'"Gadeloos, en onuytsprekelik van waerden". Netwerken rondom de Amsterdamse schouwburg'
(1996)–E.M. Grabowsky, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Gadeloos, en onuytsprekelik van waerden’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Problemen en takenRuim dertig jaar geleden kregen de Nederlandse literatuurhistorici een omvangrijke en moeilijke taak in de schoot geworpen. W.A.P Smit gaf in 1964 in zijn, inmiddels door iedere student Nederlands bestudeerde, artikel aan wat er nog diende te gebeuren voordat er een ontwikkelingsgeschiedenis van het Nederlandse renaissancetoneel geschreven kon worden. Ga naar voetnoot1 Aan dit onderwerp was sinds het pionierswerk van Worp en Te Winkel aan het einde van de negentiende eeuw nauwelijks aandacht besteed. Inmiddels heeft menig onderzoeker op de een of andere manier gehoor gegeven aan de oproep van Smit. Veel van de auteurs in deze bundel en natuurlijk de laureaat zelf hebben blijk gegeven van de groeiende aandacht in de neerlandistiek voor het toneel uit de renaissance. De vele studies die sinds 1964 op dit gebied zijn verschenen, richten zich in navolging van Smit vrijwel volledig op de toneelteksten. Over de auteurs horen we meestal niets. De vraag rijst echter of het voor het schrijven van de ontwikkelingsgeschiedenis van het Nederlandse renaissancetoneel voldoende is ons zozeer te richten op de literair-theoretische ontwikkeling en daarbij de praktijk van het toneel vrijwel geheel buiten beschouwing te laten. In de eerste plaats is het van belang te weten wie die tientallen mensen waren die in de zeventiende eeuw toneelstukken schreven, vertaalden en bewerkten. Deden zij dat om de eer alleen; werden ze betaald; wat was hun band met bijvoorbeeld de Amsterdamse Schouwburg; wat was hun sociale positie; welke toneelauteurs hadden onderling contact? Allemaal vragen die moeilijk te beantwoorden zijn op basis van de kennis die we tot nu toe hebben. Net als Smit meer dan dertig jaar geleden moeten we het doen met het pionierswerk van de grote feitenverzamelaars uit de negentiende eeuw. Verspreid over tijdschriften als De Navorscher, de werken van J.A. Worp en wat biografische woordenboeken zijn wel biografische gegevens te vinden, maar veel is het niet. Alleen enkele grote toneelauteurs als Vondel en Hooft zijn sindsdien nog vereerd met, inmiddels alweer gedateerde, biografische studies. Over de meeste anderen weten we vrijwel niets en lijken we, gezien het geringe aantal onderzoekers dat aan dit onderwerp aandacht besteedt, niets te willen weten ook. Dit gebrek aan belangstelling kan niet gerechtvaardigd worden met het argument dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
archiefonderzoek zoveel tijd kost en relatief zo weinig oplevert. Ook in de archieven is de laatste honderd jaar veel veranderd. Juist de bronnen voor biografisch onderzoek zijn veel toegankelijker geworden. Natuurlijk zijn de antwoorden op bovenstaande vragen niet alleen in de archieven te vinden. Belangrijk voor het achterhalen van de netwerken waartoe auteurs behoorden, zijn bijvoorbeeld de lof- en drempeldichten in de toneeluitgaven. Slechts incidenteel verdiept iemand zich in de biografie van een toneelauteur. Een opzienbarend resultaat behaalde S.A.C. Dudok van Heel met zijn onderzoek naar de geliefde en later verguisde toneelauteur en schouwburgregent Jan Vos. Met de waardering voor zijn gruwelstukken als Medea verdween ook die voor zijn persoon: de achttiende en negentiende eeuw maakten van hem een arme glazenmaker zonder opleiding. Dudok van Heel toonde na grondig archiefonderzoek aan dat dit beeld herzien moest worden. Vos behoorde tot een belangrijke oude katholieke familie die na de alteratie haar officiële macht had verloren, maar nog altijd in groot aanzien stond en zeker niet onbemiddeld was. Ga naar voetnoot2 Dudok van Heel onderzocht tevens tot welke religieuze groeperingen andere zeventiende-eeuwse schouwburgregenten behoorden en kwam tot de conclusie dat velen het katholicisme aanhingen. De functie van schouwburgregent was een bestuurlijke baan van het tweede plan. Katholieken die sinds de alteratie niet meer in aanmerking kwamen voor de uitvoering van de allerhoogste ambten, werden nog wel toegelaten tot de minder invloedrijke bestuursorganen. Natuurlijk speelde ook de affiniteit met het toneel een grote rol bij de benoeming van schouwburgregenten. In andere studies van Dudok van Heel wordt aangetoond dat er vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw een ontwikkeling te constateren is waarbij een grote ‘agglomeratie van tonelistengezinnen [ontstond], die door huwelijk en parentatie nauw aan elkaar verwant waren’. Ga naar voetnoot3 Deze trend valt al eerder te bespeuren en geldt bovendien niet alleen voor de ‘tonelisten’; ze strekt zich uit tot alle personen die met het toneelleven in die tijd te maken hebben. In het volgende hebben wij geprobeerd om twee (van de vele) zeventiende-eeuwse toneelauteurs van biografische gegevens - en daarmee van een sociale achtergrond - te voorzien. Het zijn Leonard de Fuyter Ga naar voetnoot4 en Dirk Pieterszoon Heynk. Beiden bewerkten van oorsprong Spaanse toneelstukken tot Nederlandse spelen die tot ver in de achttiende eeuw, al dan niet aangepast aan de veranderde toneelopvattingen, op het repertoire van de Amsterdamse Schouwburg bleven staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Branden hebben hem opgenomen; Ter Laan kent hem; hij staat in Coffeng. Bijzonder is dat het NNBW twee lemmata aan De Fuyter heeft gewijd. Ga naar voetnoot5 Het is duidelijk het grachtengordelmilieu waaruit de koopman, dichter en toneelschrijver Leonard de Fuyter Ga naar voetnoot6 voortkomt of waarin hij vanuit Den Haag terechtkomt. Hij is het vijfde van de zeven kinderen van Jacobus Lion de Fuyter en Magdalena van Ebelen die zich vanuit Den Haag op de Keizersgracht vestigen. Zijn vader Jacobus Lion en zijn broers Louis en Jacob Leon de Fuyter hebben een zekere vermaardheid als schilder; een dochter van Louis trouwt met de schilder Huijbertus Appel en een dochter van zus Catarina huwt later in de eeuw de fijnschilder Charles du Fresne. Ga naar voetnoot7 Een hoog kunstenaarsgehalte in de familie dus. Hoezeer het schilders-, schrijvers- en toneelmilieu in het zeventiende-eeuwse Amsterdam verweven is, laat zich uitstekend illustreren aan de hand van tal van archivalia in verband met de familie De Fuyter en door de context waarin de literaire produktie plaatsvindt. Leonard de Fuyter, die zich bij zijn ondertrouw op 8 januari 1649 koopman noemt Ga naar voetnoot8, heeft zich trachten te manifesteren als dichter. De liedbundel Amsteldamse vrolikheyt van 1647 bevat twee gedichten van ‘Fuyter de Lion’: ‘De klagende Casander, over de breeckende vrindschap van Damon’ (in 1649 overgenomen in het Utrechts zang-prieeltjen) en een ‘Sonnet’. Maar belangrijker dan de inhoud van deze verzen zijn de namen van de andere poëten uit deze bundel, zoals J. Vos, Gillis Nooseman, Jan Pietersz Meerhuysen of Jan Tamboer, Ariaan van den Berg, M.F. Besteben, W. Robyn, I. Vos, M. Michaelis (Tracht nae't best) en A. Bormeester. Zij allen hebben met het toneel te maken, hetzij als auteur van stukken, hetzij als toneelspeler. Ga naar voetnoot9 In 1646 noemt De Fuyter zich de ‘verbonden konst-genoot, en leerling’ van Adam Karels van Germez wanneer hij aan de laatste zijn Bedekten verrader opdraagt. In het voorwerk van dit toneelstuk treft men als lofdichters aan Isaac Vos, Abraham Bormeester, Gillis Noozeman en D.L. Bleu. De laatste, Daniël le Bleu, is waarschijnlijk een neef van de dichter François le Bleu Ga naar voetnoot10. De Fuyter is de enige lofdichter in Gedwongen vrient (1646) van Isaac Vos en in Lambert van den Bosch' Rampzalige liefde ofte Bianca Capellis van 1649; samen met Le Bleu, D. de Lange en J. Noozeman zwaait hij in 1651 Van den Bosch lof toe in diens Roode en Witte Roos, of Lankaster en Jork. Het laatstgenoemde werk is gedrukt door Tymon Houthaak en uitgegeven door Dirk Cornelisz Houthaak die beiden ook actief waren als toneelspeler. Ga naar voetnoot11 Aan schouwburgregent, koopman en kunsthandelaar Marten Kretzer draagt De Fuyter in 1647 zijn ten onrechte aan Lope de Vega toegeschreven Verwerde-hof op. Ga naar voetnoot12 Isaac Vos, ene B.V.E., I.R. van Staeveren en Le Bleu staan klaar om lofdichten te leveren. Kretzer is geen onbekende in de familie De Fuyter. Leonards broer, de schilder Louis de Fuyter, legt samen met Kretzer op 16 maart 1660 een verklaring af voor notaris Friesma over de verdeling van schilderijen onder de - inmiddels ruziënde - erfgenamen van Lodewijk (de) Bas. Ga naar voetnoot13 Jan en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joan Bas vallen samen met onder anderen Ds. Jacobus Trigland weer in de prijzen bij de verdeling van de erfenis van koopman Joan de Marees Danielsz in 1663 die blijkbaar eveneens het een en ander aan de wand had hangen. Ook nu speelt Louis de Fuyter een belangrijke rol als taxateur en verdeler van dit onderdeel van de boedel. Ga naar voetnoot14 Een andere (toekomstige) schouwburgregent, Pieter de la Croix, vergezelt Louis de Fuyter als getuige naar notaris Danckerts in 1669 wanneer er een regeling getroffen moet worden voor zijn zoon Frans die op het punt staat als matroos aan te monsteren. Ga naar voetnoot15 Leonard neemt de toneelschrijver Daniel Wels als getuige mee naar de notaris wanneer hij in 1656 een huis koopt in de Anjeliersdwarsstraat ‘daer de jonge tobias uijthangt’. Ga naar voetnoot16 Maar er zijn nog meer familieleden dan Louis. De Jacob Leon die door Wybrands en Kossmann als toneelspeler en ‘boekhouder’ (souffleur) genoemd wordt, moet een De Fuyter zijn, namelijk de broer van Leonard en Louis. Ga naar voetnoot17 Leonards dochter, Maria de Fuyter, huwt een zekere Pieter Teunissen Coster die bij zijn ondertrouw als beroep eveneens boekhouder opgeeft, maar hier moeten we zeer waarschijnlijk aan een ‘echte’ boekhouder denken. Ga naar voetnoot18 Een interessant familielid is Leonards zwager Frans Schuijlinx, die in 1646 in Sloten in het huwelijk treedt met Susanna de Fuyter. Wanneer zijn weduwe in 1656 de Weeskamer bewijst, blijkt dat hij herbergier was. Ga naar voetnoot19 Volgens Worp Ga naar voetnoot20 heeft Schuijlinx model gestaan voor Frans de Gek die een paar maal voorkomt in het werk van Tengnagel. Oversteegen Ga naar voetnoot21 durft de identificatie niet aan, maar de archivalia geven wel degelijk steun aan de hypothese. In Frik in't veur-huys heeft Tengnagel het over ‘Frans de Gekken op 't hoekje van de wortelmarkt, by de hal’. Susanna de Fuyter wordt in 1661 begraven: zij ‘komt van de oude wortelmarckt int beloofde landt over het Prinssen Hof’. Ga naar voetnoot22 In hoeverre er relaties bestaan met de familie van Jan Harmensz Krul is niet helemaal duidelijk. Lodewijk, de zoon van schilder Louis de Fuyter, trouwt in 1663 met ene Maria Crul, dochter van Wouter Jansz Crul Ga naar voetnoot23, maar om dit helder te krijgen, moet nog aanvullend archiefonderzoek plaatsvinden. Via de echtgenoot van Maria de Fuyter, Adriaen Joosten, is er een link met de boekverkoper Jan Jansz of Johannes Janssonius uit Arnhem: deze is de vader van Joostens eerste vrouw Anna Jansz Janssonius stelt zich gerant - en de boekverkopers Isaac Commelin en Jan Jansz Brouwer staan borg - voor het erfdeel aan zijn kleinzoon Pieter Joosten. Ga naar voetnoot24 Een voor de toneelgeschiedenis interessante akte werd op 20 augustus 1654 opgemaakt voor notaris Antoni Tullingh. Wij laten die in haar geheel volgen: Op huyden den 20 Augustus 1654 Comp[areerden] voor mij Antoni Tuillingh Not[ari]s etc. ter presentie vande ondergescr. getuijgen d'eersame Pieter Seerijp out ontrent 34 Jaren woonachtich inde runstraet alhier ende d'eersame Jacob de Fuijter schilder woonende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opde prinsegraft out ontrent 36 Jaren ende hebben bij ware woorden onder presentie van Solemnelen Ede ten versoecke van d'eersame Jacob gosens van Scheijck verclaert, ge-tuijcht ende geattesteert hoe waer ende haer getuige wel bekent is dat Judith willems bejaerde dochter, die indes requirants huyse staende naest d'accademie deser Stede, heeft gewoont ende getapt ende herberge gehouden nu ontrent out is ses ende dartich Jaren, off ouder Geven sij getuijgen voor redenen van wetenscap te weten de voorsz Jacob de Fuijter dat hij de voorsz Judith willems van kints been aen gekent heeft ende doen sij'tsamen cleijn waren de voorsz Judith altijt een Jaer ouder seijde te wesen als hij getuijge was ende hem mede noch wel bekent te syn dat dese Judith willems ontrent drie ende twintich Jaren geleden, al voor pas*..* int Spel van Stirus ende ariane op d'academie heeft gespeelt ende de voorsz Pieter Serep dat de selve Judith willems, haer ouderdom hem selfs wel verclaert heeft, ende heeft hij haer Judith omtrent de twintich Jaren gekent ende als hij aen haer kennis kreech dat sij doen al een volwassen vryster was. Aldus gedaen't Amsterdam ter presentie van Hend. hend Brae ende pieter Mattysz woonende inde runstraet als get[uigen] De reden waarom Jacob Gosens zoveel belang hecht aan de leeftijd van de tappende Judith wordt niet duidelijk, maar wel duidelijk is dat zijn huis op een uitstekende locatie stond, naast de Schouwburg. Jacob de Fuyter en Pieter Zeerijp - toneelspeler en -schrijver en leverancier van allerlei waren aan de Schouwburg, inclusief tabak, bier en brandewijn Ga naar voetnoot25- kennen elkaar al lang en beiden kennen ze Judith. De mededeling dat deze dame als jongedame reeds op de planken stond, werpt een beetje meer licht op het optreden van vrouwen aan de Amsterdamse Schouwburg. In de literatuur gaat men er nog steeds van uit dat Adriana Nooseman in 1655 het vrouwendebuut maakt in de Schouwburg Ga naar voetnoot26, maar Judith Willems treedt op in Stirus, een stuk van J. Struys dat in december 1629 in première ging, in diezelfde maand nog vier maal werd opgevoerd en in 1630 nog een keer een voorstelling beleefde. Ga naar voetnoot27 Jacob de Fuyters getuigenis lijkt betrouwbaar: 1654 min 23 komt aardig in de buurt van 1629-1630. Ten slotte valt op dat zowel De Fuyter als Zeerijp als de getuigen vlak bij de Schouwburg wonen: Prinsengracht en Runstraat. Ga naar voetnoot28 Archiefonderzoek wordt pas echt leuk als er burenruzies opdoemen. Het gevecht waarin Leonard de Fuyter terechtkomt, lijkt aanvankelijk extra aantrekkelijk omdat zijn overbuurman Pieter de Hooch heet, die echter knopenmaker blijkt te zijn. Eind augustus 1652 slaat de vlam in de pan. Mijnheer de Hooch heeft mevrouw de Fuyter publiekelijk ‘een tuijnhoer’, een ‘wavel smots’ en een ‘varcken’ genoemd. De laatste is toen de straat overgestoken, ‘vraegende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wiens hoer hij conde seggen dat sij was’. Het antwoord was kort maar krachtig: ‘loopt hoer laet u man comen’. Die kwam, met als gevolg ‘een vuijst in sijn aengesicht geslaegen in sulcker voegen dat hij daer door seer geweldich bloede’. Er zijn niet minder dan vier notariële akten nodig om de verbale en fysieke gewelddadigheden te boekstaven. Een van de buren die getuigen is Vincent Drielenberch, waarschijnlijk een zoon van de gelijknamige vader die eerder in de eeuw publicitair actief was. Ga naar voetnoot29 Drie jaar later staat Leonard weer voor de notaris. Nu heeft hij ruzie met ene juffrouw Elisabeth van Meurs ‘ter sake van injurien, ende andere beuselingen’ die dreigen uit te lopen op een proces. Door bemiddeling van ene Johan van Rheenen besluiten beide partijen de ‘injurien’ waarvan ze elkaar beschuldigen te ‘vergeven, versmoren ende vergeten’. Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dirk Pietersz Heynk (1630-1679)Deze auteur is, ondanks zijn populariteit tot ver in de achttiende eeuw, volledig in de vergetelheid geraakt. Zo verzucht Wijnman in het NNBW: ‘omtrent zijn leven is niets bekend’ en verder dan de constatering dat hij een neef in Haarlem heeft en drie toneelstukken heeft geschreven, komt hij niet. Zelfs de levensjaren van de man worden niet genoemd. Ga naar voetnoot31 Nu is het inderdaad lastig gebleken om de sporen van Heynk te traceren, maar een betere karakterisering dan ‘zeventiende-eeuwse toneelschrijver’ valt wel te geven. Op dinsdag 30 januari 1630 wordt Dirk Pietersz Heynk Ga naar voetnoot32 als eerste kind van Pieter Dirks Heynk en Grietje Pietersdr Bont ten doop gedragen in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Ga naar voetnoot33 Zijn ouders waren twee jaar eerder in het huwelijk getreden en waren sindsdien woonachtig aan het Singel, waarschijnlijk op het stuk tussen het huidige Spui en de Paleisstraat. Niet zover van de Academie aan de Keizersgracht dus. De familie waarin Dirk Heynk werd geboren bood alle mogelijkheden voor een goed leven. Zowel de verwanten van moeders- als van vaderskant behoorden tot de Amsterdamse elite van geslaagde kooplieden van gereformeerde huize, zodat ook de weg naar bestuurlijke macht open lag. De vader van Dirk dreef samen met zijn broer internationale handel op onder meer de handelssteden aan de Oostzee en in Frankrijk. De familie Heynk heeft zelf nooit bestuurlijke functies in Amsterdam gehad. Alleen bij aangetrouwde leden was dit het geval. De overgrootvader van D.P. Heynk bracht het in zijn woonplaats Deventer tot het burgemeestersambt. Ga naar voetnoot34 Al kort na de geboorte van zijn zoon sterft Pieter Heynk. Op 9 maart 1632 vermoedt hij een spoedig einde van zijn leven en ontbiedt hij notaris Pieter Carelsz om twee uur 's nachts aan zijn doodsbed om zijn testament op te maken. Zijn goede vriend en buurman, Cornelis Dirksz Abba (1604-1675), treedt op als getuige. Heynk benoemt zijn zoon Dirk tot erfgenaam. Ga naar voetnoot35 Vier dagen later wordt hij begraven op de aanzienlijkste plek in de Nieuwe Kerk: het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogkoor. Ga naar voetnoot36 Dirk erft het behoorlijke bedrag van ruim achtduizend gulden. Ga naar voetnoot37 Grietje Bont treedt na twee jaar opnieuw in het huwelijk. Ga naar voetnoot38 Haar tweede echtgenoot, Bartholomeus van der Wiere, stamt eveneens uit het milieu van geslaagde gereformeerde zakenlieden, in dit geval een familie met bestuurlijke macht. Ga naar voetnoot39 De halfzuster van Bartholomeus van der Wiere, Sara, was gehuwd met de al eerder genoemde Cornelis Abba: de buurman van de familie Heynk.
De familie Abba was in het bezit van een grote en goedlopende brouwerij genaamd ‘de Vijffhoeck’. Het huwelijk tussen Grietje Bont en Bartholomeus van der Wiere bracht Pieter Heynk dus al jong in de invloedrijkste kringen van Amsterdam. Zijn stiefvader was eveneens een internationale handelaar. Dirk Pieters Heynk was ongetwijfeld voorbestemd om in de voetsporen van zijn (voor)ouders te treden, maar of hij dit gedaan heeft valt niet met zekerheid te zeggen. De vermelding van een Dirk Heynk als rekeninghouder bij de wisselbank kan ook betrekking hebben op zijn neef Dirk Jansz Heynk. Ga naar voetnoot40 De enige vermelding van een beroep van D.P. Heynk is te vinden in het belastingkohier uit 1674, waarin hij kapitein wordt genoemd. Waar blijft onduidelijk, maar in ieder geval niet bij de Amsterdamse schutterij. Ga naar voetnoot41 Een loopbaan als koopman is zeker niet helemaal vanzelfsprekend geweest. Diverse leden van de familie oefenden een juridisch vak uit en de stiefneef en vriend van Dirk, de dichter Bartolemeus Abba, studeerde en promoveerde in Harderwijk in de rechten en vestigde zich daarna als advocaat in Amsterdam. Ga naar voetnoot42 Het echtpaar Bont-van der Wiere vestigde zich vermoedelijk kort na hun huwelijk aan de Keizersgracht vlakbij de Amsterdamse Schouwburg. D.P. Heynk zal hier zijn verdere leven blijven wonen. Ga naar voetnoot43 Dirk kreeg nog twee halfzusters, Swana en Maria. Een broertje, Bartholemeus, overleed al snel na zijn geboorte in 1640. Wanneer D.P. Heynk belangstelling kreeg voor het theater valt nauwelijks meer te achterhalen. Dat de Academie, later de Schouwburg, letterlijk in zijn straatje lag, zal hem natuurlijk al jong in contact gebracht hebben met het toneelleven. Maar er zijn meer verbanden te ontdekken. Een van de schouwburgregenten, Mr. Pieter van der Gracht (regent 1651-1655), was familie van D.P. Heynk. Zijn nichtje Anna Heynk was getrouwd met een broer van deze man. Tijdens de bestuursperiode van Van der Gracht zette Heynk de eerste schreden als toneelauteur. Zijn eerste stuk, De Gestrafte Kroonzucht Ga naar voetnoot44, werd slechts eenmaal opgevoerd. Zoals gebruikelijk was, werd ter gelegenheid van de première een tekstuitgave verzorgd van het toneelstuk door de vaste uitgever van de Schouwburg, Dirck Cornelisz Houthaak. Het stuk wordt in het voorwerk bejubeld door een collega-auteur: P. Dubbels. Hoewel ons tot 1662 geen werk van Heynk bekend is, lijkt hij wel in contact te zijn gebleven met de kringen rond de Amsterdamse Schouwburg. In 1662 schrijft hij een lofdicht voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uitgave van het verzamelde werk van de machtige schouwburgregent Jan Vos die doorhemzelf werd geredigeerd. Ga naar voetnoot45 Een jaar later beleeft het tweede toneelstuk van Heynk, Veranderlyk Geval, of Stantvastige Liefde, zijn première in de Amsterdamse Schouwburg. Net als zijn eersteling was dit stuk een bewerking van een vertaling uit het Spaans. De vertaler is in dit geval bekend: Jacobus Barokes. Het stuk had van meet af aan aanzienlijk meer succes dan De Gestrafte Kroonzucht. Veranderlyk Geval werd in ieder geval tot 1769 (met uitzondering van de jaren 1748 en 1754-1758) jaarlijks opgevoerd. Ga naar voetnoot46 De uitgave van dit stuk, minstens twee weken na de première, werd dit keer opgeluisterd door een gedicht van de dichter Bartholomeus Abba (1642-1684), zoals gezegd een stiefneef van Heynk, en opgedragen aan de neef in Haarlem die Wijnman noemt in het NNBW, G. Colterman. Het laatste bewijs van Heynks rol in het literaire leven is zijn in 1668 verschenen en opgevoerde treurspel Don Louis de Vargas, of edelmoedige wraek. Opnieuw een kassucces dat tot in de achttiende eeuw op het repertoire van de Schouwburg blijft staan. Bartholomeus Abba verkeerde eveneens in het Amsterdamse toneelmilieu. Aanvankelijk werd hij geroemd als een aanstormend talent en mocht hij Vondel en Jan Zoet tot zijn bewonderaars rekenen. Zoet droeg zelfs een dichtbundel aan hem op. Behalve het lofdicht voor Heynk schreef hij eerder een lofdicht voor een toneelstuk van P. Toll in 1661. Ga naar voetnoot47 Abba kon de hooggespannen verwachtingen echter niet waarmaken. De kring van Zoet keerde zich tegen hem en menig schelddicht werd zijn deel. Hem werd onder meer dronkenschap verweten, verkwisting en het kopen van gedichten die hij voor eigen maaksels liet doorgaan. Wijnman vermoedde al dat deze geruchten op waarheid berustten. Inderdaad is het slecht afgelopen met Abba. Hij bleef weliswaar dichten tot zijn dood, als dit tenminste zijn eigen gedichten zijn, maar financieel verkeerde hij aan het einde van zijn leven in een grote crisis. In 1679 werd hij gedwongen een deel van de nalatenschap van zijn vader, de brouwerij ‘De Vijffhoeck’, te gelde te maken om zijn schulden te kunnen voldoen. De executoriale verkoop bracht ruim zestienduizend gulden op die onmiddellijk in een bodemloze put verdwenen. Ga naar voetnoot48 Ook D.P. Heynk lijkt zijn vermogen op onverklaarbare wijze te zijn kwijtgeraakt. In 1674 bezit hij in ieder geval nog de erfenis van zijn moeder, die op dat moment op ruim twaalfduizend gulden wordt geschat. Ga naar voetnoot49 Maar bij zijn dood in 1679 is er geen spoor van terug te vinden. Ga naar voetnoot50 Waren Abba en Heynk typische voorbeelden van de in de zeventiende-eeuwse literatuur zo vaak beschimpte rijke jongelingen die het vermogen dat hun ouders hadden gemaakt al drinkend en spelend verbrasten? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe conclusie kan zijn, dat het de moeite loont - in het ene geval wat meer dan in een ander - via biografisch onderzoek netwerken te reconstrueren waarbinnen literaire en andere kunstzinnige activiteiten zich voltrekken. Er blijken vaak allerlei dwarsverbanden te bestaan tussen beoefenaars van schilderkunst, literatuur en toneel en drukkers-uitgevers, die elkaar ook spreken over kunsttheoretische zaken en tussen wie afspraken gemaakt worden over het uitgeven en drukken van hun teksten. Ga naar voetnoot51 Bij de reconstructie van uitgeversfondsen kan hiermee rekening gehouden worden evenals bij het nagaan van onderlinge beïnvloeding op thematisch en theoretisch gebied. Het onderhavige onderzoek heeft geen directe bewijzen opgeleverd voor relaties tussen de bewerkers van Spaans toneel De Fuyter en Heynk, hetgeen ook niet direct te verwachten was gezien hun leeftijdsverschil. Wel zijn de contouren van twee netwerken rond de Amsterdamse Schouwburg zichtbaar geworden. Biografisch onderzoek naar andere ‘toneelfiguren’ zal deze ongetwijfeld scherper maken, zodat de vragen die in de inleiding gesteld zijn beantwoord zullen kunnen worden. Netwerken zijn ‘gadeloos, en onuytsprekelik van waerden’, om een dichtregel van Leonard de Fuyter Ga naar voetnoot52 uit zijn verband te rukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IStamreeks De Fuyter (in vet de hoofdpersonen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIStamreeks Heynk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ArchivaliaGebruikte afkortingen met betrekking tot de archivalia:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|