Kinderlycke Edelmoedigheydt, Voor Pieter Jansz. van der Hof.
Stemme: O! schoon Cariclea.
PRonckt' oyt een trouwe Soon,
In 't slepen van sijn Moeder, uyt de brant:
Een goet Kindt wenscht die Kroon
Tot teken, van sijn trouw, op 't hooft geplant:
Eer 'k oock mijn' Ouders sagh vergaen,
Rechtschapen woud ick voor haer staen.
2[regelnummer]
Ick ben, door Jonckheyt, swack:
Aen macht, en aen geen moet ontbreekt het my,
Soo langh ick onder 's Ouders schaduw zy,
Zoud my dan al die soetigheyt
Ontsnappen, door ondanckbaerheyt?
Nu, en als ick eens tot myn' Jaren kom,
Verachtingh, hoon en spot,
(Afschuw'lyck voor des Heeren heylighdom)
Neemt van my, Heer, en geeft myn' jeught,
Dat ick op was in eer en deught.
4[regelnummer]
Eer ick ondanckbaer word,
Roept my, ô Heer, veel liever in u Ryck,
Hoed ghy myn ziel, en stort
OF giet uw' zegen op ons' Huys, gelyck
Als ghy een vruchtb'ren regen,, geeft.
Niets sonder uwen zegen,, leeft.
|
|