De lofzangen Israels, waar onder de Heere woont, zynde eenige geestelijke liederen (deel 1)
(1752)–Jacob Groenewegen– AuteursrechtvrijStem: De 10 Geboden.38ste Lied1.
O God van zaligheid en leeven,
En leydsman van mijn teere jeugd,
Og wild my dog genade geeven,
Om ’t pad van heyligheid en deugd.
2.
Te loopen en na ’t Wit te jagen,
Dien prijs de nimmer zal vergaan,
Belooft aan hun die niet vertragen,
Aan ’t eynde van hun levens-baan.
3.
Wat heeft een Christen al te stryden,
Op dat hy ga ten Hemel in,
Wat moet hy hier al doen en lyden,
Verlochening aan wil en zin.
| |
[pagina 125]
| |
4.
My dagt in d’eerste tijd en dagen,
Doe ik my aan die weg verbond,
En zoo veel innig ziels behagen,
In dezen weg ten Hemel vond.
5.
Dat doe mijn strijd als was volstreden,
Ik zag my onder ’s Heeren volk,
Mijn ziel genoot een zoete vreden,
Ik zag doe God als zonder wolk.
6.
Ik voelde de gebaande wegen,
Als in mijn herte toen ter tijd,
En nergens was ik voor verlegen,
Ik koos de weg door kruys en strijd.
7.
My dagt al moest ik smaat en schanden,
En alle smerten ondergaan,
’T is wel ik wil al was ’t in banden,
Door dezen weg ten Hemel gaan.
8.
Maar ’k wist niet dat mijn trage herten,
En mijn verdorde zondig vlees,
My op dien weg met zoo veel smerten,
Doen leeven zou en vol van vrees.
9.
Ik dagt niet dat ik zoo te streeven,
Zou hebben in dit tranendal,
Ik dagt ik zal nu blyde leeven,
Die Iezus heeft die heeft het al.
10.
Ik wist nog niet mijn ziels vyanden,
| |
[pagina 126]
| |
Ik kende nog de wereld niet,
Ik was nog in geen druk of banden,
Ik had geen smerten of verdriet.
11.
Ik wist nog niet mijn zwak vermogen,
Want Iezus had my by de hand,
Dus ben ik met my zelfs bedrogen,
Maar in mijn keuse hou ik stand.
12.
Al moest ik dan door barre wegen,
En veele storme ondergaan,
Mijn hert blijft tot de weg genegen,
O Leydsman mogt ik maar voortaan.
13.
De trekking van u geeft genieten,
En leyding op dat smalle pad,
Op dat mijn voeten niet en schieten,
Ter zyden uyt en ik de Stad
14.
Des Hemels in het oog mag houwen,
En grypen uwe sieckte aan,
Ik weet dat die op u vertrouwen,
Als Sions bergen blyven staan.
15.
Og mogt ik door geloof en hopen,
En heyligheid hier op der aard,
Van kragt tot kragt na Sion lopen,
Daar al het volk by een vergaard.
16.
Ik weet ik zal ook eens verschynen,
Al zijn my veele nu voor uyt,
| |
[pagina 127]
| |
Voor God in Sion als de zynen,
En dit is ’t daar ik mee besluyt.
|
|