Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2832. 1636 november 10. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Drie dagen geleden heb ick over Zeelant geschrevenGa naar voetnoot2; tsedert hebben wij niet sonders. Dan deze occasie heb ick willen gebruycken, om(d)at in de commerciën van brieven de entrelopers deurgaens de aengenaemste sijn ende hetgene ick meest estimere is tijdyngen te crijgen als andere die niet en hebben, hoewel ick mijn ware seer schaers ende met groote circumspectie moet debiteren. Met de eerste occasie, gelijck ick alreede hebbe geschreven, sal ick een dubbelt van het out cijfer off een heel nieuw verwachten, alsoo het mijne is onder pampiere versockelt ende niet te vinden. Men verwacht hier binnen drie, vier dagen den grave van ArondelGa naar voetnoot3, sonder satisfactie van Regensburch gescheyden. De Françoisen geloven niet, dat den grave van LicesterGa naar voetnoot4 oyt last heeft gehadt om een offensive ende defensive ligue te sluyten, maer alleen daervan myne heeft gemaeckt om den keyserGa naar voetnoot5 daerdoor beter tot reden te brengen. Sommyge meenen, dat om mede in de vergaderynge tot Ceulen te commen ende daer van vrede te handelen Engelant hem int oorloge wil laten, maer andere sijn van gevoelen, dat het niet verder als tot comminaten sal gaen ende dat accordeert met tijdyngen, die hier sijn in het hoff van Bohemen, medebrengende, dat den conynck van EngelantGa naar voetnoot6 aen den ceurvorst van den PalsGa naar voetnoot7 boven een goede somme tot hoffhoudynge soude furneren content sesmael, sevenmael hondert duysent guldens tot lichtyngen ende hondert duysent ter maent tot onderhoudynge van volck. Men geeft voor sijn Altesse hem met de crone van Sweden tot recouverment van sijne landen soude vougen. Wat den heer IoachimiGa naar voetnoot8, die desen middach audientie heeft gehadt, brengt, weet men niet, maer de voorlopers hebben niet goets gepresagieert ende desen dach is mij geseyt, dat anderhalff millioen sal werden gefurneert om het toecommende iaer de vlote weder in zee te helpen; een teycken, het met Spaengiën noch niet ernst en is ende wij noch niet t'eynde en sijn van onse moyte. Daer sijn tijdyngen, dat den heer SpierynckGa naar voetnoot9 tot Hamburch was gearriveert, soodat alle dagen hier wert verwacht. Op uwen outsten soonGa naar voetnoot10 dient uEd. te letten, want hij behoort geen tijt te verliesen. | |
Den generael ReaelGa naar voetnoot1 sal, op uEd. recommandatie, dese weecke de brieven van Galilaeus GalilaeiGa naar voetnoot2 in de Generaliteit naer behoorlijcke praeparatie overleveren ende alles tot sijnen besten soo veel mogelijck dirigeren; daerover hebben wij desen dach gesamentlijck gecommuniceert. Uwe Ed. sal wel doen een effene reeckenynge te stellen om den heer Spierynck over te leveren, want dient eens te wesen op een effenen bodem; de oude reeckenynge houde ick onder mij. Geeft mij dickmaels occasie om CalaberGa naar voetnoot3 te onderhouden; ick meen, men met hem in confidentie mach gaen, hoewel ick niet en weet, off veel van hem is te wachten. Maer alles moet werden getenteert. Met CaesarGa naar voetnoot4 sal ick een eynde maecken. Doet mijn gebiedenisse. UEd. dienstbereyde broeder
| |
Desen 10 Nov. 1636. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Swede bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 10 Nov. 1636. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. den 15 Dec. |
|