| |
| |
| |
| |
De drie spinsters.
Er was eens een heel mooi meisje, dat met haar moeder in een klein huisje woonde. Dat meisje had volgens haar moeder een hele grote fout: ze kon niet spinnen. De moeder dacht, dat haar dochtertje lui was en het spinnen niet wilde leren, terwijl ze er toch van leven moesten. Maar och, zo was het niet, want het meisje deed werkelijk steeds haar uiterste best. Zij kon het niet helpen, dat ondanks alle moeite, die zij zich gaf, het spinnen haar nooit goed afging. Daarom kreeg zij ook een steeds grotere tegenzin in dat werk en haar moeder werd dan kwaad en snauwde tegen haar, want zij wilde, dat haar dochter een behoorlijke spinster werd. Het kleine meisje begon natuurlijk te huilen, wanneer moeder zo onvriendelijk deed. ‘Ach moeder,’ snikte zij, ‘ik wil het wel leren, geloof me alsjeblieft, heus, maar wat ik ook doe, het gaat nooit.’ Het meisje kroop dan toch maar weer achter het spinnewiel om het opnieuw te gaan proberen.
| |
| |
Eens gebeurde het, dat de koningin in haar mooie koets een tocht ging maken door het land. Een koetsier met een grote zwarte hoed zat op de bok en hield de teugels in zijn handen. Twee witte paarden waren er voor gespannen en zij hadden blijkbaar veel plezier in dit ritje, want dartel en vrolijk draafden zij voort. Hun manen waren versierd met kleurige bloemetjes.
De koningin keek door het raampje naar buiten en voelde zich erg gelukkig. Zij was blij op deze mooie dag de zorgen van de hofhouding eens te kunnen ontvluchten en te genieten van de natuur van haar land. De blauw geschilderde wielen van de koets liepen gesmeerd en heerlijk vlug ging het over de wegen. De koetsier had ook plezier in zijn werk. Met een glimlach op zijn gezicht staarde hij genoeglijk voor zich uit.
Nu wilde het toeval, dat de koets op zijn weg juist langs het huisje reed, waar het meisje, dat niet spinnen kon, met haar moeder woonde. De laatste ging weer eens vreselijk tegen haar arme dochtertje te keer. Het kind stond op het punt van verdriet weer te gaan huilen. De moeder schreeuwde zo hard, dat het lawaai naar buiten doordrong. De koningin hoorde dit en liet de koets stoppen.
| |
| |
Nieuwsgierig naar wat daar aan de hand zou zijn stapte zij op het huisje af en klopte aan de deur. De moeder deed zelf open. Toen zij plotseling zulk hoog bezoek voor zich zag, tuimelde ze van verrassing bijna achterover. Een koningin bij je op visite is geen alledaagse gebeurtenis, dus kun je begrijpen, dat de vrouw niet wist, wat haar overkwam. Zij boog diep en onderdanig voor haar hoge gast en vroeg of het de koningin misschien wilde behagen binnen te treden. ‘U moet voorzichtig zijn bij het door de deur gaan,’ zei ze nog, ‘want die is niet zo heel hoog en U zoudt Uw kroon verliezen.’
| |
| |
De koningin bukte daarom een beetje en zo gebeurde er niets. Zij kwam zonder ongelukken in het kamertje. De moeder was meteen ijverig in de weer en bood de koningin de mooiste stoel aan, die zij bezat. ‘En wie is dat lieve meisje?’ vroeg de koningin toen. ‘Dat is mijn dochtertje,’ antwoordde de moeder. Zij was nu ineens heel vriendelijk en wist niet hoe ze haar best moest doen om maar te glimlachen en zodoende een goede indruk te wekken. ‘Is het meisje
nogal ijverig?’ vroeg nu de koningin weer. ‘Ja Hoogheid,’ antwoordde de vrouw. ‘Vooral met spinnen heb ik een reuze hulp aan haar. Dat is toch iets, waar ze zo buitengewoon de slag van heeft.’ De moeder probeerde vooral niet te blozen na deze leugen. Gelukkig zag de koningin niet hoe verlegen zij met haar handen in de schoot draaide. ‘Zo, ik vind het prettig om te horen, dat het meisje zo goed spinnen kan,’ zei de koningin en zij dacht, dat het misschien wel een goede vrouw voor haar zoon zou kunnen zijn. Meteen begon ze daar met de moeder over te praten. Deze voelde zich erg gevleid door de onverwachte eer, die haar te beurt viel en beval haar dochtertje dadelijk haar Zondagse jurk en de nieuwe schoentjes, die nog in de kast stonden aan te trekken. Toen het meisje hoorde, wat de koningin met haar voorhad, werd zij erg zenuwachtig. Stel het je zelf maar voor, wanneer je verteld wordt, dat je met een koningszoon gaat trouwen.
| |
| |
Moeder hielp haar de jurk netjes aantrekken en het duurde niet zo lang meer, of het meisje was keurig aangekleed. De koningin maakte haar nog een complimentje, dat ze er zo lief uitzag en toen was het moment van afscheidnemen aangebroken. Met z'n drieën liepen ze naar buiten, waar de koets stond. De rook kringelde uit de schoorsteen van het huisje omhoog naar de vriendelijke blauwe lucht. De koetsier stapte van de bok en opende het portier om de koningin en het meisje te laten instappen, wat ze dan ook deden. Moeder haalde een grote witte zakdoek met een rood randje te voorschijn en toen de koets zich in beweging zette begon ze daarmee haar dochtertje toe te wuiven. Het meisje keek uit het raampje en zwaaide terug. De koetsier was weer op de bok geklommen en mende de schimmels. Langzaam verdween de koets uit het gezicht.
| |
| |
Na een korte tocht bereikten zij het paleis. Daar aangekomen wilde de koningin zich eerst er van overtuigen, of het meisje nu werkelijk wel zo goed spinnen kon als haar moeder verteld had. Daarom bracht ze haar naar een kamer, waar het vlas hoog opgestapeld lag. Vlak er voor stonden een stoeltje en een spinnewiel.
‘Kijk eens’, zei de koningin, ‘hièr ligt een hele berg vlas. Ik geef je drie dagen de gelegenheid deze stapel om te spinnen tot lange fijne draden. Wanneer je daarin slaagt, krijg je mijn zoon, den prins, tot echtgenoot. Over drie dagen kom ik dus zien, of je klaar bent.’
De koningin verliet daarop het vertrek en het meisje bleef wanhopig achter. Vertwijfeld keek ze van de grote vlasberg naar het spinnewiel en zo wel een paar keer heen en weer. Nu was goede raad duur.
| |
| |
Moedeloos ging ze op de stoel zitten en al spoedig kwamen de traantjes te voorschijn. ‘Wat ben ik begonnen?’ dacht het arme kind. ‘Daar zit ik nu achter het spinnewiel en moet die hele berg vlas binnen drie dagen tot lange, fijne draden gesponnen hebben. Ach, wat voel ik me toch ongelukkig.’ Opnieuw barstte het meisje in snikken uit. Met haar zakdoek droogde ze haar tranen af, want stel je voor, dat de koningin onverwachts zou binnenkomen
en haar behuilde ogen zien. Dan was het helemaal mis. Gelukkig had de koningin niets van haar snikken gehoord en zo bleef het meisje alleen in de grote kamer. Drie dagen gingen er voorbij en op de morgen van de vierde kwam de koningin de kamer binnenstappen. ‘Wat is dat!’ riep zij meteen uit. ‘Heb je helemaal nog niets gesponnen? Maar hoe komt dat?’ ‘Ach koningin’, zei het bedroefde meisje, ‘U moet het mij maar niet kwalijk nemen, maar ik heb een beetje heimwee gehad en naar huis verlangd. Daardoor was ik zo zenuwachtig, dat ik geen hand heb kunnen uitsteken.’ ‘Wanneer het dat is,’ zei de koningin, ‘nu, dan geef ik je nogmaals drie dagen de tijd om te laten zien wat je kan. En je weet het: is al het vlas tot lange, fijne draden gesponnen, dan wordt je de vrouw van mijn zoon en ben je prinses.
| |
| |
De koningin verliet de kamer en het meisje bleef wéér alleen achter, bedroefder dan ze ooit geweest was. Ze liep naar het raam toe, om maar wat naar buiten te gaan kijken, toen ze opeens op straat drie heel lelijke vrouwtjes langs zag komen. De ene had een hele grote hanglip, de andere een vreselijk dikke duim en van de laatste was de rechtervoet wel drie keer zo groot als de linker. Zoiets had het meisje nog nooit gezien. Toevallig keken de vrouwtjes juist naar boven en toen zij het bedroefde meisjesgezicht zagen, vroegen zij direct, wat er aan scheelde. ‘Och,’ zei het meisje, ‘ik moet in de tijd van drie dagen een hele kamer vol vlas tot lange, fijne draden spinnen, want anders mag ik niet met den prins trouwen. En ik kan helemaal niet spinnen.’ ‘O,’ zeiden de vrouwtjes, ‘is het anders niets? Dat zullen wij wel vlug voor je doen, hoor!’
| |
| |
Even later kwamen zij de kamer binnenstappen, maar voordat ze aan het werk gingen moest het meisje hun eerst beloven, dat ze ook op de bruiloft mochten komen. ‘Dat is goed,’ zei het meisje, want ze was veel te blij, dat ze geholpen werd. Nu wond het vrouwtje met de grote duim het vlas er om heen, het vrouwtje met de hanglip maakte de draad nat en de derde met de grote voet ging achter het spinnewiel zitten en begon te trappen. Zo vlug als nu had het meisje nog nooit zien spinnen. De vrouwtjes waren buitengewoon handig en alles ging hun even gemakkelijk af. De stapel vlas slonk zienderogen. In de plaats daarvan kwamen mooie, lange, fijne draden. Verrukt keek het meisje toe. Na drie dagen was al het vlas gesponnen. ‘Ziezo!’ zeiden de vrouwtjes, ‘we zijn klaar en gaan naar huis.’
| |
| |
Toen de koningin weer kwam kijken was ze heel erg tevreden. Ze knikte goedkeurend, toen het meisje op haar toekwam en de glanzende draden liet zien. ‘Keurig!’ riep zij uit. ‘Nu weet ik werkelijk, dat mijn zoon een goede vrouw zal krijgen. Zulke mooie, lange draden heb ik nog nooit gezien. En nu gaan we zo gauw mogelijk bruiloft vieren. Ik zal mijn hofdames een prachtige japon voor je laten maken en in je vlechten krijg je grote, zijden strikken.’ Wat voelde het meisje zich nu gelukkig. Ze kon wel zingen en springen van blijdschap. Thuis had ze dat ook zeker gedaan, maar omdat ze in het paleis was en de koningin naast haar stond, durfde ze het niet. Daarom bleef ze rustig en kalm en gedroeg zich al precies als een prinses.
| |
| |
Nu was het ogenblik aangebroken, dat ze met den prins kennis zou maken. Dezelfde middag nog zou de bruiloft zijn. Het jonge paar zag er stralend uit. Plots schoot het meisje in de gedachte, dat zij de drie vrouwtjes beloofd had, dat zij op de bruiloft mochten komen. ‘Vind je het goed, dat wij vanmiddag ook drie heel oude tantes van mijn moeder ontvangen?’ vroeg ze daarop aan den prins. ‘Maar natuurlijk,’ zei deze. ‘Hoe meer zielen, hoe meer vreugde. We zullen het echt gezellig gaan maken, vind je ook niet? Er zijn een hoop gebakjes en chocolaadjes en er is zoveel limonade, dat je er wel drie badkuipen mee kunt vullen. Wat voor lekkers we verder allemaal nog eten vertel ik je niet, want dat moet een verrassing blijven.’
's Middags kwamen de gasten. Er werd gedanst en gelachen. Wanneer je
uit de ramen van het paleis keek, zag je, dat bijna iedereen bij deze heugelijke gebeurtenis de vlag had uitgestoken. De mensen liepen zingende langs het paleis en riepen: ‘Lang leve ons jonge bruidspaar’. Toen kwamen ook de drie oude vrouwtjes de zaal binnenstappen. De prins zag ze en vroeg, wie of dat waren. ‘Dat zijn nu de tantes van mijn moeder,’ antwoordde het meisje. De prins vond ze er wel wat vreemd en eigenaardig uitzien.
| |
| |
Uiteindelijk kon hij het niet nalaten op de vrouwtjes af te stappen en hij vroeg aan de eerste: ‘Hoe komt het toch, dat jij zo'n grote hanglip hebt?’ ‘Dat is van het draadje likken, het draadje likken,’ antwoordde het vrouwtje. En aan de tweede vroeg hij, waarom zij zo'n dikke duim had. ‘Dat is van het draadje winden, het draadje winden,’ zei zij. Op zijn vraag aan het derde vrouwtje, hoe het kwam, dat zij zo'n grote voet had, antwoordde ze: ‘Dat is van het wieltje trappen, het wieltje trappen.’ Nu begreep de prins het nog niet precies en daarom vroeg hij: ‘Maar wat doen jullie dan voor je beroep?’ ‘Wij spinnen met het spinnewiel,’ zeiden de vrouwtjes. ‘Zijn jullie daardoor zo mismaakt?’ riep de prins verschrikt. ‘Maar dan mag mijn vrouw nooit meer een spinnewiel aanraken!’ En zo zie je dan, dat alles toch nog goed is afgelopen.
|
|