geschreven woorden die hij wekelijks voor de krant afscheidde, kan men zich alleen maar ten sterkste verwonderen - kritieken, recensies, berichten, necrologieën, verslaggeving -, temeer omdat hij met nauwelijks verminderde produktiviteit bleef doorgaan met het schrijven van oorspronkelijk werk.
Men kan zich Menno ter Braak daarom moeilijk anders voorstellen dan met zijn pen in de aanslag en een boek bij de hand. Zijn privéleven had hij helemaal weten in te richten als een schrijversbestaan. Dit maakte dat hij, een geboren auteur, in het huiselijk gezelschap van een echtgenote met wie hij gelukkig was, bij al zijn drukke werkzaamheden toch in zijn element is geweest. Als een man die niet van uitspattingen hield en daar ook nimmer van gehouden had, leidde hij een regelmatig leven. Alcohol was niet aan hem besteed, wellicht een erfenis van zijn ouders, maar hij rookte daarentegen graag een sigaret, een sigaar of in de vakantie een pijp. Naast de pen vormde de piano wel het belangrijkste attribuut van zijn bestaan. Of het nu was in de ochtend direct na het opstaan, of in de middagpauze als hij naar huis kwam, of op een feestje bij vrienden: hij werd steeds door de toetsen getrokken en speelde op basis van een zelf aangeleerd accoordensysteem op heel verdienstelijke wijze boogie woogie, ragtime of variaties op bekende wijsjes van film en theater. Hij kon ook heel opmerkelijk ‘improviseren’, een gave die hij met de filosoof Nietzsche gemeen had.