De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijElfde hoofdstuk.
| |
[pagina 253]
| |
dikwijls zagen wij hem niet in houtsnede op een oortjesprent fraai gekleurd: altijd te paard, - soms boven de huizen, terwijl het paard met de voorpooten op den eenen en met de achterpooten op den anderen schoorsteen staat; soms bedaard over straat rijdende met een reiszak achter op zijn schimmel, waar alle moois en lekkers uitrolt, en 't bijschrift: Sinterklaas, te paard gezeten,
Laat aan alle kindren weten,
Dat hij, als verleden jaar,
Hartjes heeft en gardjes klaar.
Zoo stond hij ook, ten genoegen van alle Amsterdammers, weleer in de vertoonzaal van 't Oude Doolhof levensgroot geschilderd op 't houten beschot regt tegenover Goliath. En hoe dikwijls is de Sinterklaasvreugd geschilderd! Ieder kent de beroemde schilderij van Jan Steen in het Trippenhuis, met die kleine meid op den voorgrond, beladen met al wat ‘Klaas’ voor haar ‘gereden’ heeft (haar hedendaagsch evenbeeld staat in de Aurora van 1868 tegenover bl. 106), en met dien langen lummel daarnevens, die de lip laat hangen, omdat er een gard in zijn schoen steektGa naar voetnoot1). En wie in 1867 de ‘oude meesters’ in Arti bezocht heeft, vond daar ook nog een Haarlemmer St. Nikolaasavond van Brakenburg. Een hedendaagschen kennen wij van JaminGa naar voetnoot2). Tegenwoordig echter mag dat onderwerp niet meer vrolijk behandeld worden; 't moet nu aandoenlijk zijn; 't moet - de mode eischt het - een filantropische snaar doen trillen, en daarom niets beter dan ‘rijken en armen’ in 't gaslicht van den banketwinkel! Treffende tegenstelling! maar waar Sinterklaas geen schuld aan heeft, en waar geen schilderij een zier aan veranderen zal, evenmin als Hofdijks sonnet. Hij moge er bij zingen: O, armoede is iets wreeds, wie onzer 't zich verheelde!
Maar 't felste grieft zij bij het zien van andrer weelde!
't Is nog altijd de vraag, wie meer te beklagen zijn: - zij, die alleen 't genot van 't zien hebben, zonder te mogen proeven; of zij, die volop zwelgen, en walgen van 't genot? - Wie den Sinterklaasavond in prachtige verzen bezongen wil zien, moet De Genestet opslaan; - wie daarentegen een Oud-Hollandsch deuntje verlangt, neme Jan de Regts liedje aan Fillis op de wijs van ‘Doenze, doenze:’ Dat Sinterklaas,
Dien ouden baas,
Moet loopen voor Sint Felten;
Hij helpt maar met een groot geraas
De heele stad op stelten.
| |
[pagina 254]
| |
En wie liever een nieuw lied op een aangename wijs begeert, heffe uit volle borst Dr. Heijes: Zie, de maan schijnt door de boomen!
aan, en 't is zeker, dat dadelijk honderde schoolstemmetjes meê zullen invallen. Wie de geschiedenis van den heiligen bisschop en zijne legenden, uit oude bronnen geput, wil leeren kennen, kan in het Derde deel van het ‘Archief voor Kerkelijke Geschiedenis’ van Kist en Royaards teregt, waar Professor Van Hengel hem alles vertellen zal, wat hij weten wil. En voor hen, die nog liever zich verlustigen in oudheidkundige beschouwingen bij 't schemerlicht der Germaansche mythologie, heeft Dr. Eelco Verwijs een allerliefsten ‘Sinterklaas’ geschreven, met den Amsterdamschen, die nog op den Dam bij den hoek van 't Damrak staat, tegenover den titel. En wat eindelijk de Amsterdamsche Sinterklaasvreugd betreft, Daar ik zelf mij ook niet onbetuigd heb gelaten,
Zoo behoef ik er hier ook niet meer van te pratenGa naar voetnoot2).
Wie den ‘Holland voor 1862’ wil inzien, kan er iets van lezen, en er nog een mooije teekening van Rochussen bij vinden, waar de deftige Trijn Klaasdochter Sillemoer, met haar meid achter zich, tusschen de koekkramen wandelt, en de jongens met hun Sinterklaasvaantjes rondloopen.
Sinterklaas wordt door de heele Christenwereld gevierd, in vele landen precies als bij ons, in andere met eenig verschil. Zoo, om van elk één voorbeeld te noemen, verhaalt Westendorp, dat in Oostenrijk ook een Zwarte Klaas met een rammelenden ketting verschijnt, die vergulde koek voor de zoete, en een gard voor de stoute kinderen brengt, terwijl de jeugd er Sinterklaasliedjes zingt, als bij onsGa naar voetnoot3); te Rome daarentegen komt de zwarte bullebak met hetzelfde doel in den Kersnacht door den schoorsteenGa naar voetnoot4). ‘Maar toch ook door den schoorsteen?’ - Natuurlijk; de schoorsteen is de koker der gemeenschap met de bovenwereld, die de kinderlijk levendige verbeelding der voorgeslachten met allerlei geesten bevolkteGa naar voetnoot5). Door den schoorsteen vernamen ze dikwijls de wonderlijkste stemmen en geluiden, profeciën en vermaningen. Wie zijn buurman een schrik woû aanjagen, klom op diens schoorsteen, en schreeuwde, met een grove stem, | |
[pagina 255]
| |
een paar onheilspellende woorden door den koker, en de arme buurman sidderde door al zijn leden. Goed en kwaad kwamen door den schoorsteen. De boldergeest kwam er door, om plagen in 't huis te brengen; maar ook de kaboutermannetjes kozen denzelfden weg, als ze den gelukskinderen 's nachts een zak vol geld bragten. En zoo deed ook Sinterklaas zijn intogt door den schoorsteenpijp, zonder dat iemand ooit heeft kunnen merken, dat zijn ‘slickerdemickjes’ naar 't roet smaakten. Dat de Nederlanders, die naar elders verhuisd zijn, steeds hun Sinterklaas meêgenomen hebben, bewijst ten duidelijkste, dat zijn feest in ons vaderland immer 't voornaamste volksfeest was, waar de liefelijkste herinneringen aan verbonden waren. Te Friedrichsstadt aan de Eider - een Hollandsche kolonie door gevlugte Remonstranten in 1621 gesticht, wordt het nog precies op zijn Amsterdamsch gevierdGa naar voetnoot1). Wat echter bij ons reeds vergeten is, en daar nog behouden, is het draaibord. Amsterdammers hebben dit ding nog het laatst gekend op de Bloemmarkt, toen die nog in volle fleur was, en de jongens er heen gingen om gouden torren te koopen en wafeltjes te draaijen. Toen de afstammelingen der Hollanders te New-York en te Albany een herinnerings- en gedachtenisfeest instelden aan 't Oude Vaderland gewijd, kozen zij daartoe alweêr Sinterklaas. En ook de Hollandsche Mennonieten in Pennsylvanië houden hem nog in eer. Dat in ons vaderland Amsterdam steeds als hoofdplaats der Sinterklaas-vreugd is beschouwd, bewijzen de liedjes, waarin, aan welken hoek van 't land ook gezongen, Amsterdam steeds genoemd wordt. Van die liedjes kan men een gantsche collectie, uit onderscheidene plaatsen van Noorden Zuid-Nederland bijeenverzameld, vinden in den NavorscherGa naar voetnoot2), en in 't boekje van Dr. Eelco VerwijsGa naar voetnoot3); ik behoef ze dus hier niet nog eens | |
[pagina 256]
| |
te laten drukken, temeer daar ze juist niet veel merkwaardigs behelzen; liever bepaal ik mij tot een drietal korte opmerkingen. 1o. In alle liedjes bijna wordt Sinterklaas naar Spanje gezonden om lekkernijen te halen. Daar ziet de Heer Verwijs een verbasterd overblijfsel der oude Zonneliederen in, en meent dat Spanje ‘het heerlijk lichtrijk’ vervangt. Ik twijfel, of men in deze liedjes wel ‘Germanische Mythen’ te zoeken heeft, en geloof, dat het eenvoudiger en natuurlijker is, hierbij aan den handel der 16e eeuw te denken, toen Spanje voor de Nederlanders nog bijna 't eindje van de wereld was, en hun schepen er de fijnste kostbaarheden en keurigste lekkernijen haalden. En dat wij aan deze laatsten te denken hebben, bewijst o.a. het Westvlaamsch liedje, waar men zelfs ter wille van het rijm op ‘lekkerding’ een anderen NikolaasGa naar voetnoot1) voor den onzen in de plaats geschoven heeft: Sint Nikolaes van Tolenting,
Breng mij meê wat lekkerding,
Lekkerding van Spanje.
2o. Alle liedjes zijn blijkbaar verknutseld of liever verkinderlijkt; alleen in 't Amsterdamsche herinnert ons nog: ‘Hansje, die wil trouwen’, een punt, dat vroeger zeker nergens ontbrak, en dat Jan de Regt in zijn straks genoemd lied ook niet vergat: het ambt van ‘hijlikmaker’ namelijk, dat Sinterklaas bekleedde, en zonder 't welk toch ook ‘de Vrijsters’ en ‘Vrijers’ en de ‘Taaitaaimannen’ geen beteekenis zouden hebben. 3o. Eindelijk leert het slot van 't Amsterdamsche liedje ons, wat er bij de ‘Klaasjes’ en 't ‘amandelbroot’ gedronken werd: Brandewijn met suiker.
Trouwens, dat was al in de 16e eeuw een volksdrank, die ‘bij der straten met tafelen’ verkocht werdGa naar voetnoot2). Hoe Sinterklaas de patroon der zeevaarders en tevens de kinderheilige en ‘hijlikmaker’ geworden is, en hoe zijn feest te Amsterdam gevierd werd, heb ik elders reeds verteldGa naar voetnoot3); en op denzelfden trant, schoon dan meest op wat kleiner schaal, werd het heel de Nederlanden door gevierd. Gingen te Amsterdam de ‘Zwarte Klazen’, onder groot rumoer, en met schoorsteenkettingen een afgrijselijke muziek op de straatkeijen makende; de buurten rond, om op deuren en vensters te bonzen en met een bullebaksstem te roepen: ‘Synder ook quaje kyeren?’ - ook te Franeker zag Dr. Verwijs die, ‘vreeselijk toegetakeld en vermomd, onder vervaarlijk geschreeuw en geraas de streek langs trekken’Ga naar voetnoot4). En nog ziet men op Tessel de jonge lieden ‘gemaskerd en gekostumeerd’ langs de straat trek- | |
[pagina 257]
| |
ken, en na hier en daar een bezoek afgelegd te hebben, ten laatste in de herberg aanlanden om er te dansenGa naar voetnoot1). Hadden de kinderen te Amsterdam op Sinterklaas vrij af, en niets te doen dan pretmaken, zingen en koeketen, - ook de oude rekeningen van Dordrecht leveren de bewijzen, dat daar de schoolkinderen almede ‘op St. her Nyclaesdach’ vacantie hadden niet alleen, maar zelfs een toelage uit Stadskas ontvingen, om vrolijk te wezen’Ga naar voetnoot2); en te Utrecht kregen ‘die schoel-kynderen’ van de Stad ‘halve stuvers weggen’ presentGa naar voetnoot3). Waren te Amsterdam Sinterklaasavond (daar ‘strooiavond’ genoemd) en de volgende dag een kermisfeest, - Dr. Hermans verzekert ons, dat het te 's Hertogenbosch ook zoo was, en nog is, want dat er zelfs ‘de St. Nicolaaskermis drukker dan de kermis in Augustus is’Ga naar voetnoot4). En ook te Brussel zag ik - ik spreek van vóór 1830 - Sinterklaas vieren gelijk te Amsterdam; en zoo was dan ook de algemeene vorm, waarop slechts enkele uitzonderingen zijn. Te Koedijk in Noordholland gaat de plaatsvervanger van Sinterklaas, die ‘de gouden [goede?] engel’ genaamd wordt, in den Nieuwejaarsnacht rond, om den kinderen wat moois en lekkers te brengen, en te Grouw, in Friesland, heeft hetzelfde op St. Pieter plaatsGa naar voetnoot5). Daar St. Nikolaas de patroon der zeevaarders was, waren natuurlijk in alle zeeplaatsen de schippers en vreemde varensgasten de ijverigste en luidruchtigste in het vieren van hun schutsheilig. Met hun bont opgeschikte, in groene of blaauwe jakken met roode wollen bouwen gehulde, en met roode kroplappen en gele neusdoeken pronkende vrouwen of meisjes aan den arm, stormden ze de eene bierkroeg uit en de andere in, en zongen hun hoogsten deun uit: Wij sullen ons scheepken wel stieren
Al over die wilde see,
Al op Sinterklaes manieren,
Soo gaet er ons soetlief meê.
In 't begin der 16e eeuw was de luister van Sinterklaas te Amsterdam zoo hoog gestegen, dat hem een beeld van klinkklaar zilver in de Oude Kerk werd opgerigt. Vraagt gij in welk oudheidkundig museum dat bewaard is? Och! zulke dingen bewaart men hier te Lande niet. 't Was al mooi, dat ‘Claesjen’ zes en vijftig-jaren lang ongemoeid bleef; maar toen begrepen de Burgervaders, dat hij geld waard was, en teekenden | |
[pagina 258]
| |
den 4n October 1578 een besluit, waarbij aan de Kerkmeesters gelast werd hem te verkoopenGa naar voetnoot1).
Welke ‘snoeperie ende slickerdemick’ - als Walich Sieuwerts, die geen vriend van Sinterklaas was, 't noemt - de kinderen kregen, vertelt ons Breêro in zijn ‘Moortje.’ In hun schoen vonden ze 's morgens peperhuisjes vol suikererten met kabeljauwsoogen en kapittelstokjes; en er stond een mandje bij, gevuld met vijgen, noten, boekende flensjes en appeltjes. De boekende flensjes waren toen en nog lang daarna een echt Amsterdamsche lekkernij, die ook op Nieuwjaar wel te pas kwam, mits ze met appelen en krenten, en niet, zuinigheidshalve, ‘mit schijfjens van koolstruiken’ gebakken warenGa naar voetnoot2). In de Sinterklaasappeltjes waren mooije potstukjes gestoken. Bovendien kregen ze ook nog van een oom of bestevaêr wat speelgoed er bij, als een kolf en een tol en een nieuw schoolbord met boeken er in - de ‘kategismus’ niet te vergeten, maar ook mooije vertelsels als van ‘Fortunatus beursje’Ga naar voetnoot3) ‘Blancefleur’Ga naar voetnoot4) en ‘Amadis de Gauwelen’Ga naar voetnoot5). De volwassenen vereerden elkander: ‘St. Claescoeck’, ‘amandelbroot’, ‘honinctaert’ en ‘massepeyn’. 't Laatste is bekend genoeg, en door St. ‘Claescoeck’ zullen wij wel onze ‘Klaasjes’ te verstaan hebben. 't Amandelbrood was 't zelfde gebak, dat in de Vermakelijke Spraakkunst onder den naam van ‘Sinter-Niklaas- of Banketletters’ voorkomt, en waar men tevens uitgeteekend ziet, hoe de jongens er de tanden inzettenGa naar voetnoot6). En mogelijk is de honigtaart, toen die allengs wat bruiner en taaijer werd, in ‘taaitaai’ overgegaan. Immers deze vier soorten van gebak waren nog in 't begin dezer eeuw, eer er allerlei vreemde nieuwigheden ingevoerd waren, aan Sinterklaas bepaald eigen. De ‘Klaasjes’ zijn nog als van ouds platte harde koekjes in allerlei figuren van menschen en beesten, ruiters en melkboeren, wiegen, vuurmanden en a-b-bordjes. Grooter en dikker, ja reusachtig groot soms, waren de vrijsters, vrijers, kerken, vette varkens en poesen. De twee eerste artikelen voor de jonge en 't derde voor de vrome lui, 't vierde voor de grootvaders en 't laatste voor de grootmoeders. Vroeger waren al die dingen schitterend met goud beplakt, maar sedert de gezondheidsleer beoefend wordt, hebben de koekebakkers daar zooveel aanmerkingen op hooren maken, dat zij goud en moeite beiden gespaard hebben, ofschoon zij blijven beweren, dat nu ‘'t oog van 't goed af is.’ | |
[pagina 259]
| |
't Marsepein had altijd den vorm van een hart, en op de effene oppervlakte, die met een laag witte suiker bedekt was, zag men gekleurde figuurtjes, als: een paar trekkebekkende duifjes, een altaartje met een vlammend hart, een kupidootje en dergelijke diepzinnige symbolen. Zijn buurmeisje zoo'n marsepeinen-hart met een grooten vrijer t'huis te zenden, was in vroeger eeuwen de bevalligste vorm van liefdesverklaring. Taaitaai - zoet als stroop, taai als leêr en bruin als oud zegelwas - werd ook in allerlei figuren gebakken; maar een meisje een ‘taaitaaiman’ t'huis te zenden, was een spotternij, die ze alles behalve aardig vond. De letters en haar gebruik kent ieder, zoowel als haar smaak, en, zijn er sommige menschen, die graag hun naam gedrukt zien, nog veel meer zijn er, die graag hun naam gebakken zien. Toch werd er een Rector eens meê gestraft. De man was juist op Sinterklaas jarig, en gewoon van zijn ‘Latijnsche jongens’ jaarlijks een mooi present te krijgen. Maar nu was hij ongelukkig eens, weinig dagen vóór Sinterklaas, ‘met het verkeerde been uit bed gestapt,’ en had het dien dag den jongens heel zuur gemaakt. ‘Wacht,’ zeiden deze, ‘daar zal 'ie voor hebben!’ En toen de Zeer Geleerde Heer op den feestdag reeds een plaatsje in zijn zilverkast had opengemaakt, om 't verwachte pronkstuk behoorlijk te ontvangen, zag hij een halfdozijn banketbakkersknechts eenige lange planken zijn huis in dragen. ‘Wat mottat?’ riep hij, naar voren vliegende. ‘Uwees naam, meneer!’ was 't antwoord. Hij zag zijn gantschen langen naam - de man had drie doopnamen en een dubbelen geslachtsnaam, die nog met twee voorzetsels verrijkt was - in banketletters voor zich, en had er met zijn heele familie voor vele dagen genoeg aan, en welligt ten slotte nog, even als de Paascheijereters, waar ik vroeger van sprak, er den apotheker bij noodig.
Ik zei zooeven, dat Walich Sieuwerts geen vriend van Sinterklaas was; dat waren de strenge Calvinisten in 't algemeen niet, en hun traktaatjes, zoowel als de stedelijke keuren, onder hun invloed gemaakt, geven er getuigenis van. 't Is,’ zei Walich, ‘een sotte ende onghefondeerde maniere van de kinderen haere schoenen met allerley snoeperie ende slickerdemick te vullen. Wat is dit anders gedaen, als op de hoochten geoffert ende geroockt? Die sulcx doen en verstaen noch niet wat van de waere Religie is!’Ga naar voetnoot1). Och ja, De eenigste, die daarvan wisten,
Waren de echte Calvinisten,
Die er eeuwig over twistten!
En in denzelfden geest als Walich zich uitliet, hoorde men op den zondag, die Sinterklaas voorafging, in alle Gereformeerde kerken preeken; | |
[pagina 260]
| |
en evenzoo spraken ook de keuren, die op den 3n en 4n December afgekondigd werden. Bij een Arnhemsche keur van den 3n Dec. 1622 werd zelfs het zetten van den schoen, en het bakken van Sinterklaaskoekjes verbodenGa naar voetnoot1). Welk kwaad stak daar toch in? - Dat er in de kramen ‘vercoft werden verscheyde goederen, die men den cleynen kinderen dyets maeckte dat Nicolaes hunluyden gaf’, was ‘een saecke, nyet alleen strijdende teghens alle goede ordre ende polityc’, maar die ook de menschen afleidde van ‘de ware Godesdyenst’, en strekte tot ‘superstitie ende afgoderije’! Wie had ooit gedacht, dat daar ook al politiek in gemengd was! En waarom zag men er afgoderij in? Omdat de koekjes ‘'t façoen van eenige beelden’ hadden! - Maar aan al die traktaatjes en preeken en keuren stoorden de Nederlanders zich niemendal. Zij wisten wel, dat het vullen van kinderschoenen met koekjes geen ‘offeren en rooken op de hoogten’ was; dat ‘de ware religie’ daar in 't minst geen afbreuk door leed; en dat zij, die 't beweerden, te dwaas waren om ze aan te hooren. Maar in een stad zoo woelig en volkrijk als Amsterdam kwam er toch nog iets anders bij, dat Mijne Heeren van den Gerechte met meer reden bezorgd maakte. Als er zulk een ‘groote menichte van volck uyt alle hoecken der stad’ naar de Sinterklaasmarkt op den Dam stroomde, mengden zich - zegt de keur van den 4n December 1663 - ook ‘vele dieven’ daaronder. Geen wonder! ‘elk vischt op zijn getij’, en op de straatverlichting viel in die dagen nog niet veel te roemen; er waren wel lantarens, maar de gezegde dieven stalen daar eerst de kaarsen uit, en mengden zich vervolgens in 't gedrang, en vischten in dien woelenden stroom zoo behendig, dat beurzen en beugeltassen verdwenen, zonder dat iemand merkte hoe. Daarom dan verordineerden Mijne Heeren van den Gerechte, dat alles vóór het luiden van de poortklok afgeloopen moest wezen. Maar ja wel! zoo lief hadden de Amsterdammers hun Sinterklaas, dat ze zich liever aan de listen der zakkerollers blootstelden, dan dien avond t'huis te blijven; en zoo was, schreef Domselaer in 1665 ‘de merct wel tot middernacht duerende met grooten toeloop van menschen’Ga naar voetnoot2). Ik geef op de volgende bladzijde de afbeelding van een oude Amsterdamsche Sinterklaaskraam, gevolgd naar een houtsnede van 1779, toen de markt nog in bloei was. Later trok zij zich binnen de winkels terug, en sedert werd de Kalverstraat de hoofdzetel van Sinterklaas. Op den Dam zag men toen nog slechts de schamele overblijfselen der oude vermaarde Sinterklaasmarkt in de gestalte van een rij kraampjes, waaruit de kreet opging: ‘'n skelling 'n poent!’ en waar de achterbuurtslui, die altijd 't langst de oude manieren vasthouden, om heen drentelden. Eerst in 1836, toen er op den Dam een houten hulpbeurs, | |
[pagina 261]
| |
In plank- en paalwerk rijk aan 't een en 't ander end,
Gelijk in kermistijd een paarderijderstentGa naar voetnoot1),
te staan kwam, werden die laatste vertegenwoordigers der Oudheid voor goed verdreven. Maar wat wij nu hebben, dat onze voorouders er niet bij hadden, zijn vooreerst de berijmde St. Nikolaas-advertentiën in alle couranten, welke, trots elk, die het tegendeel beweren durft, het beste bewijs opleveren van den bloei der poëzie in onzen tijd; - en ten andere de ‘St. Nikolaas-bals met rozengalop,’ waar de ‘goedheylich man’ vroeger nooit aan gedacht heeft, maar die hem toch zeker veel pleizier doen, want hij is een heilige, die met den tijd vooruitgaat, en tegenwoordig zijn zaken ook al ‘per spoor’ drijft. Het Handelsblad zelfs was daarvan verrukt, en schreef den 11n December 1868: ‘Als een merkwaardigheid deelt men ons mede, dat op 5 December tusschen de verschillende stations van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij zijn verzonden 10.890 bestellingen’. 't Zou nog merkwaardiger zijn geweest, als men Sinterklaas zelven in den spoorwagen had zien rijden.
Wie nu al de legenden van Sinterklaas in 't genoemde ‘Archief’ vlijtig gelezen, en al zijne afbeeldingen op steenen en schilderijen, op kerkmuren en glasramen en oude munten bestudeerd heeft, zal zich verwonderen, dat er geen ziertje overeenkomst is tusschen deze en de verschijning van den zwarten man, die op een wit paard door de lucht rijdt, en van schoor- | |
[pagina 262]
| |
steen tot schoorsteen springt, met een knecht bij zich, - welke laatste echter in onze afbeelding op bl. 252 niet zigtbaar is, omdat hij juist, op bevel van zijn meester, in een schoorsteenpijp is afgedaald, om wat hooi voor 't paard te halen, en vervolgens een marsepeinen-hart op het tafeltje eener jonge juffrouw neêr te leggen. Ook het bulderen, dat ‘Zwarte Klaas’ doet, en het rammelen met kettingen, zijn dingen, die een' heilige heel weinig passen, en ten slotte was de heilige bisschop ook geen moriaan. Waarom zoo'n groot verschil tusschen de populaire en de legendaire voorstelling? Eenvoudig omdat beiden een verschillenden oorsprong hebben. De volksvoorstelling is ouder dan de christelijke legende, en de zwarte man op het witte paard is ‘eene nalatenschap uit den heidensch-Germaanschen voortijd’. Dr. Eelco Verwijs heeft het in zijn meergenoemd boekje over Sinterklaas vrij waarschijnlijk gemaakt, dat deze, in zijn populairen vorm, niemand anders is dan de oude Wodan, die in zijn wonderdoenden mantel gehuld, op zijn wit achtpootig paard Kleipnir, met zijn speer Gungmir in de hand, gevolgd door zijn trouwen Eckart, in December onder de menschen rondging, om te zien of ze braaf opgepast en belooning, dan wel of ze straf verdiend hadden. Ook de bijzonderheid, dat Sinterklaas een der heiligen is, bij wien men in de middeleeuwen vloekte, bewijst dat er achter hem een heidenschen god schuilt; doch hiervan zal ik maar geen voorbeelden geven, omdat vloeken een al te leelijk ding is. Maar ik kan dit hoofdstuk niet eindigen, zonder vermeld te hebben dat het eens - gelukkig slechts éénmaal - gebeurd is, dat men den braven Sinterklaas, geheel in strijd met zijn karakter, de klad aangewreven heeft van een oproermaker te zijn. 't Was in den Haag in 1782, en de hoofden der Hagenaars stonden in dien tijd zeer dwars. Zij waren namelijk, door al hun politiek gekibbel en 't gezanik der kranteschrijvers, deerlijk van de wijs geraakt. De Patriotten speelden duchtig den baas, en dat konden eenige Prinsgezinden niet goed velen, en wilden toonen, dat ze er ook nog waren. Zij namen daartoe de vrolijkheid van den Sinterklaasavond te baat, vercierden zich met oranje, schelden hier en daar bij de Patriotten aan en riepen zoo hard ze konden: Oranje boven! Dit was nu wel tamelijk kwâjongensachtig, maar werd toch door de Patriotten als een vreeselijk oproer uitgekreten, dat door Sinterklaas was aangestookt; waarom zij hem van zijn rang vervallen verklaarden, en eenige Prinsgezinden 't Land deden ruimen. Sedert heette die historie ‘de beruchte Haagsche Sinterklaas’; doch verstandige menschen zeiden, dat Sinterklaas er geen schuld aan had, en dat men anders ook nooit zulke ongereldheden op zijn feest gekend heeft als juist in dat Patriotische jaarGa naar voetnoot1). |
|