde niet te worden gebruikt. Via Londen reisde hij naar Nederlands-Indië en op de boot daarnaartoe kreeg hij het bericht dat Ter Braak zich tijdens de inval van het leven beroofd had, terwijl Du Perron aan een hartkwaal bezweken was. ‘Dat gaf me het gevoel van een geestelijke verminking die altijd voelbaar zou blijven’.Ga naar eind38 In Bandoeng herdacht hij Ter Braak in een uitvoerig artikel waarin hij, gemotiveerd door pijn en verdriet, eindelijk een poging deed achter het masker van steriliteit te zien: Die spot en die nuchterheid waren natuurlijk voor velen voldoende om hem van harteloosheid te beschuldigen. Dat hij aanstellerij en valsheid gemakkelijk doorzag, zich niet het imponeren, en terughoudend was, waar al te veel met gevoelsuitstortingen gewerkt werd, dat zal wel juist zijn; en dat menigeen zich niet op zijn gemak voelde, als hij dit lange, voorname en scherp gesneden gezicht, die gemakkelijk spottende mond, die ironische oogopslag tegenover zich had, wil ik aannemen, maar hoe hij kon zijn als hij vertrouwen in iemand had, hoe eenvoudig en open en hartelijk, hoe ruim en royaal en zonder kleinheid hij was bij samenwerking, hoe voor hem kameraadschap een levende werkelijkheid was, dat weet ik gelukkig bij ervaring.Ga naar eind39 De ‘langzame zoeker’ die Ter Braak inderdaad was, had eind december 1939 alweer een nieuwe verplichting op zich genomen. Nu betrof het de vertaling van de jongste bestseller van Rauschning: Gespräche mit Hitler. Dit boek was een nog veel eclatanter succes dan Die Revolution des Nihilismus: van de eerst verschenen Franse vertaling waren in enkele maanden tijd 350.000 exemplaren de winkel uit gevlogen. Leopold wilde het zo snel mogelijk op de markt brengen. In zijn inleiding bij de Nederlandse vertaling zou Ter Braak in verband hiermee een merkwaardige anekdote vertellen. Iemand die in de boekwinkel door de Franse vertaling van Rauschnings gesprekken met Hitler had gebladerd, had hem verteld dat hij het werk maar niet had aangeschaft omdat het hem verdacht veel op een ‘stuiversroman’ leek. Een stuiversroman! Voor Ter | |
[pagina 481]
| |
Braak stond één ding meteen vast: deze figuur behoorde tot de categorie van het ‘gemiddelde fatsoen’. Had hij bij het inkijken van het boek niet gemerkt dat deze roman geleefd was, dat het een geschiedenis betrof die ook de onze was? Wat was er toch tegen non-fictieboeken die als een roman lazen? Wat Ter Braak in zijn inleiding niet verklapt, is de naam van deze vertegenwoordiger van het ‘gemiddelde fatsoen’. Inmiddels weten wij beter: het was - Joop den Uyl.Ga naar eind40 Zelfs het tijdstip van hun ontmoeting valt te achterhalen. Op 30 januari 1940 hield Ter Braak in Amsterdam een lezing over ‘de nihilistische revolutie’ voor de Studentenvereeniging voor sociale lezingen, waar de economiestudent Den Uyl lid van was.Ga naar eind41 Voor Den Uyl, gekweekt in een streng gereformeerd milieu als zoon van een mandenmaker uit Hilversum, was het werk van Ter Braak en Du Perron een ‘soort dieptebom’ in zijn bewustzijn geweest.Ga naar eind42 Tot laat in de avond zat hij in de net geopende Openbare Bibliotheek aan de Prinsengracht hun werk te lezen. Hij kende Ter Braaks vroege geschriften trouwens al van zijn middelbare school. Nergens zag hij de problematiek van de verhouding tussen individuele vrijheid en de druk van de groep zo sterk tot uitdrukking gebracht. Du Perrons Het land van herkomst was voor hem zoveel als een vervanging van de Heilige Schrift. Zijn verloving met de vrouw die hij in Van Oorschots boekhandel als nieuwe verkoopster had leren kennen, Liesbeth van Vessem, liet hij afhangen van haar oordeel over deze roman. Ze spraken af allebei een essay over dit lievelingsboek te schrijven: ‘om te kijken of we geestelijk op dezelfde golflengte zaten’.Ga naar eind43 Ook De Kadts Het fascisme en de nieuwe vrijheid maakte blijvende indruk op Den Uyl. Maar het was Ter Braak die Den Uyl door ‘het vagevuur van de vertwijfeling’ leidde. Diens De nieuwe elite begreep hij als een lof van het scepticisme. Indien het socialisme een toekomst had, dan moest het zijn absolute idealen overboord werpen en zich in de geest van Ter Braak baseren op een ‘redelijk verantwoord opportunisme (op hoop van zegen)’:Ga naar eind44 Een gedachte van Ter Braak: de waarheid ligt nooit in het midden, niet in de diepte, meestal aan de oppervlakte. Dat is het maxime voor een politicus. Dat is ook mijn opgefokte weerzin tegen de strategie. Als je 't op het eerste gezicht niet herkent, hou dan maar op. Politiek heeft alles van doen met hoeveel mensen iets ervaren - | |
[pagina 482]
| |
dus aan de oppervlakte waarneembaai. Je moet leren om niet je rug te denken.Ga naar eind45 Geïnspireerd door Ter Braaks Van oude en nieuwe Christenen zou Den Uyl zich tot een ‘ultra-sceptische agnost’ ontwikkelen, maar net als bij Ter Braak is het maar de vraag of hij het calvinisme ooit volledig van zich afwierp. Hij had daarin misschien meer zelfkennis dan zijn grote voorbeeld: ‘Als ik praat hoor je de kerkklokken op de achtergrond’. Ook deze zelfironie miste Ter Braak trouwens. Een ander verschil was nog dat voor Den Uyl de politiek uitgroeide tot een passie die hem dag en nacht kon bezighouden; voor Ter Braak was zij een noodzakelijk kwaad. Andere vooraanstaande naoorlogse socialistische politici als Anne Vondeling en Dirk Dolman zouden overigens net als Den Uyl blijvend door Ter Braak geïnspireerd worden. Vondeling verklapte zijn interviewers dat hij het spreekgestoelte het liefst betrad met Politicus zonder partij in zijn zijzak. Dolmans kennismaking met Ter Braak was als de indruk die Carry van Bruggen op deze uitoefende: een waarschuwing om van het begin tot het eind partij te zijn.Ga naar eind46 Om niet opnieuw overbelast te raken, had Ter Braak besloten voor de vernederlandsing van Rauschnings Gespräche mit Hitler de. hulp in te roepen van een co-vertaler. Hij deed een beroep op Rudie van Lier, maar omdat deze niet goed op gang kwam, vroeg hij Max Nord, een Haagse dokterszoon, journalist in de leer bij Het Vaderland. Afgesproken werd dat Nord het harde vertaalwerk zou opknappen, terwijl Ter Braak supervisie hield en er een ‘roman’ van zou maken.Ga naar eind47 Max Nord zou nooit vergeten hoe mild Ter Braak over zijn weinig deugdelijk werk was: hij vond de gecorrigeerde tekst terug op zijn bureau zonder een enkel woord van verwijt. Verlegenheid van Ter Braak? Intussen maakte deze zijn vrienden warm voor wat er aankwam: Met Max Nord samen vertaal ik nu met groote spoed voor Leopold Rauschnings tweede boek, zijnde zijn onbeschrijflijk onthullende gesprekken met Hitler. Het blijkt overduidelijk uit deze conversatie, wat de genialiteit van dezen ‘terrible simplificateur’ is geweest: de zwakheden, de frasen van zijn tegenstanders doorzien, van hun quasi-zekerheden profiteeren om zijn slag te slaan. Het boek is al in het Fransch en Engelsch verschenen, maar het taaltje van dien heer (Oostenrijksch dialect, geloof ik) is in die beschaafde spraken | |
[pagina 483]
| |
nauwelijks met succes te reproduceeren. Je zult er van genieten en walgen tegelijk.Ga naar eind48 De vertaling was in amper twee maanden voltooid. Maar op hetzelfde moment werd duidelijk dat de uitgave mogelijk zou worden verboden, ‘zooals in diverse andere filiaalstaten, waar de lange arm van Adolf doordringt, al geschied is’.Ga naar eind49 Uit de geheime archieven van Buitenlandse Zaken en Justitie blijkt inderdaad dat op 1 maart 1940 ‘van Duitsche zijde’ de aandacht op ‘den onneutralen inhoud van het boek’ gevestigd was. Enkele dagen later stond het besluit vast dat er bij verschijning strafrechtelijk zou worden ingegrepen.Ga naar eind50 Op 8 maart werd er door Justitie wegens overtreding van artikel 119 van het Wetboek van Strafrecht een inbeslagname gevorderd. Deze kon echter slechts gedeeltelijk worden geëffectueerd doordat de voorraad op enkele honderden exemplaren na door H.P. Leopolds Uitgeversmaatschappij reeds aan de boekhandel verspreid was.Ga naar eind51 Een aantal boekhandelaren bij wie het boek in beslag genomen was, kreeg een proces verbaal. Het boek werd niet meer geëtaleerd, maar - informeerde Ter Braak aan Greshoff - ‘het was te krijgen zooals vroeger de drank in het drooge Amerika. Intusschen blijft het gebaar slaafsch en onnoodig bovendien’.Ga naar eind52 In een commentaar in Het Vaderland had hij zijn kritiek op de inbeslagneming daarentegen verpakt in een grote doos ironie: ‘Er wordt voor ons gezorgd, het zal van ons land niet gezegd kunnen worden, dat wij dingen lezen, die voor de rust van neutrale zielen niet goed zijn’.Ga naar eind53 Om de inbeslagname en een verbod op het boek te wettigen, had de Officier van Justitie te 's-Gravenhage aan de uitgever persoonlijk een dagvaarding doen uitgaan. De maatregelen werden in de Tweede Kamer, na kritische vragen van sdap -vertegenwoordiger Van der Goes van Naters, gefiatteerd door minister van Justitie Gerbrandy.Ga naar eind54 De openbare terechtzitting waarop de 42-jarige R.I. Leopold werd aangeklaagd voor het verspreiden van Hitlers eigen woorden, zou op 14 mei 1940 om drie uur moeten plaatsvinden in de Arrondissements-Rechtbank te Den Haag. De aanklacht luidde dat het boek een aantal passages bevatte die ‘opzettelijk beleedigend, althans beleedigend, voor het hoofd van den bevrienden Staat het Duitsche Rijk, Adolf Hitler’ waren.Ga naar eind55 Hierna volgden in de dagvaarding bijna vierenhalve bladzijde met citaten uit het boek. Als voorbeeld mag Rauschnings beschrijving van het uiterlijk van de Führer volstaan: | |
[pagina 484]
| |
Een wijkend, zeer leelijk voorhoofd, in slierten over het voorhoofd vallend haar; kleine, onbeduidende gestalte; de ledematen schijnen verkeerd aangezet, onhandig; te groote platvoeten en een afschuwelijke neus, een weinigzeggende mond en het borstelige snorretje: alles bij elkaar een door de natuur stiefmoederlijk bedeeld mensch, wiens eenige aantrekkelijkheid misschien zijn handen zijn, opvallend goedgevormde, expressieve lichaamsdeelen.Ga naar eind56 Ter Braaks troonpretendent Hans Gomperts had in het ijzige Wijk aan Zee nog vliegensvlug een exemplaar van het boek weten te bemachtigen. Vooral naar zijn reactie was Ter Braak benieuwd. In de loop van 1940 was er wat spanning in hun vriendschap ontstaan, die ermee te maken had dat Gomperts als student nog sterk het maatschappelijke ‘buitenstaanderschap’ cultiveerde. Hij vroeg zich in een brief bezorgd af of Ter Braak als Vaderland-employé niet steeds verder naar een burgerlijke en formalistische manier van denken opschoof. Wie was er eigenlijk het verst van beiden? Hij vergeleek hun verhouding met het rijden over een bergpas, waarbij de een in de haarspeldbochten soms verder lijkt te zijn dan een ander, die dit ‘verder’ echter allang achter zich heeft.Ga naar eind57 Ter Braak zal hebben gedacht: lees jij eerst maar eens Rauschning, dan piep je wel anders. Dat effect had het boek inderdaad. Gomperts kwam op zijn kritiek terug. Hitlers eigen woorden, bekende hij aan Ter Braak: ... heeft mij een hele dag verpest, omdat het mij tegelijk boeide en slaperig maakte van weerzin. Ik besefte ook, dat men inderdaad verandert door zich met dit heer te meten en dat de ‘nieuwe elite’ ook werkelijk nodig kan zijn als bestrijding van dit gevaar. Jij hebt je intensief met die bestrijding beziggehouden, ik heb liefst zo weinig mogelijk aan het gevaar (aan dat gevaar) willen denken (zonder te vergeten, dat het er is), ziedaar misschien de oorsprong van ons ‘geschil’. Ik ben er dan ook een dag ziek van geweest, vooral ook omdat het formaat van H. [itler] zoveel groter is dan ik dacht, omdat hij zoveel vooroordelen overwonnen heeft (wat ik steeds als criterium van intelligentie pleeg te laten gelden) en tegelijkertijd zo mateloos muf en ranzig is. Maar als ik afzie van concrete smaakverschillen, energie, fanatisme, bekwaamheid, wat je maar wilt, had ik enige moeite te ontdekken waarin nu eigenlijk Hitlers nihilisme zich onderscheidt van het mijne.Ga naar eind58 | |
[pagina 485]
| |
Rob Leopold, die behalve hoofd van de literaire uitgeverij H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij ook directeur van de Haagsche Post was - vandaar de letters H.P. -, vreesde intussen het ergste. Onder druk van de omstandigheden en uit wens de toekomst van het bedrijf zeker te stellen, besloot deze man for all seasons,Ga naar eind59 die er altijd smetteloos uitzag, met de chicste pakken en dassen, alvast orde op zaken te stellen in de redactie van de hp. Aan buitenlandcorrespondent M. van Blankenstein gaf hij in een brief van 3 mei te kennen dat de uitgever niet langer van zijn medewerking gebruik wenste te maken. Leopold kon zich namelijk niet aan de indruk onttrekken dat Van Blankenstein bij voortduring geneigd was in zijn beschouwingen ‘een der oorlogvoerende partijen [lees: Duitsland, lh] in een minder gunstig daglicht te stellen’. Zonder enige waarschuwing moest Van Blankenstein opstappen, omdat zijn ‘objectiviteit en neutraliteit’ niet tegemoet kwamen aan de eisen van het weekblad.Ga naar eind60 Kennelijk greep de als zachtmoedig en vriendelijk bekend staande Robbie Leopold in paniek naar noodmaatregelen. Onverwacht trok Justitie op 9 mei echter de klacht tegen de uitgeverij in.Ga naar eind61 Op de dag van het geplande proces, 15 mei, kleurden de Haagse wateren rood van de in paniek weggeworpen exemplaren van Rauschning. De overspannen uitgever verkeerde toen in levensgevaar. Op de dag van de capitulatie had hij zijn personeel met een maand salaris ontslagen, het kantoor gesloten en 's avonds vergif ingenomen in Hotel Terminus, waar hij pas laat in de volgende middag op zijn kamer gevonden werd. Op zijn lichaam bevond zich een brief aan zijn vrouw waarin hij verklaarde zich van het leven te willen beroven.Ga naar eind62 Leopold werd opgenomen in het ziekenhuis Zuidwal, maar kwam na enkele dagen toch te overlijden - ‘na een korte ongesteldheid’ vermeldde het Nieuwsblad voor den Boekhandel met enig gevoel voor eufemisme.Ga naar eind63 Vele jaren later zou blijken dat Rauschning de gesprekken met Hitler stuk voor stuk uit zijn duim gezogen of van anderen geplagieerd had.Ga naar eind64 Hij had ‘het hoofd van den bevrienden Staat’ niet één keer onder vier ogen gesproken!Ga naar eind65 Wellicht had Ter Braak, als hij van dit feit op de hoogte was geweest, hartelijk om deze wending in de stuiversroman moeten lachen. Naar zijn oordeel had Rauschning als geen ander voorspeld hoe ‘Adolf’ de verovering van Europa aan zou pakken. Met Hitlers eigen woorden in de hand wees hij zijn vrienden er telkens op hoe bedenkelijk het was het Duitse gevaar te veronachtzamen: ‘Ik zal het niet onderschatten, tot ik Hitler zie hangen, of een soortgelijke kunstbewerking ondergaan’.Ga naar eind66 | |
[pagina 486]
| |
Ter Braaks complete fixatie op Duitsland als het oord van de duivel komt tot uitdrukking in een brochure die hij aan het eind van 1937 had vervaardigd. Gedreven door een ‘donkere drift’ had hij ineens alles van Luther uit de kast getrokken. Hij verbaasde zich over diens Tischreden, die zeer plastisch bleken en vol van ‘schijten en hoeren’ zaten.Ga naar eind67 Meteen was hem duidelijk dat Luther als het ware de navel vormde van de Duitse geschiedenis. Alle ellende die het nationaal-socialisme over de wereld bracht, was voorgekookt door deze Augustijner monnik: de haat en het ressentiment; de lompheid, onbetrouwbaarheid en eigengereidheid; de afkeer van het nieuwe; het antisemitisme. Ter Braaks conclusie klonk als een vonnis. Luther was ‘in zijn schematische kanselarijenmoraal en zijn boersche “Deutschtümelei” de regelrechte voorlooper van het nationaal-socialisme, dat in hem den vijand van de roomsche hiërarchie en het analyseerend verstand begroet’.Ga naar eind68 Tegelijk ontdekte hij iets bij Luther wat hem deed schrikken. Luthers leven vertoonde namelijk chronisch terugkerende episoden, waarin hij de duivel zag verschijnen: ‘spiritus tristitiae qui nobis invidet gaudium’. Ter Braak herkende hierin zijn eigen verschijnselen van depersonalisatie. Dit waren door het zenuwstelsel beïnvloede gevoelens van leegte, zinloosheid en volkomen in zichzelf gekeerd-zijn, die gepaard gingen met vreselijke angst en apathie.Ga naar eind69 Steeds meer geraakte hij in deze jaren van politieke crisis, die hij tot het duivelse Duitse brein van diezelfde Luther terugvoerde, in een groot vacuüm waarin hij signalen ontving van iets wat heel in de verte aanwezig moest zijn. Zijn hele wereldbeeld scheurde in flarden uiteen. Het moet Ter Braak zijn geweest alsof de duivel in hemzelf zat. Het enige wat hij kon doen was wachten, geduldig wachten, tot hij weer verdween.Ga naar eind70 In Adriaan van der Veens roman Kom mij niet te na (1968) wordt iets speurbaar van de angst in de late jaren dertig voor een oorlog die onafwendbaar leek. Niet alleen bij Ter Braak zelf, maar ook bij velen rondom hem kon de gedachte postvatten dat alles bij voorbaat verloren was. De ondergang kon alleen uitgesteld worden. Het verbazingwekkende was dat de zekerheid over die ondergang bij sommigen nog zo'n grote beweeglijkheid aan hun leven wist te geven. Ter Braak, die in dit boek de naam ‘Van Oord’ draagt, zocht daar echter vergeefs naar. Hij werd een speelbal van het fatalisme. | |
[pagina 487]
| |
Van Oord, de onvoorstelbaar knappe essayist, heel hoog verheven collega bij mijn krant, [...] heeft mij doen begrijpen hoe anders de sensatie van onheil was, die hij onderging bij het uitbreken van de oorlog, die hij al zo lang had voorzien. Hij had mij altijd geïmponeerd, maar het contact met hem was niet makkelijk. Zijn vrouw was heel anders, van een ongekunsteldheid die me verwarmde toen ik in de eerste tijd, net uit Schiedam weg, een week bij ze mocht logeren. Je kon je aan haar weerloos presenteren. Ik werd wanhopig van de stilte tussen ons als Van Oord en ik voor het eten in de tuin zaten, zodat ik er in mijn paniek soms roekeloos op los ging praten. De schrijver Van Oord die de geest niet hoog wilde aanslaan en hechtte aan het dierlijke in de mens, deinsde er in werkelijkheid voor terug ‘te veel geraakt, en aangeraakt te worden’. Hij reageerde koel op elk enthousiasme van buitenaf: afstand houden als verzet tegen een te ‘naakte’ geestdrift. Onbewust maakte hij daarmee duidelijk dat hij geen medestander wilde zijn, maar in zichzelf opgesloten zat. Ik luisterde beklemd naar Van Oord toen hij na het uitbreken van de oorlog voor het eerst met mij, heel menselijk, zonder enige afstand van ironie, erover sprak hoe hij zich voelde. Hij gaf zich zonder reserve bloot, toen hij naast me liep, zijn fiets aan de hand, en hij maakte me duidelijk hoe ontredderd hij was, hoe leeg en zinloos hem alles leek. De oorlogscrisis, het einde van de valse vrede had hem bevrijd van zijn schroom, de intellectuele reserve voor iemand als ik was. Ik was getroffen en dankbaar omdat hij mij dat vertelde, ik praatte terug, ik begreep het, ik voelde het ook, maar niet werkelijk. Ik was niet op die manier geschokt, hoewel ook hij zich wel weer aanpaste, maar voor hem was er nu pas totaal de zekerheid van de mislukking van alles wat dat weerbare front tegen het fascisme had willen doen. Bij hun gemeenschappelijke vriend Rudie van Lier kwam het tot een harde discussie tussen ‘Van Oord’ en Van der Veens Amerikaanse vriendin Alvena Seckar. Deze 23-jarige studente in de oosterse kunstgeschiedenis was, terugreizend uit Moskou, door het uitbreken van de oorlog in Nederland gestrand. De emotionele en nog erg bleue Van der Veen raak- | |
[pagina 488]
| |
te tot over zijn oren verliefd op deze New Yorkse, niet beseffend dat hij naast haar ‘nog den indruk maakt van een baby’.Ga naar eind71 Van der Veens vrienden vreesden voor zijn zielenheil en brandden haar af als een ‘geborneerde geestdrijfster’ en een koppige staliniste. Zij was - naar een klassiek woord van Jan van Nijlen - in hun ogen ‘nie goe’.Ga naar eind72 Van der Veen probeerde via Ter Braak afstand te nemen van de dominante Alvena. Iedereen was daarom benieuwd hoe de confrontatie tussen Alvena en Ter Braak zou aflopen. De Amerikaanse verdedigde hartstochtelijk de zogenaamde showprocessen in de Sovjet-Unie en het niet-aanvalsverdrag tussen Stalin en Hitler. Ter Braaks ironie en relativeringen waren aan haar niet besteed, maar dat kwam ook ‘door zijn onwennig gebruik van de vreemde taal'. Alvena: het verraad is gepleegd door het Westen, niet door Stalin. Ter Braak: Stalin heeft uitsluitend een nationalistische politiek gevoerd. Waarop de studente riposteerde: Laten ze elkaar nu maar vernietigen, daarna komt de tijdvoor Rusland en voor ons’. Ter Braak wist zijn pleidooi voor het minimum van de individuele vrijheid, voor de nuance en de vrijheid van het Westen, door zijn ‘stroeve Engels’ niet goed te brengen. Hij voelde dat zijn argumentatie hierdoor tekortschoot en had er ineens genoeg van: hij stond op en pakte zijn jas. Na zijn vertrek prezen zijn vrienden zijn optreden, maar Alvena noemde hem een ‘typische burgerintellectueel’. Ter Braaks hulp aan Duitse vluchtelingen deed zij af als ‘pure liefdadigheid, schuldgevoel van de warm ingepakte veilige intellectueel’. Zij begreep dat Ter Braak gevangen zat tussen twee alternatieven: stuurloze emigratie of marteling in de handen van de Gestapo. Zodoende had hij in feite maar één uitweg, het vergif en de dood. Maar naar haar mening kon Ter Braak in de stille vijver van Nederland niet tot zijn recht komen en moest hij zich laten gelden in New York of Londen. Want hij was een man ‘far too big for Holland’. Intussen maakte Ter Braak zich vooral zorgen om Adriaan van deir Veen, die hij na het vertrek van Greshoff naar Zuid-Afrika als diens ‘pleegzoon’ had overgenomen. Van der Veen was met de ‘nogal bazige Amerikaansche’ gaan samenwonen en maakte al plannen met haar te trouwen en naar Amerika te gaan. ‘Zeker is’, schreef Ter Braak in een alarmerende brief aan Greshoff, ‘dat A. nog een volkomen onrijpe jongeling is en tegenover die slagvaardige vrouw niets in te brengen heeft’. ‘Hij is erg geschikt, maar voor zijn persoonlijk initiatief, zijn intellectueele onafhankelijkheid geef ik nog geen cent. In Amerika loopt hij kans | |
[pagina 489]
| |
een journalist te worden, die zich misschien ook nog verbeeldt boven de Europeesche cultuur te staan omdat hij haar niet anders dan uit handboekjes heeft leeren kennen’.Ga naar eind73 Van der Veen liet zich het vertrek naar de overkant van de oceaan niet meer uit het hoofd praten. Even vreesde hij door een vroegtijdige mobilisatie onder de wapens geroepen te worden. Hij probeerde aanbevelingen voor een fellowship te krijgen van Huizinga, de pedagoog Casimir en andere Leidse profs. Ter Braak achtte die kans nihil omdat hij geen enkele vooropleiding genoten had: ‘Kom daarmee maar eens bij iemand als Huizinga!’Ga naar eind74 Met het onderpand van een groot aantal losse toezeggingen en waarborgen lukte het Van der Veen niettemin een visum te krijgen. Al zijn handelingen, besefte hij, ‘behielden iets van het beschermende vlies dat de slaapwandelaar omgeeft en hem voor vallen behoedt’.Ga naar eind75 Eind februari 1940 nam hij met Alvena het vliegtuig naar Londen, om daar op de boot naar Amerika te stappen. Nike van Rantwijk had in Den Haag een afscheidsfuif georganiseerd waarop ‘zoo ongeveer de heele jongere generatie’ aanwezig was, terwijl Ter Braak en Du Perron ‘als oude balvaders het krielen gade sloegen’. Gevoel van ouderdom. Ik danste met Kennie [van Schendel] den charleston, die de jongelui vermaakte, zooals wij ons over de polka zouden hebben vermaakt; zij kenden dezen dans uit het verleden n.l. niet.Ga naar eind76 De jongelui zagen hem op de dansvloer bewegen als een kunstschaatser, wiens blanke gezicht een kleur vertoonde alsof hij net een warme douche had genomen. Van deze dansende Vaderland-criticus had Van der Veen aanbevelingsbrieven meegekregen voor Thomas en Erika Mann. Het lukte Van der Veen inderdaad in de Verenigde Staten tot de Mann-clan door te dringen en interviews met hen te publiceren.Ga naar eind77 Het vertrek van zijn oogappel bracht Jan Greshoff echter tot een uiting van ouderwets fel anti-amerikanisme: ‘de hemel weet wat hij daar zoekt? In die koloniale landen is het leven allerdorst en dufst en ik maak me van dat Amerika ook geen enkele illusie. Het lijkt mij een grof vulgair zoodje, zonder eenige werkelijke beschaving, geheel bij bluf levende’.Ga naar eind78 Ter Braak kon zijn oude vriend geruststellen. Hij had bericht gekregen van Adriaan: ‘Hij is gevestigd en leverde al met zijn bekende vlotheid een paar artikelen over tooneel op Broadway, alsof hij er zijn heele | |
[pagina 490]
| |
leven verkeerd had. Hij schijnt wel wat heimwee te hebben, maar lijkt overigens in goeden doen. Het land stroomt volgens hem over van cultuur; dat is dus precies het tegendeel van jouw koloniaal gebied!’Ga naar eind79 Om Van der Veen op de hoogte te houden van de toestand in Europa, had Ter Braak hem zijn voorlaatste bijdrage aan Groot Nederland opgestuurd. Het artikel droeg een Engelse titel, ‘Remember my forgotten man’, maar handelde over de tragedie in Finland. De leider van de Finse Democratische Republiek, de communist Kuusinen, had op 13 maart 1940 te Moskou een vredesakkoord met de Sovjet-Unie gesloten. Ter Braak beschouwde de foto waarop Kuusinen het tractaat ondertekende onder het goedkeurende oog van Stalin als een symbool van de verkwanseling der democratieën. Het was een tweede München; maar nu was Stalin de gemene hond.Ga naar eind80 Dit artikel kwam net op tijd om Van der Veen te genezen van zijn liefde voor de communistische Alvena. ‘Ik weet eigenlijk niet precies waarom’, antwoordde hij uit New York, ‘maar ik voel een misselijk gevoel van geïrriteerdheid opkomen, zodra ik hier hoor praten over Moskou en klassenstrijd’. De eerste avond dat zij op Times Square gelopen hadden, was hij letterlijk ziek geworden van haar verdediging van Stalin. Het was tot een breuk tussen hen gekomen. Ter Braak hoefde niet bang te zijn dat hij zou verhongeren of vergaan van eenzaamheid. Hij vond bescherming bij de New Yorkse hoogleraar neerlandistiek A.J. Barnouw, en verder stroomden de uitnodigingen hem tegemoet. Joris Ivens, die bijna naast hem woonde op Washington Square, had hem gevraagd naar Colorado te komen waar hij een nieuwe film maakte. Ook was er de mogelijkheid cursussen Nederlands aan te bieden. Neen: ‘Voorloopig is er genoeg te doen’.Ga naar eind81 De lichte waanzin van de liefde - ‘dat ik er goed uitzie is een duidelijke waarheid’Ga naar eind82 - zorgde ervoor dat Adriaan van der Veen zijn optimisme geen moment verloor. Na verschillende relaties trouwde hij in 1942 met de Amerikaanse Jeanette le Mesurier, in wier overlevingskunst als wees hij iets herkend moet hebben. Zijn mentor Jan Greshoff bezat dezelfde onverwoestbare overlevingsdrang. Van 1942 tot het einde van de oorlog verbleef hij als regeringsfunctionaris in New York. Zijn verachting voor Amerika kon hij niet overeind houden. Greshoff leerde Manhattan zelfs kennen als de beste plek ter wereld om te leven en sterven. Deze oorlogsjaren zouden niet de blijmoedigste, maar wel de ‘rijkste en meest verrijkende in mijn leven’ worden.Ga naar eind83 Zijn blijmoedigheid werd het meest getemperd | |
[pagina 491]
| |
door het besef dat hij Ter Braak had achtergelaten in Holland, waar de mensen verlamd waren als konijnen in het felle lamplicht van de stroper. |
|