| |
| |
| |
Koenraad Van Cleempoel De Leuvense school van instrumentenmakers in de 16de eeuw
Op een vraag van de hertog van Alva over het wiskunde-onderwijs te Leuven antwoordde Benito Arias Montano, een Spaanse theoloog die tussen 1568 en 1572 te Antwerpen verbleef: ‘...een van de plaatsen waar men zich ten tijde van de Keizer, vader van onze Katholieke Koning, met wiskunde bezighield, was Leuven. Hij plaatste er twee belangrijke personen: de een was “Gemma Phrigio”, door hem [Karel V] gevormd, zeer wel onderricht in de theorie van deze discipline, en de ander “Gerardo Mercator”, zeer bekwaam in het maken van instrumenten. Hij [Karel V] had veel respect voor Gemma en onderhield zich op vriendelijke toon met hem. Gemma, wiens zoon nu ook actief is op deze universiteit, schreef veel en zeer goed voor deze faculteit. De zoon is zeker niet minder onderricht dan zijn vader, wat blijkt uit zijn werken, zijn autoriteit en faam, hij heeft ook zaken van zijn vader uitgegeven. Daar leeft ook een neef van diezelfde Gemma, wiens naam “Gualtero Arsenio” is, en hij maakt de meest nauwkeurige instrumenten voor de astrologie. Het zijn de meest verfijnde instrumenten die ik ooit zag, ik denk niet dat iemand in Europa betere maakt...’ (Antwerpen, 18 mei 1570).
Gemma Frisius - arts en wiskundige - was toen al vijftien jaar dood, Gerard Mercator verbleef al sinds 1552 te Duisburg, maar Gualterus Arsenius beleefde rond 1570 zijn hoogtijdagen als instrumentenmaker. Niettemin was het Frisius geweest die aan de basis had gelegen van dit invloedrijke atelier, samen met Mercator en globenmaker Gaspar van der Heyden. Na het overlijden van Arsenius in 1580, en als gevolg van de algemene malaise in Leuven aan het einde van de 16de eeuw, verhuisde het zwaartepunt van de instrumentenmakerij zich naar Antwerpen, onder de drijvende kracht van de wiskundige Michiel Coignet en de graveur Ferdinand Arsenius. Rond 1620 leverde het Coignet-atelier zijn laatste instrument af, wat tevens het einde betekende van drie generaties instrumentenmakers van het allerhoogste niveau. Het betreft hier hoofdzakelijk astrolabia, astronomische ringen, armillaire sferen, meetstokken, zonnewijzers en landmeetinstrumenten.
Hieronder volgt een overzicht van deze Leuvense school, die het hoogtepunt vertegenwoordigde van instrumentenmakers in België.
| |
▪ Leuven van ca. 1527 tot 1554
Reeds vroeg in de 16de eeuw trokken veel Noord-Nederlandse studenten en geleerden naar de Zuidelijke Nederlanden. Het wetenschappelijke klimaat was er gunstiger dankzij het elan van de Leuvense universiteit, die uniek was in de Lage Landen, en waar men zich bovendien reeds sinds het einde van de 15de eeuw bezighield met wiskunde en sterrenkunde. Het oudst bekende instrument uit die periode is een wereldglobe uit 1527. Gaspar van der Heyden (verlatijnst Gaspar Mirica of a Myrica of Amyricus, ca. 1496-na 1549) maakte deze globe een jaar na zijn promotie tot doctor in de theologie. Tussen 1527 en 1537 vervaardigde hij minstens vier globen, in samenwerking met de Mechelse geograaf Franciscus Monachus, Gemma Frisius en Gerard Mercator. In 1903 ontdekte men te Zerbst een ongedateerde globe (ca. 1535) met in de cartouche het opschrift: ‘Gemma Frisius, arts en wiskundige, beschreef [dit werk] uit verschillende geografische waarnemingen en gaf het deze vorm; Gerard Mercator uit Rupelmonde heeft het gegraveerd met Gaspar van der Heyden...’ Mercators naam verschijnt hier voor het eerst op een wetenschappelijk instrument, helaas zonder zijn juiste bijdrage te noemen. In 1537 maakte het trio de wederhelft - een hemelglobe - van deze globe met als opschrift: ‘Gemma Frisius, arts en wiskundige, Gaspar van der Heyden en Gerard Mercator uit Rupelmonde maakten [deze globe] in het jaar 1537 na de maagdelijke geboorte’. De succesformule van het triumviraat Frisius-Van der Heyden-Mercator werd hier dus bestendigd door een nieuwe samenwerking,
| |
| |
die de basis legde van wat men later de ‘Leuvense school van instrumentenmakers’ is gaan noemen. Deze ‘Leuvense school’ werd al spoedig een synoniem van zeer mooi afgewerkte meet- en rekeninstrumenten. De hemelglobe van 1537 was het laatste instrument waar de drie namen samen op voorkomen. In de jaren daarna ontwikkelde Gerard Mercator (1512-1594) zich verder als zelfstandig instrumentenbouwer.
| |
▫ Gerard Mercator
Naast zijn reputatie als cartograaf genoot Mercator ook faam als een van de meest verfijnde instrumentenmakers van de 16de eeuw. Uit een laat-16de-eeuwse Mercatorbiografie (1595), opgesteld door Waker Ghim - de burgemeester van Duisburg -, leren we dat hij reeds voor 1536 bezig was met het vervaardigen van wetenschappelijke instrumenten: ‘...daarom gaf hij de filosofie op voor astronomie en wiskunde. Hij legde er zich op toe met zoveel ijver, dat hij reeds na enkele jaren over dit onderwerp onderwees aan een aantal private studenten en van tijd tot tijd maakte hij wetenschappelijke instrumenten (bijvoorbeeld sferen en astrolabia), astronomische ringen, en vergelijkbare toestellen in brons’.
Op 4 augustus 1539 of 1540 schreef Mercator aan de diplomaat en bisschop van Atrecht Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586) dat hij echter nog het nodige instrumentarium miste om zelfstandig instrumenten te kunnen maken: ‘Ik zend U eindelijk, mijn aller Hoogwaardigste, het calvarium, veel later afgewerkt dan ik had kunnen vermoeden. Maar terwijl ik uitgerust met slechts enkele werktuigen dit kunstwerk wilde voltooien, eiste men vaak nieuwe instrumenten, met holtes en met schuin, smal, rond of scherp profiel. Door de fabricatie daarvan heeft de duur van de zaak meer dan rechtmatig vertraging opgelopen, terwijl wijzelf, omdat wij aan alles een tekort hebben, gedwongen werden vreemde werkplaatsen op te zoeken’.
Met dit ‘calvarium’ bedoelde Mercator waarschijnlijk een kleine zakzonnewijzer in de vorm van een kruisje (afbeelding). Het instrument dankt zijn naam aan het gegraveerde kruisiging-motief op de voorzijde. Voor 1540 had Mercator dus reeds voldoende technische en wiskundige kennis om astronomische instrumenten te maken. Hij was toen nog altijd een leerling van Gemma Frisius, bij wie hij privaat onderricht kreeg in de geometrie. De brief van 1539-40 toont ook de interesse van de jonge Antoine Perrenot de Granvelle aan. Enkele jaren later, in 1544, maakte Mercator ook een astronomische ring voor de jonge Granvelle, maar zijn onverwachte gevangenisstraf te Rupelmonde, wegens beschuldiging van ketterij, weerhield hem ervan het instrument tijdig af te werken.
Via Antoines vader en mentor, Nicolas Perrenot de Granvelle (1484/5-1550), een groot maecenas met artistieke contacten in Leuven, kreeg Mercator van Karel V de opdracht om een set wetenschappelijke instrumenten te maken: ‘...door de aanbeveling van deze nobelman [Nicolas Perrenot de Granvelle] werd hij opgemerkt door de vermelde Karel V, en hij maakte voor Zijne Majesteit een groot aantal wetenschappelijke instrumenten met een voortreffelijke afwerking’. Het is onduidelijk welke instrumenten hij juist maakte, maar de waardering van de keizer is wel bekend. Tijdens diens terugkeer van Duitsland naar Brussel op 22 september 1548, werden de instrumenten van Karel V vernietigd door een brand in de buurt van Ingolstadt. Daarom verzocht hij Mercator een tweede set ter vervanging te maken. Over de inhoud en de verdere geschiedenis van deze groep instrumenten is niets bekend. Een inventaris van Karels bezittingen in het klooster van Yuste, waar hij zich terugtrok na zijn troonsafstand in 1556, geeft wel melding van een astronomische ring om de tijd mee te meten die overeenkomt met het type ring dat Mercator maakte: ‘un anillo astronómico de cobre con que se mira que ora es y se toma el sol’ (een astronomische ring in koper waarmee men kijkt hoe laat het is en ook de hoogte van de zon). Het blijft echter een vermoeden dat het hier zou gaan om Mercators instrument; tot op heden is er immers nog geen astronomische ring van Mercator gekend. Het enige gekende instrument van Mercator uit deze vroege Leuvense periode is een recentelijk ontdekt astrolabium dat zijn monogram draagt: ‘GMR’ (Gerardus Mercator Rupelmondanus), mogelijk vervaardigd rond 1540 of wellicht zelfs iets later.
In 1552, het jaar van zijn vertrek naar Duisburg, krijgt Mercator een derde opdracht van Karel V: ‘Het volgende jaar, dat wil zeggen in 1552, verliet hij [Mercator] Leuven in het Hertogdom van Brabant om zich hier te vestigen te Duisburg in Cleve samen met zijn geliefde echtgenote en dierbare kinderen. Kort nadat hij zich had ingeburgerd onder ons, maakte hij voor de Keizer twee kleine globes, één in het meest puur geblazen kristal en één in hout. Op de eerste waren de planeten en de belangrijkste constellaties gegraveerd met
| |
| |
een diamant en ingelegd met schitterend goud; de laatste, die niet groter was dan een kleine bal waarmee jongens spelen in een cirkel, stelde de wereld voor, inzoverre dat haar kleine afmetingen het toelieten, in juist detail. Deze, samen met andere instrumenten, bood hij de Keizer aan te Brussel’.
Dit globenpaar bestaat niet meer, maar in 1868 publiceerde de Mercatorvorser Van Raemdonck een 17de-eeuws afschrift van Mercators originele handleiding van het instrument waaruit we inderdaad de bijzondere en luxueuze samenstelling kunnen afleiden: ‘Ik heb de magnetische pool aangeduid op de sterrenglobe, want indien aangeduid op de aardglobe kan men hem slechts moeilijk gebruiken, omwille van de sfeer die hem [aardglobe] omringt. Even verderop lezen we dat de meridiaan van de hemelglobe, die aangeduid is op het glas, moet geplaatst worden in een manier...’.
Voorzijde astrolabium, toegeschreven aan Gerard Mercator, ca. 1570. Firenze, Istituto e museo di storia della scienza. © I.M.S.S. ▪
Ook na zijn aankomst te Duisburg bleef Mercator actief als instrumentenmaker. De eerder genoemde keizerlijke opdracht uit 1552 voltooide hij in Duisburg, evenals twee recent ontdekte astrolabia die allebei gedateerd worden rond 1570. Een van deze astrolabia, nu bewaard in Firenze, is verguld en bevat een plaat die overeenkomt met de breedtegraad van Firenze, 43o (nu 43o 47'). De plaat werd gemaakt door de Florentijnse instrumentenmaker Giovan Battista Giusti, zodanig dat ze perfect paste in Gerard Mercators astrolabium.
Een initiatief van Mercator dat wellicht de meeste invloed heeft gehad op de Vlaamse instrumentenmakers was de uitgave van een traktaat over het cursieve of Italiaanse schrift: Literarum latinarum, quas italicas, cursoriasque vocant, scribendarum ratio in 1540 (Hoe men de Latijnse letters, die men ook italic of cursief noemt, moet schrijven). In deze regel (‘ratio’) standariseert hij de typografie van dit vloeiende schrift en benadrukt hij hoe zeer het geschikt is om op kleine oppervlakken, bijvoorbeeld op instrumenten of kaarten, toch duidelijk en leesbaar te kunnen graveren. Voor elke afzonderlijke letter geeft hij verschillende voorbeelden; daarnaast zegt hij ook hoe men letters kan verbinden en woorden kan afkorten. Niet alleen de belangrijkste instrumentenmakers in de generatie na hem grepen systematisch terug naar dit voorbeeldenboek, maar ook op zijn tijdgenoten maakte het een sterke indruk.
| |
▫ Thomas Gemini
Thomas Gemini († 1562), in werkelijkheid Lamprechts of Lambert geheten, had waarschijnlijk met Mercator gestudeerd, maar emigreerde rond 1540 naar Engeland. Hij lag er aan de basis van de graveerkunst en haar toepassingen in de cartografie en de bouw van instrumenten. In 1545 plagieerde hij Vesalius' De Humani Corporis Fabrica onder de titel Compendiosa totius Anatomiae delineato, en voegde er bovendien veertig voortreffelijke anatomische gravures aan toe waarin hij Mercators cursieve lettertype gebruikte. Ook voor de astrolabia die Gemini maakte voor Edward VI (1552) en koningin Elisabeth 1 van Engeland (1559) is hij Mercator schatplichtig, niet enkel in de graveerstijl maar ook wat betreft de vormen van de verschillende onderdelen. Er is nog geen sluitend argument voor Gemini's aanwezigheid te Leuven, maar er is voldoende contextueel bewijs. Zo is er in Firenze
| |
| |
een trigonometrisch kwadrant (ook wel sinus kwadrant genoemd) van hem bewaard gebleven dat in verband kan worden gebracht met een zojuist geïdentificeerd handschrift van Mercator in het Esconal. Zulke kwadranten zijn zeldzaam en het lijkt erop dat dit instrument tot stand kwam in de kringen van Mercator.
| |
▪ Leuven van 1554 tot ca. 1575
Gerard Mercator had vanaf 1540 voldoende wiskundige achtergrond om zelf instrumenten te maken, en dankzij die combinatie had hij de hulp van Gemma Frisius niet meer nodig. Het vacuüm dat ontstond na zijn vertrek in 1552 werd opgevuld door Gemma Frisius als het brein achter en Gualterus Arsenius (ca. 1530-1580) als de uitvoerder van zeer mooi afgewerkte wetenschappelijke instrumenten.
| |
▫ Walter Arsenius
Gualterus Arsenius matriculeerde aan de Leuvense universiteit in 1546 onder de naam ‘Gualterus de Arsen, Clevensis’. Acht jaar later signeerde hij samen met Gemma Frisius zijn eerste - gekende - astrolabium: ‘Authore Gem[m]a Friſio et exaratu 9 a Gualtero Arſenio Louanij 1554’. De achterzijde of ‘dorsum’ van het instrument is gegraveerd met de universele stereografische projectie. Bij de universele stereografische projectie is het projectiepunt het lenteeveningpunt dat ligt op het snijpunt van de hemelequator en de ecliptica. Het projectievlak is de colure van de zonnestilstand, dit is het vlak waarin de zon zich bevindt in midzomer en midwinter. De projectie geeft zo een verticale voorstelling van het heelal. De parallellen en meridiaanlijnen buigen om tot bogen van een cirkel, zodanig dat de meridiaanlijnen convergeren naar de polen toe, en de parallelle lijnen naar het centrum. Het grote voordeel van deze projectie is dat ze het astrolabium universeel maakt, waardoor men er onafhankelijk van de positie van de waarnemer, berekeningen mee kan uitvoeren. Deze universaliteit was een vernieuwing ten opzichte van het traditionele astrolabium, waar men voor de verschillende geografische breedtegraden verschillende platen nodig had. Dergelijke platen waren gegraveerd met een stereografische projectie van één bepaalde breedtegraad, met erop geprojecteerd de hemelequator, keerkringen, meridiaan, horizon, hoogtecirkels, azimutlijnen, uurlijnen en de verdeling in de twaalf astrologische hui-
Monogram en voorzijde astrolabium, Gerard Mercator, ca. 1545. Brno, Moravska Galerie. © M.G. ▪
zen. Indien men bijvoorbeeld het astrolabium wenste te gebruiken om er berekeningen mee uit te voeren in Leuven, had men een plaat nodig met de overeenkomende breedtegraad van 51 o.
Het astrolabium van 1554 is het vroegst bekende Renaissance-astrolabium met dergelijke projectie, die nadien een constante zou worden op vele Vlaamse astrolabia. Deze projectie was uitgevonden door Ibn az-Zarqellu in de 11de eeuw in Toledo, als een aanpassing van de ‘lamina universal’ van Alt Ibn Khalaf, toen
| |
| |
Sinuszijde van kwadrant, Thomas Gemini, ca. 1550. Firenze, Istituto e Museo di storia della scienza. © I.M.S.S. ▪
eveneens werkzaam in Toledo. Gemma Frisius pakte de methode rond 1550 opnieuw op en beschreef haar in zijn postuum - door zijn zoon Cornelius Frisius, Antwerpen 1556 - uitgegeven traktaat De Astrolabo Catholico, waarin overigens duidelijk staat dat Gualterus de astrolabia uitvoerde naar de aanwijzingen van Gemma: ‘astrolabia quae nostro instinctu per nepotem nostrum Gualterum Arsenium constructa sunt’.
In 1555 overleed Frisius en nadien noemde Arsenius zichzelf de ‘nepos’ van de befaamde arts en wiskundige, zonder deze nog verder als ‘auteur’ te noemen, bijvoorbeeld op een astrolabium dat in 1988 door Christie's verkocht werd: ‘Gualterus Arſenius nepos Gemmae Friſÿ Louanÿ anno 1559’ (afbeelding). De juiste verhouding tussen beiden is nog met duidelijk, maar het feit dat Arsenius zich ‘nepos’ van Gemma noemt, duidt niet noodzakelijk op een familierelatie. Het Latijnse ‘nepos’ betekent letterlijk zowel neef, kleinzoon als nakomeling. Bovendien werd het tijdens de Middeleeuwen en Renaissance ook gebruikt door leerlingen die zichzelf de geestelijke neven, of nakomelingen, noemden van hun leermeesters. Waarschijnlijk bleef Arsenius zich ook uit commerciële overwegingen associëren met de naam van Gemma Frisius. Frisius genoot namelijk faam over heel Europa als de auteur van verscheidene wiskundige traktaten. In totaal publiceerde hij er zeven, waarvan drie expliciet handelen over de bouw en het gebruik van astronomische instrumenten: in 1534 publiceerde hij over de astronomische ring Usus annuli astronomici, in 1545 schreef hij over de astronomische meetstok, ook jakobsstaf genoemd, De radio astronomico et geometrico en ten slotte het al eerder genoemde, postuum uitgegeven traktaat over het astrolabium in 1556, De astrolabo catholico.
Vier van Arsenius' bekende astrolabia dragen de signatuur ‘Regnerus Arsenius’, of ‘Rennerus Arsenius’. Hierdoor dacht men lange tijd dat Gualterus samenwerkte met een broer Regnerus. De ‘connaisseur’ van Vlaamse instrumenten, Henri Michel was de eerste die opmerkte dat Regnerus echter een onderdeel is van de naam van Gemma Frisius, die voluit ‘Gemma
| |
| |
Voor- en achterzijde van een astrolabium, Gualterus Arsenius, 1559. Privé-verzameling. Foto: Christie's London ▪
Reyneri Frisius’ heette. Bovendien is er een astrolabium van 1557 dat als signatuur heeft: ‘Nepos Gemmae Friſij faciebat louanÿ año 1557 GAR’. Het monogram ‘GAR’ staat voor ‘Gualterus Arsenius Regneri’, wat inderdaad overeenkomt met een vermelding in Lodovico Guicciardini's 16de-eeuws overzicht van de Lage Landen - Descrittione di tutti I Paesi Bassi, eerste uitgave 1567 - wanneer hij Leuven bespreekt: ‘...ten slotte vermelden we Gualtiero Renerio, uitmuntende meester in alle soorten van wetenschappelijke instrumenten’. Hoewel Guicciardini zijn boek pas publiceerde in 1567, was het reeds voltooid in 1560. Daarom is het de oudst bekende verwijzing naar de kundigheid van Arsenius. Deze uitdrukking van waardering zou een constante blijven.
De volmaaktheid van zijn instrumenten uit zich niet enkel in de nauwkeurigheid van de schalen en projecties, maar ook in de kalligrafie. Zijn soepele graveerstijl verraadt een sterke invloed van Gerard Mercator Literarum latinarum van 1540. Maar in plaats van Mercators voorbeelden zomaar over te nemen, ontwikkelt Arsenius een persoonlijke variant die zeer herkenbaar is, en die het zelfs mogelijk maakt om ongesigneerde instrumenten aan hem toe te schrijven. Dergelijke toeschrijvingen worden ondersteund door andere kenmerken. Zo introduceerde Arsenius na 1559 gegoten figuurtjes op zijn instrumenten, afkomstig uit de antieke literatuur - zoals ‘Faunus’ en diens echtgenote ‘Fauna’ of ‘Neptunus’ en ‘Neptuna’ - in de regel geplaatst op de troon van de astrolabia. Ook vinden we saters op de achterzijde, en worden zijn armillaire sferen gedragen door vier thermen, twee vrouwelijke en twee mannelijke. De troon met ‘Neptunus’ en ‘Neptuna’ is uniek, en zou gediend hebben voor een verloren astrolabium met een diameter van 89,5 centimeter! Dergelijke fabelwezens waren typisch voor decoratieschema's van de 16de eeuw, zoals men die bijvoorbeeld ook aantreft op zolderschilderingen of op titelpagina's van boeken. Bij sommige astrolabia van Arsenius vinden we een kompasje ingelegd in de troon, of bevestigd onderaan. Het was Gemma Frisius geweest die voorstelde om een astrolabium ook horizontaal te gebruiken ten behoeve van topografische waarnemingen, hetgeen Arsenius er toe bracht een kompas toe te voegen teneinde het instrument te kunnen oriënteren.
Tussen 1554 en 1558 maakte Arsenius astrolabia voor Spaanse edellieden aan het Brusselse hof. Onder hen bevonden zich Don Francisco de Mendoza, kardinaal van Burgos, en Don Luis de la Cerda. Naar aan- | |
| |
leiding van het huwelijk tussen prins Filip - later koning Filips II - en Maria Tudor van Engeland in 1556 maakte hij ook een astrolabium. Na een periode van tien jaar waarover we weinig weten wat betreft de afzetmarkt van Arsenius, zien we dat rond 1568, toen Benito Arias Montano naar Antwerpen kwam om de uitgave van de polyglotbijbel bij Christoffel Plantijn te begeleiden, de banden met het Spaanse hof, dat toen in Madrid resideerde, opnieuw werden opgenomen. De verkoop van de instrumenten gebeurde toen ook via Plantijn, in wiens rekeningen de namen van Arsenius en Montano regelmatig opduiken. Op 14 februari 1568 schreef Plantijn aan Arias Montano: ‘Et si ay bon espoir que je pourray autant bien vous servir que nul autre tant de Sphaerae, Astrolabae, Anneau, des milleurs Globes de Mercator, avec leurs cercles de cuivre, et de toutes autres sortes d'instruments de mathématique...’
De commerciële aanzet van Plantijn was het begin van een langdurige en diepe vriendschap tussen beide humanisten. Op 18 mei 1568 arriveert Montano in Antwerpen en nog geen maand later, op 14 juni, schrijft de theoloog aan Juan de Ovando, staatssecre-
Voorzijde astrolabium, Gualterus Arsenius, 1572. Firenze, Istituto e museo di storia della scienza. © I.M.S.S. ▪
taris van Filips II, over een partij aangekochte instrumenten die onderweg zijn naar Spanje: ‘Hier zijn twee typen van grote globen, het ene van Gemma Frysius dat 8 escudos per paar kost, hemel- en aardglobe, en het andere van Mercator, dat meer dan voortreffelijk is en dat 12 escudos het paar kost. Deze maker [Mercator] woont op zes etmalen van hier, en ik heb drie paar van zijn globen opgestuurd, één voor U, een ander voor Juan de Vargas die nu in Brussel is voor de onderhandelingen van de koning, en een ander paar voor mij...’
In dezelfde brief vermeldt hij ook het atelier van Gualterus Arsenius te Leuven: ‘Toen ik hier aankwam was er een allervoortreffelijkst astrolabium van bijna een voet diameter en ik kocht het voor mezelf voor 40 florijnen, wat overeen komt met 20 escudos. Het heeft wel het nadeel dat het gemaakt is voor deze Noordelijke gebieden, en het heeft geen tabellen voor Spanje. En ik heb hem gevraagd één te maken voor Andalusia en Extremadura. Het [astrolabium] heeft een generale [universele plaat] voor heel de aarde. Indien U er zelf ook een wenst, zal ik naar Leuven gaan waar de maker woont en vraag ik hem er één te maken zo groot als mijn instrument, of met een palm diameter, wat minder zwaar is, en met de platen voor geheel Spanje. Indien ik mijn astrolabium in Spanje zou hebben, zou ik het niet weggeven voor 60 escudos. Ik denk er ook aan om een sfeer in metaal en een astronomische ring in Leuven te laten maken.’
Op dat moment begint Montano Vlaamse instrumenten door te sturen naar Madrid, waarschijnlijk bestemd voor de bibliotheken van het toen in aanbouw zijnde Escorial. Op 23 december 1569 schrijft Montano dat hij een astrolabium meegeeft in de koffers van de graaf van Najarra, een astronomische ring in de handen van Don Pedro Marnique de Luna, bovendien nog een astronomische meetstok en twee globes die hij nog verwacht te krijgen van Mercator. Ovando antwoordt op 21 januari 1570 dat hij blij was met de astronomische ring en nog wacht op de twee globen. Op 16 januari van hetzelfde jaar voegt Montano nog een ring toe die hij meegeeft met ridder Juan Perez de Chavarri, en hij geeft ook nog een meetstok mee met zijn vriend Francisco de Palma. Deze meetstok zit ‘in een houten doos en is uiteengehaald in drie stukken die men nadien samenvoegt in één instrument’, een beschrijving die overigens overeenkomt met het type van meetstokken van Arsenius.
| |
| |
Montano schrijft vervolgens ‘al deze stukken zijn van de hand van diegene die ze het beste maakt in Europa, meen ik, en daarom zal ik trachten hen beetje bij beetje op te sturen...’. Het antwoord van Ovando komt op 31 maart 1570. Hij bevestigt dat ‘de astronomische ring die U mij opstuurde met Juan Perez de Chavarri en ook de jacobsstaf die U mij opstuurde met Francisco de Palma in goede staat zijn toegekomen. Ik ben U zeer erkentelijk want het materiaal is inderdaad voortreffelijk’. Bovendien vermeldt de staatssecretaris dat ‘het astrolabium, dat U opstuurde in de reiskoffer van de Graaf van Najarra, zeer goed aangekomen is. Het is het mooiste en beste stuk dat ik ooit in mijn leven gezien heb, zelfs beter dan dat van dezelfde maker dat de koning bezit’. Hieruit kunnen we afleiden dat Filips II reeds in 1570 minstens één instrument van Gualterus Arsenius bezat. Die verzameling werd nog uitgebreid op 28 december van datzelfde jaar, wanneer er nog een kist aankomt met twee globes.
Naast het koppel Montano-Ovando, kochten ook andere Spanjaarden hun instrumenten bij Plantijn. Bijvoorbeeld Don Ferdinand van Sevilla - hij kocht een
Voor- en achterzijde astrolabium, Adriaan Descrolieres, 157(?)3. Privé-verzameling. Foto: Christie's London ▪
astrolabium en een armillaire sfeer op 25 juni 1569 -, en Louys Perez, Don Albornozio en Don Herdº de Mendoza, die samen drie paar globen van Mercator kochten op 12 januari 1571.
Gualterus Arsenius was ongetwijfeld de belangrijkste en meest productieve instrumentenmaker te Leuven tijdens het derde kwart van de 16de eeuw. En net zoals bij andere grote meesters in de kunstgeschiedenis kwamen er in zijn kielzog instrumentenmakers die zijn manier van werken overnamen en sterk gelijkende instrumenten maakten.
| |
▫ Adriaan Descrolieres
Op 31 augustus 1564 schreef deze student zich in aan de Leuvense universiteit als ‘Adrianus Descoliers, Angiensis’ (nu Angers, NO Frankrijk). Deze matriculatie is tot nu toe de enige biografische aanwijzing. Nochtans zijn er een tiental instrumenten van Descrolieres bewaard gebleven, waarvan zeven gesigneerd tussen 1571 en 1580. Zijn graveerstijl en het algemeen voorkomen van de instrumenten leunt zo dicht aan bij Gualterus Arsenius dat men kan aannemen dat Descrolieres de stiel bij hem leerde. Waarschijnlijk was hij een meesterleerling die al snel zelfstandig instrumenten kon maken en met deze vaardigheid naar Italië
| |
| |
Rete van een astrolabium, Adriaan Descrolieres, ca. 1575. Privé-verzameling ▪
Voorzijde van een astrolabium, Adriaan Zeelst, 1566. Privé-verzameling ▪
reisde als rondtrekkend instrumentenmaker, zoals de signaturen op zijn instrumenten aantonen. Het was niet uitzonderlijk dat Vlaamse instrumentenmakers naar Italië trokken. Zo werkte de Antwerpse instrumentenmaker Cornelius Vinckx rond 1600 voor de Gonzaga-familie te Mantua, en noemde hij zichzelf ‘Fiamengo de Anversa’.
Descrolieres signeerde zijn eerste astrolabium te 1571 in Venetië. Datzelfde jaar maakte hij nog een astrolabium in de buurt van Ferrara (Bondeno). Rond 1575 signeerde hij in Mantua en in 1577 opnieuw in Bondeno. In 1579 was hij te Antwerpen, waar hij een voortreffelijk astrolabium graveerde op een kwadrant.
| |
▫ Adriaan Zeelst
Adriaan Zeelst (voor 1559-na 1602) was een wiskundige, graveur en instrumentenbouwer, actief in Leuven en Luik op het eind van de 16de en het begin van de 17de eeuw. Net zoals Arsenius en Descrolieres staat ook zijn naam in de matriculatielijsten van de Leuvense universiteit: 7 januari 1561, ‘Adrianus Joannis, Zeelstensis’, genoemd naar het dorpje Zeelst dat ten zuidwesten van Eindhoven (Nederland) ligt. Zijn instrumenten zijn uitgevoerd in de stijl van Arsenius en Mercator, maar tonen ook nieuwe toevoegingen van hemzelf. Het is vrij uitzonderlijk dat een wiskundige instrumenten maakte van zulke verfijning en esthetische afwerking. Mercator was ook zo'n uitzondering; Gemma Frisius daarentegen maakte waarschijnlijk zelf geen instrumenten, terwijl van Arsenius noch Descrolieres bekend is dat zij zelf wiskundigen waren.
In het historisch overzicht van de stichting en de vroege periode van de Leuvense universiteit dat geschreven werd door de Leuvense professor Jan Molanus (Historiae Lovaniensium, 1624) is Zeelst als wiskundige vermeld samen met onder andere Mercator en Frisius. Rond 1580 werd hij ook geconsulteerd in verband met de op stapel staande kalenderhervorming door Paus Gregorius VIII, getuige een manuscript van Zeelst in het archief van het Vaticaan. Een echo van zijn kunde als graveur vinden we in een brief van een anonieme leerling van Chistoph Clavius (1537-1612), professor aan het Collegio Romanum, aan Ernst van Beieren (1554-1612), aartsbischop van Keulen en prins-bisschop van Luik. Deze laatste was een belangrijk maecenas voor de wetenschappen en verzamelaar van wetenschappelijke instrumenten. Hij gaf onder andere de opdracht aan Adriaan Zeelst en de astronoom
| |
| |
Voor- en achterzijde astrolabium, toegeschreven aan Adriaan Zeelst, ca. 1575. Privé-verzameling ▪
Gerard Stempel tot het schrijven van een traktaat over de bouw en het gebruik van het astrolabium. De schrijver van de brief informeert naar het verloop van het traktaat, en drukt zijn hoop uit dat ‘meester Adriaan’ de maker is van de wiskundige figuren, want ‘dan zullen ze zeer bevallig zijn’ (‘erunt hic gratissimae’). De zeer hoge kwaliteit van de gravure op zijn instrumenten illustreert voortreffelijk het waarom van deze bewondering.
Thans zijn er acht gesigneerde instrumenten van Zeelst bekend, alle gedateerd tussen 1566 en 1593. Een astrolabium van 1569, in het Archeologisch Museum te Madrid, leunt zeer dicht aan bij Arsenius. De signatuur op twee van zijn latere instrumenten vertellen dat ze te Leuven werden vervaardigd: ‘A. Zeelsti9 faciebat louanii 1588’ en ‘Adrianus Zeelstius faciebat louanij 1593’. Leuven was in die jaren een verlaten stad en op een gegeven moment was er zelfs sprake van dat de universiteit gesloten zou worden. De oorzaken van deze migratie waren de militaire bezetting door het Spaanse leger tussen 1578 en 1585, en een pestepidemie in 1578-79. Het is nog onduidelijk waarom Zeelst er desondanks toch werkzaam was. Kort na de eeuwwisseling treffen we hem ook aan in Luik aan het hof van de prins-bisschop Ernst van Beieren (cf. supra). In 1602 droeg Adriaan Zeelst samen met Gerard Stempel een traktaat aan hem op over de bouw en het gebruik van het astrolabium. En in de Biblioteca Medicea Laurenziana van Firenze wordt een manuscript bewaard waarin Zeelst samen met Lazarus Schoner meer uitleg geeft over gewichten, maten, proporties, munten en medailles, bestemd voor de Luikse prins-bisschop.
Naast de acht gesigneerde, zijn er negen ongesigneerde instrumenten die ook aan Zeelst kunnen worden toegeschreven. Dit is mogelijk door de gelijkenissen in het handschrift en de tekens van de zodiak, maar ook door overeenkomsten in woordgebruik, spelling en de selectie van sternamen op de rete van de astrolabia. De belangrijkste vondst is een verguld astrolabium van bijna een halve meter (460 mm) diameter dat thans in Keulen wordt bewaard. Tot voor kort werd gesuggereerd dat het van Arsenius was, maar de graveerstijl samen met andere stilistische kenmerken wijzen in de richting van Zeelst als de eigenlijke auteur. Mogelijk maakte hij dit spectaculaire instrument voor Ernst van Beieren om het traktaat over het astrolabium te vergezellen.
| |
| |
Voor- en achterzijde van een theodoliet, Adriaan Zeelst, 1593. Privé-verzameling ▪
Kruisvormige zonnewijzer, Adriaan Zeelst, 1586. Privé-verzameling ▪
| |
▪ Besluit
De Leuvense school van instrumentenmakers kan niet losgedacht worden van de universiteit. Dat dit gold voor het triumviraat Gaspar van der Heyden - Gemma Frisius - Gerard Mercator stond reeds lang vast: Gemma was een groot wiskundige die zijn ‘geesteskinderen’ liet uitvoeren door van der Heyden, Mercator was Gemma's geniale leerling in de kosmologie en tevens meester in het vervaardigen van kostbare instrumenten bestemd voor hooggeplaatste personen zoals Karel V. En hoewel een generatie later, paste ook Gualterus Arsenius de wiskundige theorieën van Gemma Frisius toe op zijn instrumenten. Zijn hoge productiviteit verraadt bovendien een atelierstructuur met commerciële grondslag. Dit atelier werkte waarschijnlijk onder de jurisdictie van de Leuvense universiteit. Net zoals andere meesters in de kunstgeschiedenis had Arsenius een sterke invloed op instrumentenmakers na hem. Dit is zeer duidelijk in het geval van Adriaan Descrolieres en Adriaan Zeelst, wiens namen ook allebei in de matriculatielijsten van de Leuvense universiteit voorkomen.
| |
| |
Rond de overgang van de 16de naar de 17de eeuw werd de fakkel van Leuven als centrum voor de vervaardiging van wetenschappelijke instrumenten doorgegeven aan Antwerpen, waar toen een hogere mate van welvaart heerste. De productie van de instrumenten kwam zo buiten de sfeer van de universiteit te staan. Maar net zoals in Leuven zien we ook hier een samenwerking van geleerden met graveurs. Het meest duidelijke voorbeeld is de samenwerking tussen de wiskundige Michiel Coignet (1549-1623) en de graveur Ferdinand Arsenius (voor 1573-na 1623).
|
|