| |
| |
| |
Negende hoofdstuk. De soldatentaal.
Om de psychologie van het huidige Nederlandsche kazerneleger
wetenschappelijk te verstaan, zijn drie dingen noodig. In de eerste plaats
moeten wij het militaire zieleleven kennen, afgezien van nationaliteit of
tijdstrooming. In de tweede plaats moeten wij dan het Nederlandsche
soldatenleven tusschen 1850 en 1880 onderzoeken. En ten derde moeten wij de
veranderingen nagaan die de laatste dertig jaren in onze kazernes hebben
gebracht. Want wij leven thans in een tijdperk van overgang. Allerlei nieuwe
stroomingen doen zich sedert 1880 in de kazerne gevoelen. Maar daartegenin en
daaronder woelt nog de oude sleur. En dit zullen wij juist in de
soldatentaal het aller duidelijkst bespeuren, omdat de taal als
traditioneel familiestuk, in haar uitdrukkingsmiddelen door de bank veel meer
onder den invloed staat van het vorig, dan van het thans levend geslacht, en
zij dientengevolge de nieuwere sociale ontwikkeling altijd een beetje ten
achter is.
Over de psychologie van den 19d eeuwschen
West-Europeeschen soldaat in het algemeen hebben wij twee nuttige
onderzoekingen uit den laatsten tijd, die elkander zeer goed aanvullen. De
eerste is het ‘Essai de psychologie militaire individuelle et
collective’ van den Franschen officier van gezondheid M. Campéano,
Paris 1902. Deze schrijver is een vereerder van het leger en ziet er bijna
niets dan goeds in. A. Hamon's: ‘Psychologie du militaire
professionnel2’ Paris 1904 daarentegen, is het
réquisitoir van een heftig anti-militairist.
Campéano nu begint met erop te wijzen: dat het leger er heel
en al op ingericht is, om een verstandig en nuttig gebruik te maken van de
psychologie de la foule. Welnu, waarin bestaat dan het eigenaardige van deze
psychologie der menigte? Niet elke bijeenkomst is een menigte. Zoo vormden de
passagiers en de bemanning van de ‘Titanic’ in de eerste dagen van
haar vaart, slechts een heele losse sociologische groep. Maar op den
noodlottigen avond van de ijsbergen in zicht, en vooral nà de aanvaring,
ziet, toen voer er ineens een besef van gemeenschappelijken doodsnood door die
honderdtallen: plotseling voelen zij hun eenheid, en zij handelen ‘en
foule’. Niet altijd echter slaat die band zoo plotseling: om een groep
van de meest uiteenloopende mentaliteiten z'n eenheidsklem vast, neen meestal
komen de menigten voort, uit 't langzaam samenvloeien en samenstroomen van
velen, in het nastreven van een gemeenschappelijk doel, m.a.w. uit reeds zeer
hechte sociologische groepen. Wat moet hier nu nog bijkomen om er een menigte
van te maken in psychologischen zin? Een sterke prikkel. Opwinding,
betoovering, opzweeping, hartstochtelijkheid. Een aanval op hun dierbaarste
goederen, van vijanden of gevaren: op hun bestaan, materieel of moreel! En dan
opeens breekt de menigte los. Alle eenlingen schijnen eensklaps hun
individueele hoedanigheden te hebben verloren. Alle | |
| |
beschaving,
opvoeding, gezond verstand, zelfbedwang en willekeur verdwijnen: er laait
slechts één hartstocht, ten goede of ten kwade geleid, dat hangt
van de omstandigheden en de menners af, maar onstuimig, onbetoombaar, geweldig
als een wervelvloed. In zoo'n menigte heeftieder, juist door het getal der
menigte, een besef van onverwinlijke macht naar buiten, maar naar binnen zwicht
hij voor instincten, die hij alleen en afzonderlijk zonder moeite zou hebben
onderdrukt. Ieder schudt alle verantwoordelijkheid van zich af, de menigte is
anoniem. Wie het eigenlijk gedaan heeft, komt nooit uit, ze hebben het allen
gedaan. Ieders suggestibiliteit groeit ook tot in het ongeloofelijke. Alles
nemen ze aan. Elke met overtuiging uitgesproken beoordeeling of waardeering:
plant zich met epidemische zekerheid in alle hoofden voort. Alle geest van
kritiek, op eigen daden en overtuigingen, zwijgt ten eenenmale. Niemand
luistert naar argumenten, allen voelen slechts: en gloeien. Ze zijn ontzettend
prikkelbaar voor allen weerstand, en lichtgeloovig voor alles wat op den weg
ligt van hun hartstocht. Alle gevoelens zijn overdreven, maar zoo weinig
gecompliceerd mogelijk. De menigte is onverdraagzaam en despotisch, wreed en
cynisch; maar ze kan ook komen tot daden van ongelooflijken heldenmoed,
zelfverloochening kweeken in de individuen, doodsverachting en weergalooze
dapperheid. - Als het menschdom in zijn geschiedenis: moest missen al de daden
der menigte, en alleen mocht bewaren de nagedachtenis der feiten, met koel
overleg door individuen gewerkt, voorzeker, vele misdaden en gruwelen zouden
uit het zondenregister der wereld worden weggeschrapt; maar ook vele
gloriën van ons geslacht, zouden spoorloos uit de annalen der menschheid
moeten verdwijnen. De Fransche revolutie is grootendeels een aaneenschakeling
van gruwelen der menigte, maar al de groote veldslagen der wereldgeschiedenis
hebben de overwinning, en een dikwijls glorieuze overwinning gebracht aan den
veldheer, die van de psychologie der menigte wist partij te trekken, in den
volsten zin des woords haar aanvoerder, haar leider was. - Daarom dan ook is -
altijd volgens Campéano - elk goed georganiseerd leger er op ingericht:
om de manschappen zoodra het noodig is, in een menigte te metamorphoseeren, hun
in die onverantwoordelijke oogenblikken, verstandige, verantwoordelijke, ja zoo
mogelijk geniale en heldhaftige officieren te verzekeren, en daarentegen door
tucht en straffen ten strengste te waken, dat die ‘menigte’ niet in
ongewenschte oogenblikken uitbreekt, en zich aan onwettige, vaak gewetenlooze
menners zou prijs geven. Daarom zou het leger niet slechts een hechte
sociologische groep, maar zelfs een soort kaste moeten vormen. Daarin toch
kunnen de opvlammingen der menigte naar wensch verwekt en bedwongen worden.-Al
geschiedt de aansluiting bij het leger meestal niet vrijwillig, het breken met
de gewone beroepsbezigheden, de heel bijzondere uniform, het gaan inwonen in de
kazerne, de gemeenschappelijke slaapverblijven, driloefeningen | |
| |
en
maaltijden, met daarenboven de min of meer ruwe bejegening, en de strenge
straffen, geven aan den soldaat, wiens krisis-leeftijd niet weinig tot het
beoogde doel meewerkt, een vermindering van eigenwaarde, maar een
groepsbewustzijn dat sterker is dan bijna overal elders, maken hem kortom tot
lid van een kaste. En dit gaat zelfs zoover, dat de wapens onderling: elkaar
weer als vreemden beschouwen, en dientengevolge met allerlei min of meer
verachtelijke namen betitelen. Zeker de persoon boet daarbij vele van zijn
individueele gaven in, zijn fijn gevoel stompt af; elke kaste toch biedt aan
zijn adepten een stelsel van ideeën, geheel pasklaar zónder zijne
medewerking; hij vindt er, zonder dat hij er iets tegen vermag, een systeem van
tuchtvoorschriften en levensregels, die tot in het allerkleinste afdalen, en
waaraan nu eenmaal niets te veranderen valt. Hier heerscht een almachtige
traditie, en alle nieuwe ideeën van beneden af, zijn ten eenenmale
uitgesloten. Hier niets van studentikooze spontaneïteit of levensvrijheid,
hier is alles genummerd, gereglementeerd en voorzien. Geen hooger élan
motiveert dan ook de dienstverrichting, het is een drilschool, waarin ieder
zich goedschiks kwaadschiks onder de plak houdt, maar aan bijna alles een hekel
heeft, en waarvan de meesten in jongensachtige zorgeloosheid, maar toch vaak
niet zonder spetterende hoop: het einde verbeiden. Daaraan beantwoordt nu ook
de soldatentaal. Weinig vinden wij hier van die spontane invallen en geestige
extemporaties uit het Academieleven. De grappen en quasi-geestigheden zijn
gewoonlijk nog al bot. De kastegeest spreekt duidelijk uit een tamelijk
verregaande differentiatie der soldatentaal. Ze wijkt over 't algemeen nog meer
van de gewone omgangstaal af dan het studentenjargon. - Het ‘audi et
alteram parten’ indachtig, geven wij nu eerst de hoofddenkbeelden van den
tegenstander A. Hamon. Deze gaat er van uit, dat het doel van het leger: de
oorlog is; die zelf uit een aaneenschakeling van daden van geweld bestaat.
Daarom moet dus zoowel de opvoeding der officieren, als de drilling der
soldaten erop berekend zijn: hen geschikt te maken om op het gewilde oogenblik,
zoo veel en zoo vreeselijke daden van geweld te stellen, als maar eenigszins
mogelijk is. Daarom moeten zij gehard worden tegen lichaamsvermoeienis niet
alleen, maar ook tegen pijn en ongemak, honger en dorst in henzelve. Gehard ook
vooral tegen het medelijden met anderen. Vandaar in oorlogstijd dan die vrees
voor niets, het minachten van kleiner of grootere wonden, het niet-tellen van
menschenlevens, die dorst naar bloed en kanonnenvleesch, die soort moreele
anesthesie die bijna allen uit de vuurlinie meebrengen, zoodat het doorstane
levensgevaar zich in gruwelijke wreedheid ontlaadt. Maar ook in vredestijd
toont zich deze onbarmhartigheid, ja onmenschelijkheid, maar al te vaak in de
kazerne. Hoe dikwijls lezen wij niet van gruwelijke mishandelingen door
meerderen hun minderen aangedaan, vooral in het Duitsche maar ook in het
Fransche leger. Deze zijn weliswaar tegen de reglementen, | |
| |
en
worden dan ook bij gelegenheid disciplinair gestraft. Maar hoe licht zijn vaak
die straffen, door de collega's van den krijgsraad uitgesproken! En zelfs de
hoogste militaire overheden, die de reglementen opmaken, geven dikwijls in hun
voorschriften, vooral in zake straffen, van verregaande hardheid blijk. Vandaar
ook het veelvuldig brutaliseeren van vreedzame burgers. Daar komt dan nog het
onbewuste en soms zelfs bewuste vooroordeel bij: dat niet het leger voor de
burgers, maar de burgers voor het leger moeten dienen: een soort kaste-trots,
die diep neerziet op alles wat geen uniform of sabel draagt! Een verzachte vorm
nu van die onmenschelijke ruwheid in daden, is de ruwheid in woorden en taal.
Dezelfde overprikkeling toch van hardheid en gezags-trots, die de van nature
ongevoeligen ook in vredestijd tot daden van geweld en wreedheid brengt, leidt
in meer gevoelige temperamenten ten minste tot een uiterlijke ruwheid, een
onbeschoftheid van taal, die misschien in geen enkele andere laag der
maatschappij haar weergâ vindt. Wijl nu de meeste officieren en
onderofficieren, natuurlijk de militaire loopbaan kiezen, uit een zekere
neiging van strak temperament, zijn verreweg de meesten hunner brutaal in hun
daden, maar allen zonder uitzondering brutaal in hun woorden en taal.
Ik heb met opzet Hamon tot hiertoe gevolgd, om te laten zien, dat
hoe diep waar, ook veel van zijn beschouwingen zijn, hij zich toch op den duur
door zijn antipathie tot onmiskenbare overdrijving laat verleiden. Om wille der
volledigheid vermeld ik slechts in het kort, dat hij in zijn laatste twee
hoofdstukken omtrent de zedelijkheid, het leger van tamelijk algemeene
perversiteit beschuldigt. - Hoe verhield zich nu het Nederlandsche leger van
ca 1850 tot 1880 ten opzichte van deze algemeene gegevens? Op de
eerste plaats is er bij ons kalme Hollanders veel meer noodig dan bijna overal
elders, om welke sociale groep dan ook: in een gloeiende ziedende menigte te
veranderen. Breekt ze los, dan is zij er echter des te geweldiger om. Dat
bewijst onze woeste dapperheid in den uitersten nood. Daarom echter kent ons
leger ook niet die aanstekelijke adoratie voor sommige kranige hoofdofficieren,
niet dat dwepen met dit of dat, niet die eerste bevliegingen van dapperheid,
oplaaiend bij het eerste geruchtje. Verder zijn wij een echt-republikeinsch
aangelegd volk: we buigen ons niet gemakkelijk onder het gezag; we morren en
mopperen gauw en graag, en kritiseeren onze meerderen met meer realistische
scherpzinnigheid, dan de meeste volken om ons heen. Maar ten derde: Het groote
verschil tusschen de Nederlandsche kazerne, en die der andere groote
mogendheden, was zeker, dat de geest onzer troepen die na 1830 - '31 van geen
krijg meer wisten, veel minder oorlogszuchtig was. En juist omdat de oorlog met
zijn daden van geweld in hun zieleleven niet die éénige en eerste
plaats innam, waren ook de wreedheden en onmenschelijkheden bij ons zeldzamer.
Ook het lastig vallen der burgers bleef ten onzent binnen zekere, elders vaak
overschreden perken. Maar al stond het | |
| |
oogenblikkelijk
oorlogsgevaar op het tweede plan, de militaire opleiding was er niet minder
krijgshaftig om, en zoo ontwikkelden zoowel meerderen als minderen, ook ten
onzent, de gebreken van hun goede eigenschappen: een zekere stugge hardheid van
gevoel, en een aanmatigende uitoefening van het geringer of grooter gezag: en
uit al deze oorzaken vloeide voort: een verregaande ruwheid van taal, en een
onbehoorlijk repertorium van schimp- en scheldwoorden: voor minderen en
meerderen. Daar verder het godsdienstig en zedelijk leven gedurende dit tijdvak
niet bijzonder bloeide, werden de krachttermen veelal in vloeken, de grappen en
moppen maar al te vaak in kringen van verdacht allooi, en de oorspronkelijke
zetten niet zelden in obscene toespelingen gezocht en gevonden. Ik zou ten
bewijze hiervan een heele reeks versjes kunnen aanhalen. Gelijk men weet, leert
het kader aan de miliciens, om de verschillende signalen gemakkelijker te
onderscheiden, gewoonlijk eenige rijmpjes van erg simpele makelij, maar waarvan
het rhythme nauwkeurig met het signaal overeenkomt. Nu worden deze versjes
echter voortdurend veranderd en uitgebreid, en wel zoo goed als altijd naar den
viezen of obscenen kant. - Tegen al te verregaande conclusies hieruit
waarschuwt echter Generaal Fabius, als hij schrijft: ‘Opmerkelijk is het,
hoe in de kazerne - en bijna even sterk in de lagere volksbuurten - het woord
‘Sodomieter’ als het ware in ieders mond bestorven ligt; alhoewel
de paederastie - wàt dan ook de z.g. uranisten durven beweren - gelukkig
geheel buiten de zeden ligt. Zoo hoort men een moeder uit de heffe des volks
haar kind betitelen als ‘lief sodomietertje’. Ook het woord
koejeneeren, vroeger toch zoo algemeen in gebruik (zelfs b.v. bij
Mevrouw Bosboom-Toussaint) duidt op die
onzedelijkheid.’ Men zal dus wijs doen, met te bedenken, dat velen op dit
punt allerlei woorden gebruiken, die ze eigenlijk niet verstaan, of zeker niet
bedoelen. Maar van den anderen kant is toch de invoering van zulke
termen zeker aan mannen te wijten, die ze maar al te goed verstonden. Vooral
bij de artillerie was het mode, telkens om de twee woorden een vloek in te
voegen. Ca 1870 ging een hoornblazer van de bereden wapens,
behoorend tot een compagnie, die generaalszoons onder haar volontairs telde, er
prat op: een nieuwen vloek te hebben uitgevonden - hij vroeg er een kwartje
voor. Inderdaad, sinds Karel de Vijfde's ‘ordonnantie tegen de
blasphemie’ waren wij op het einde der 19de eeuw nog maar
weinig vooruitgegaan. Onze militaire romans en novellen uit die dagen laten de
oudgedienden wel met ‘duizend bommen en granaten’ vloeken, maar
durven toch de eigenlijke kazernetaal in al haar ruwheid niet aan. De eenige,
die het gewaagd heeft, al die vuiligheden, vloeken en scheldwoorden neer te
schrijven was de generaalszoon
L.H. Drabbe in ‘Het dappere Hollandsche
leger’5 (z. pl. en j.). Het minst stootende hoofdstukje laat
ik hier ‘met permissie’ afdrukken. Alleen zal ik de vloeken en
erger door een x vervangen, want anders liep het de spuigaten uit.
| |
| |
| |
Inspectie-delirium.
De vierde compagnie zit in draf; overste Blom, de
bataljonscommandant, zal z'n driemaandelijksche inspectie houden. Er is gelast
uitpakken op de bedden. De dikke compagniescommandant, kapitein Frikkers (de
man staat op promotie) heeft 't buitengewoon met z'n eigen te kwaad, z'n
opgeblazen, rooie kop met de zwarte snor glimt van zenuwachtige agitatie,
benauwd als hij is voor bemerkingen van den god-overste. Op den avond te voren
heeft hij àl z'n kader bij zich op 't bureau laten komen; in een
kringetje stonden de onderofficieren en korporaals om hem heen, hij midden-in
en met militair aplomb legde hij den nadruk op 't gewicht der
driemaandelijksche bataljons-inspectie, er mocht geen bliksem aan mankeeren,
zei-die, want anders kwam 'r ‘stront an de knikker’; hij zou de
onderofficieren onherroepelijk straffen als hun sectie, en de korporaals,
‘met 'r klooten in de politiekamer donderen’ als hun escouade niet
in orde was. Dàt heeft Frikkers streng militairement georakeld, met
opgetrokken wenkbrauwen en heesch-hijgende stem van lijfdikte. Maar datzelfde
kader - 't noemt z'n kapitein ‘de ouwe hoer’ - had 'r maling an; de
gebruikelijke termen van dien kant bleven ook niet uit; de kapitein kon hun den
bout hachelen, de bullen zou'en toch wel kloppen, zoo'n inspectie voor de B.C.
was geregeld kouwe kak. En vanmorgen was dikke Frikkers al om half tien op de
chambree aan 't manoeuvreeren. De sergeant van de week heeft 'n boel moeten
slikken van den ouwen hoer; zoo moest hij expliceeren, waarom de kwispedoren
nòg van geen schoon laagje zand waren voorzien, waarom de groote
koffieketel niet blank was geschuurd, en het onderste randje van een beschot
zoo goor zag. - En nu, kwartier vóór elf - om elf uur wordt de
B.C. verwacht - loopt-i, met het gejaagde gevoel van een regisseur
vóór 't opgaan van 't scherm, blazend, puffend de vier
sectiën af, de glimmende sabelscheede kletterend tegen de ijzeren kribben.
Opeens ontwaart Frikkers den kamerwacht nog in corvee-tenue - x vent, wat ben
jij? - Kamerwacht, kaptein. - Nou, lummel die je bent, mot je dan
zóó bij de inspectie voor den bataljonscommandant verschijnen?
gauw als de bliksem je mouw-vest aan, je hebt geen permissie vanavond. - Maar
kaptein.... - Ja, hou nou maar gauw je smoel, anders douw 'k je de pot nog in;
kijk die vent 'r x 's uitzien, 't is of-i zóo met z'n donder uit de
beerput is gehaald. - Algemeen gelach, óok van de beide
luitenants-pelotonscommandanten, die, elk in z'n peloton, uit verveling heen en
weer drentelen. Voor 't raam van de derde sectie staan twee wateremmers.
Frikkers kijkt er naar, loopt er omheen, blijft er dan vlak vóór
staan. - Sergeant van de week! - Present, kaptein. - Kijk nou's die eene emmer,
zeg! - Wàt kaptein? - Zie je nou niks aan die eene emmer? - Nee,
kaptein, ik heb ze allebei laten vullen en de deksels liggen 'r toch op. - Maar
x x zie je dan niks aan die emmer? - Waarachtig niet, kaptein! - Dan zal ik 't
je zeggen: dat eene deksel ligt scheef; 't oog wil óok wat hebben,
sergeant. - En nu de sergeant, tergend-sarcastisch luid: - Kamerwacht! - Jawel,
sergeant. - Alla, kom hier, leg dat linker deksel conform 't andere! - Kapitein
Frikkers is doorgeloopen. in de zesde escouade gaat hij de richting der kribben
na.. - Escouadecommandant! roept hij op eenmaal. - Present, kaptein. - Jullie
zijn toch eigenlek allemaal beroerlingen; nou sta je d'r vlak met je snotkoker
bij en je ziet niet eens, dat de kribben in je escouade niet gericht zijn. Moet
ik je nou nog leeren, hoe je kribben richt? hé? ga nou hier 's staan,
hier, nou, kijk zelf maar, die vierde krib steekt uit, dat had je toch
ook wel uit je eigen kunnen zien? Laat 't onmiddellek herstellen, korporaal! -
Een der manschappen verduwt, op last des korporaals, de uitstekende krib,
terwijl de kapitein, 'n eind verder, gehurkt, een fictieve lijn langs de
voorkanten der kribben zit te trekken. - Och korporaal, kom hier, 't lijkt
gewoon nergens naar, je staat daar maar te kloothannesse, je moet zèlf
je escouade nagaan, dat is mijn werk niet. En je zorgt, dat de
bataljonscommandant geen énkele bemerking maakt, hoor! | |
| |
Ik
waarschuw je! - Bij de laatste sectie spreekt de kapitein den
luitenant-pelotonscommandant aan, òm wat te zeggen. - Hier alles in
orde, Heuvels? - Zeker, kapitein, behalve bij één man, die mist
'n paar sokken - Wie? - De milicien Akkerman, kapitein. - Frikkers krijgt 'm
staan. - Hei jij maar één paar sokken om mee uit te pakken, vent?
Escouadecommandant! - Present, kaptein. - Weet jij daar iets van? - Nee,
kaptein. - Hei jij dan gisteren die vènt z'n sokken niet nagekeken?
Akkerman, waar is je tweede paar? - Geen antwoord. - Nou! sta d'r nou niet bij
als Jan Lul, je hebt ze toch niet opgevreten? - Nee, kaptein. - Pak dan alleen
met 't andere paar uit, 't is natuurlek die beroerde vent weer; na de inspectie
zal 'k de zaak wel verder onderzoeken, 't is nou geen tijd meer; korporaal, je
hebt vier dagen kwartierarrest. - Ik, kaptein? maar 'k heb gisteren ...
- Hou je mond, korporaal, jij had moeten zorgen, dat die vent met 't
reglementair voorgeschreven aantal sokken had kunnen uitpakken; voorloopig stel
'k 'r jou aansprakelijk voor. - Nog even blijft de kapitein het
equipementstukkenzootje op Akkerman's bed gadeslaan. - Hei je verder alles
present, jongen? - Jawel kaptein. - En nu ineens dikke Frikkers, op een toon
van spontaan-verrast zijn: ‘Ligt jou kleerborstel niet verkeerd? die
hoort toch links van de schoenborstel.... ten minste.... is 't nief Heuvels? -
Nee, kapitein, ik geloof dat de láatste order luidde, dat de
kleerborstel rechts van de schoenborstel moet liggen,’ antwoordt de
eerste luitenant der infanterie Heuvels. - Ja God, geloove, geloove, daar komen
we niet verder mee, waar is de sergeant-majoor? - Frikkers komt meer en meer in
draf, 't loopt naar elf uur, de overste kan elk moment komen opdagen. -
Sergeant-majoor! och roept de sergeant-majoor is! Present, kaptein. - Zeg, weet
jij ook, hoe de de kleerborstel moet liggen: links of rechts van de
schoenborstel? - Volgens de laatste wijziging in 't model van uitpakken
links, kapitein,’ antwoordt de sergeant-majoor kortaf-gedecideerd.
- Zie je, x daar hei je 't geneuk al!’ hervat de kapitein
geïrriteerd. ‘Sergeant van de week! - Present kapitein. - Zeg tegen
alle sectiecommandanten, dat ze moeten nagaan, of de manschappen bij 't
uitpakken d'r aan gedacht hebben, de kleerborstel links van de
schoenborstel te leggen. Vlug!! - De vóór-inspectie des kapiteins
is afgeloopen, hij is langs alle bedden gepatrouilleerd. Met iets
zelfgenoegzaams in z'n fysionomie wischt hij zich de zweetpareltjes van het
dikke hoofd. De klok staat op vier minuten voor elf. - Denken jullie 'r
aan,’ waarschuwt Frikkers, heen en weer loopend, voor alle manschappen
tegelijk en met verheffing van stem, ‘dat als de overste je iets vraagt,
dat je 'm dan bij z'n goeie rang noemt, hoor! Niet vergissen; die zich
verspreekt, verbeurt z'n permissie en in de houding blijven, tot 'r gelast
wordt: op de plaats rust! Begrepen allemaal? Zijn jullie zakboekjes in orde en
hebben de sectiecommandanten hun kleedinglijst bij zich? X, vent, sta je daar
stiekem te pruimen? Escouadecommandant! - Present, kaptein. - Zie je niet, dat
die vent pruimt? - Ik heb 'r niet opgelet, kaptein. - Waar let je dan
wèl op? ik zie 't toch óok? Alla, spuug uit die pruim, smeerlap!
Sergeant-majoor, schrijf op: vier dagen arrest voor dien vent, wegens 't
pruimen bij de inspectie voor den bataljonscommandant. Spuug uit, onmiddellek!
- De ‘vent’ duwt de tabakspruim van achter zijn kiezen weg, spuwt
ze uit in de holte van z'n hand en kwakt ze argeloos in het kwispedoor. Doch
dàar komt de sergeant van de week tegen op. - Bè-je 'n
háartje belazerd, kerel, niet in di schoone kwispedoor, breng 'm naar
buiten! - De vent dremmelt nog even, rood van verlegenheid. - Hoor je me niet?
Neem 'm 'r uit! - Nu bukt de vent zich, pakt voorzichtig de natte, met zand
bekleefde pruim op en loopt er mee naar de binnenplaats. - Doe dat zand nou
weer wat glad, korporaal,’ commandeert de kapitein. - En terwijl deze
langzaam oploopt, moppert de escouadecommandant, die over 't pruim-incident is
aangesproken, tegen den sergeant van de week: Als de vent in z'n broek had
gepist was 't zeker ook mijn schuld geweest, ouwe hoer! - De kamerwacht zet
hier en daar banken | |
| |
voor de tafels terecht, doch Frikkers wil nou
niks meer van z'n plaats zien gaan, eindelijk moet 'r maar 's aan dat
gedonderjaag 'n eind komen. ‘Ja, schei nou maar uit, zeg, laat die banken
nou maar staan, die staan zoo heel goed; ga jij maar liever bij de deur staan,
met 'n sabel in je hand; zoodra je den bataljonscommandant ziet aankomen, roep
je dadelijk: in orde! Goed duidelek roepen, hoor, dat we 't allemaal kunnen
verstaan. Vooruit, weg, marsch! Ik verzoek de heeren pelotonscommandanten, na
de inspectie even op het bureau te komen.’ - De heeren
pelotonscommandanten knikken, zeggen niks. De kamerwacht heeft gesabeld bij den
ingang post gevat. Het is elf uur, Kapitein Frikkers gluurt even door het raam,
om te zien of de overste nog niet komt; hij is zéér nerveus. Om
zich wat te doen te geven, veegt hij met z'n witte-handschoenvinger langs den
achterkant van een muurkastje, bekijkt-ie zich in den spiegel, zet z'n pet wat
rechter, gluurt onder 'n krib, of-i ook stof ziet, licht de vouwen van 'n
wolletje op, of 'r ook iets tusschen ligt ... nee, alles in orde, nergens
één stofje, niks onbehoorlijks, de compagnie ziet 'r presentabel
uit. Als nou de kerels óok maar meewerken. - Plotseling de harde
krijgskreet: In orde! - De kapitein en de beide luitenants snellen
als aangeschoten herten naar voren, blijven bij de deur, bezield door een geest
van gelijktijdigheid, alle drie op hetzelfde moment pàl staan,
salueeren. De manschappen en korporaals staan stijf voor hun bedden, de
onderofficieren aan 't hoofd hunner sectie. Het is een aangrijpend oogenblik,
de opening van een wapenfeit. Luitenant-kolonel jonkheer Blom,
bataljonscommandant, treedt binnen, gevolgd door den
luitenant-bataljonsadjudant en den adjudant-onderofficier. - Mòrge,
mijne heeren, alles hier in orde, Frikkers?’ vangt overste Blom aan. -
Zeker, overste!’ antwoordt de kapitein levendig. - En nu begint de
rondetocht langs de kribben, sectiesgewijze, overste Blom, met ridderorden aan
z'n borst, vóórop, achter hem de ellenlange hiërarchieke
sleep: compagnies-commandant, pelotonscommandant, adjudant-onderofficier,
sergeant-majoor en sergeant van de week. Overste Blom schijnt 'n weinigje
blasé, hij kijkt bijna nergens naar, de vierde compagnie boft
speciáal. In het eerste peloton loopt alles zonder incident af, maar in
't tweede wil het toeval, dat de overste juist milicien Akkerman aanspreekt.
Frikkers zit in transes. - Wel jonge, hei je alles present? zijn je sokken
heel? - Jawelle.... majoor. - Hòe zeg je? jonge, jonge, vergis je je nou
niet, hé? ben ik nou majoor? - Geen antwoord; Akkerman, toch al
niet pinter, is bij 't gezicht van al die uniformen heelemaàl van de
wijs. Bête staart hij den overste aan. - Nou? ben ik majoor? hoeveel
kwasten heeft 'n majoor? - Twee, kaptein ... majoor ... hakkelt Akkerman. - Hij
is wat zenuwachtig, overste,’ vergoelijkt de kapitein. - Zenuwachtig,
zenuwachtig, 'n soldaat móet niet zenuwachtig zijn,’ hervat de
overste, ‘jonge, jonge, jij mag nog wel is 'n duchtig lesje krijgen,
hoor! Wie is je instructeur? - Ik, overste,’ antwoordt korporaal Meyer,
escouade-commandant. - Is-i altijd zoo, korporaal? - Ja, overste, hij is erg
suf. - Zoo. Wat ben je van je vak, jongen? sta nou toch stil, 'n soldaat moet
onbeweeglek stilstaan, als 'n meerdere tegen 'm spreekt, dat is je toch zeker
wel geleerd, hé? nou? wat ben je van je vak? - Boere arbeijer, overste
... majoor. - Ja, dat kan 'k wel aan je knuisten zien, 't lijken wel stukken
leer! - De gansche sleep lacht. Akkerman bekijkt onwillekeurig z'n werkpooten.
En nu wil de overste geestig zijn. - Wat heb je liever in je klavieren, 'n
geweer of 'n dorschvlegel?’ vraagt hij met een fijn glimlachje om z'n
gedistingueerd grijs-snorremondje. - Akkerman antwoordt niet, begrijpt toch
wèl, dat 't om 'n aardigheid te doen is, kijkt den overste
bedeesd-glimlachend aan. - Nou? durf je niet? zeg 't maar, wat heb je liever? -
'n Dorschvlegel, overste,’ antwoordt Akkerman bangelijk. Hilariteit
natuurlijk. Luitenant-kolonel jonkheer Blom loopt verder, nog zeggend:
‘Nou, erg militair is 't niet van je, hoor! je geweer komt je net zoo
goed te pas als je vlegel. Frikkers, Frikkers, wat is die man nog achterlijk;
heb je meer van die sujetten bij de compagnie? - Nee, overste,’ liegt de
kapitein, ‘deze milicien is wel 'n | |
| |
uitzondering. - Nou,
maak 'r dan nog 'n beetje soldaat van, hé!’ antwoordt de overste
langzaam-goedig, met 'n bemoedigend knikje; dan, na even te hebben rondgekeken,
vervolgt hij: - Ik dank de heeren verder wel, ik zie, d'r is zorg aan de
compagnie besteed, laat de manschappen maar inpakken; straks wou ik de heeren
wel even op 't bataljonsbureau zien. - De inspectie is hiermede afgeloopen.
Overste Blom en z'n adjudant verlaten de chambree, uitgeleide gedaan door
Frikkers en de beide luitenants, die meteen doorloopen naar het
compagniesbureau. Korporaal Meyer, escouadecommandant van Akkerman, komt nu
bleek-giftig naar dezen toe. - x x x Boere hengst, moest jij je weer vergissen,
hé? lamgeslagen drieling, stom stuk, x x x stomme verdommeling,
schollebek!! - De onderofficieren kijken elkaar lachend aan. - En nu komt
opeens, haastig-driftig, de sergeant-majoor op de compagnie. ‘Korporaal
Meyer en de milicien Akkerman, alla, allebei bij de kapitein op 't bureau
komen. Akkerman met z'n eene paar sokken...’
Toen Drabbe al deze ruwheden hoorde en neerschreef, was de
kentering evenwel reeds ingetreden. Ook op het leger begonnen de groote
maatsphappelijke en godsdienstige stroomingen van den nieuwen tijd hun invloed
te doen gevoelen. Men beseffe slechts even: den afstand die er ligt tusschen de
ontelbare edities en vertalingen van Büchners ‘Kraft und
Stoff’, en Brunetières artikel in de ‘Revue des deux
Mondes’ over het failliet van de wetenschap. Het midden der
19de eeuw was de tijd van Renan en Strauss, en de ‘Moderne
theologie’ ten onzent. Maar tegen 1880 zien we een wederopbloei van het
Réveil, dan krijgen we de anti-revolutionnaire partij en de doleantie.
Over de katholieken komt, als een nieuwe Pinksterzegen, rijk genadeleven en
frisch inzicht van hun taak in de nationale samenleving. Kuyper, Lohman en
Schaepman worden vrienden, en sluiten zich van lieverlede tot een Christelijke
rechtsche partij aaneen. Die godsdienstige herleving deed zich weldra ook in de
gelederen gelden: niet langer werd de religieuze zin bedwongen in de
binnenkamer des harten, de flinksten durfden zich te uiten, en kwamen vierkant
voor hun geloof uit, ze begonnen te protesteeren als er gevloekt werd.
Aanvankelijk werden ze natuurlijk uitgelachen, maar dat bleef niet zoo. Want
het goede voorbeeld wekte weldra vele navolgers, die uit zichzelf nooit den
moed zouden gehad hebben. Vroeger schreef het Reglement van Krijgstucht voor:
‘Daar (ik cursiveer) de godsdienst de bron is van alle geluk,
deugd, waren moed en troost, moet ook in den krijgsstand eenieder zich tot
betrachting derzelve en tot een zedige levenswijze bevlijtigen: de
godslasteringen, het vloeken en zweren moeten worden nagelaten.’ Toen was
de godsdienst dus als het ware een utiliteitsbeginsel, en we zagen reeds wat
dat uithaalde. Nu kwam de drang tot een godsdienstig leven uit het diepe geloof
van geest en hart, en dat zijn heel wat werkzamer machten. - Ook op de
behandeling der mindere militairen bleef de godsdienst, die naastenliefde
vraagt, niet zonder invloed. Doch vermoedelijk zou dit godsdienstig opleven in
het leger niet zooveel hebben uitgewerkt, was daarbij niet gekomen:
1o de pers, die al de leelijke stukjes begon uit te brengen, waar
vroeger geen haan naar kraaide, 2o de meer humane begrippen,
| |
| |
die weliswaar aanvankelijk een zekere weekheid en verslapping in
de hand werkten, maar ten slotte de strooming van een rationeeler opvoeding
door sport en gymnastiek tot de ‘mens sana in corpore sano’ in het
leven riepen; 3o de sociale beweging, die sterk opkwam tegen alle
verdrukking, en aan de minderen die vroeger bijna alleen hun plichten leerden,
nu ook vooral hun rechten kwam preeken. De officieren van nu: zijn
waarschijnlijk niets beschaafder dan hunne voorgangers van vijftig jaren terug,
maar ze toonen thans die beschaving óók in de kazerne tegenover
hunne minderen. Vroeger wisten ze niet beter of een vloek was op z'n plaats in
de kazerne, thans begrijpen ze min of meer reeds hun sociale opvoederspositie.
Bovendien verminderde daardoor tevens het overprikkeld gezagsbesef. Een paar
jaar geleden zat de hoogst in rang zijnde generaal - namelijk de Commandant van
het Veldleger - aan een diner na een voetbalwedstrijd, met een paar miliciens
in uniform! Wie had dat een halve eeuw geleden durven denken! - Verder kwam ook
onder de recruten van lieverlede een veel hoogere beschaving. De afschaffing
der plaatsvervanging en de instelling van het reserve-kader brachten een heele
rij wel-opgevoede jongeheeren in de kazerne, ja zelfs bekwame, geleerde,
artistiek- en religieus reeds hoogstaanden en gepromoveerden, die eerst na hun
studietijd hun dienstplicht konden vervullen. En men zou zeer verkeerd doen met
den invloed dier betrekkelijk weinigen te onderschatten. - Dit alles bewerkte
weer een verbreeding van het verkeer naar buiten, en dientengevolge een losser
worden der sociale groep, een vermindering van de kaste-eigenaardigheden. Ook
door het grooter worden van het contingent, en het met fiets en tram zooveel
vergemakkelijkte familiebezoek houdt de kazerne allengskens op ‘een
wereldje apart’ te wezen, en dus ook de kazernetaal ‘een eigen
taaltje’ te zijn.
Ten slotte is om vele der bovengenoemde redenen, bij de
toonaangevende kringen, het leger aanmerkelijk in aanzien gerezen. In het
midden der 19de eeuw zou men zich een dochter van den burgemeester
eener groote stad die gearmd met een wachtmeester uitging, immers niet hebben
kunnen voorstellen. Het meest dragen daartoe nu evenwel nog twee nieuwe
stroomingen bij: 1o de nationaliteitsbeweging: met haar consequentie
in de volksweerbaarheid, 2o de bestrijding van de hand over hand
toenemende neurasthenie, en de nieuwe kijk op de veelgesmade tucht als het
geneesmiddel tegen zenuwzwakte. Van den anderen kant is het leger bij sommigen
in aanzien gedaald: 1o door de vredesbeweging en 2o door
het socialistische anti-militairisme. Ik geloof dat ieder Christenmensch, of
zelfs ieder beschaafd mensch, tegenwoordig wel toe zal geven dat ‘Vrede
door liefde en recht’ ons ideaal moet zijn. Zij die evenwel het woord van
den ouden Frits: ‘du weisst nicht, Sulzer, zu welch verdammter Rasse wir
gehören’ nog in de ooren hebben, zullen gemakkelijk inzien, dat toch
voorloopig aan de afschaffing van alle oorlogstoerustingen niet te denken valt,
en | |
| |
dus met Frédéric Passy en alle verstandige
pacifisten: niet slechts wenschen een goed-georganiseerd leger te behouden,
maar vooral de goede zijden van het leger, al langer hoe meer tot haar recht te
doen komen. Er zal evenwel nog heel wat water door onze lage landen naar zee
moeten vloeien, eer alle misstanden en ongeregeldheden in de kazerne zijn
uitgeroeid, en aan de anti-militairisten alle reden tot klagen wordt ontnomen.
Maar juist in dit streven treffen ten slotte de pacifisten, met de mannen van
de volksweerbaarheid en de hygiëne van den geest te zamen. Het leger zal
dan een opvoedingsinstituut, een school worden voor alle klassen van de
maatschappij, waarin de discipline over het lichaam: het middel zal zijn om
tucht over den geest te winnen. En dat dit niet weinig tot verhooging der
geestelijke en moreele volkskracht moet bijdragen, en de voortwoekerende
neurasthenie zal helpen keeren, kan aan geen gegronden twijfel meer onderhevig
zijn. Zoowel Raymond, Pitres en Janet in Frankrijk, als Soesman in ons eigen
vaderland, hebben het toch uit de ervaring geleerd, dat niet slechts onder de
militairen zeer weinig zenuwlijders worden aangetroffen, maar dat de militaire
dienst bovendien voor vele neur- en psychasthenici een uitstekende
gezondheidskuur blijkt te zijn. Wij hebben dus uit dit alles te verwachten, dat
de legertaal wel van lieverlede minder van de algemeene taal zal gaan afwijken
als totnutoe, haar definitieve ondergang is echter nog op geen eeuwen na te
voorzien. Wij zullen nu een reeks lijsten met kazerne-woorden laten volgen. De
indeeling ontleenden wij in hoofdzaken, ter gemakkelijker vergelijking met de
buitenlandsche gegevens, aan P. Horn: Die deutsche Soldatensprache2,
Giessen 1905. Bovendien hebben wij een scherpe scheiding aangebracht tusschen
de gegevens der 19de en der 20ste eeuw. Dit gaf
natuurlijk aanleiding tot herhalingen, maar levert het groote voordeel op, dat
men nu de inwerking der hierboven uiteengezette psychische tendenzen en sociale
stroomingen, op heeterdaad kan betrappen. Alleen moet men hierbij vooral in het
oog houden, dat ik voor de bereden wapens alleen een klein lijstje uit 1914 kan
overleggen, behalve voor de artillerie, waarvan ik bijna geen nieuw materiaal
heb kunnen bemachtigen, mijn verzamelingen voor de 19de eeuw veel
onvollediger zijn dan die voor de soldaten van thans; en deze leemte doet zich
vooral bij de ruwer woorden gevoelen, omdat vroegere schrijvers tegen het
opnemen van zulke termen en uitdrukkingen veel meer bezwaren hadden dan onze
moderne naturalisten. Het verschil in taal tusschen artillerie en infanterie
is, gelijk men zelf uit de lijsten zien zal, niet zoo groot als men zou
verwachten. Toch achtte ik een scheiding gewenscht; al was het alleen maar om
te kunnen bepalen, bij welk kader de term het eerst is opgekomen. Overigens
zijn, juist als bij de studententaal, alle obsceniteiten enz. kortweg geweerd.
De boeken en stukken voor de 19de eeuw min of meer volledig
geëxcerpeerd, zijn de volgende: Lodewijk Mulder: De Stokvischorders
| |
| |
opnieuw gedrukt in Humor en Satire, Den Haag 1907, blz. 213
vlgd.; Schetsen uit het soldatenleven van een gewezen Limburgsch milicien,
Sittard 1870; W. Vosmaer: In dienst, Den Haag 1886; N. van Harpen: Losse en
scherpe Patronen, A'dam z.j.; N. van Harpen: Toevaltreffers, A'dam z.j.; F.A.
Buis (pseudoniem van Gen. Fabius): Veteranen, A'dam z.j.; L. Drabbe: Het
dappere Hollandsche Leger5, zonder plaats en jaartal. Lijst van
woorden in gebruik bij de Kon. Mil. Akademie, Onze Volkstaal I, blz. 46 vlgd.,
II, blz. 119 vlgd. Bovendien stonden mij een paar woordenlijsten ter
beschikking door Generaal A.N.J. Fabius en een onbekend artillerie-officier in
het jaar 1882 voor Taco de Beer ‘Volkstaal’ opgemaakt, maar tot nu
toe niet uitgegeven. - De soldatenwoorden van de 20ste eeuw zijn
alle in de jaren 1913 en '14 door vrienden en oud-leerlingen uit den mond der
soldaten voor mij opgeteekend. Alleen voor de Koninklijke Militaire Academie
gebruikte ik o.a. een artikeltje in het Weekblad voor Leeraren. Overigens
vergelijke men hiervoor nog Dl I blz. 495-501.
| |
I. Namen voor meerderen en bijzondere posten
1860-1885.
Bij de Infanterie:
B.C. (be.se:): bataljons-commandant. Deze
verkorting wordt in de reglementen gebruikt en is daaruit overgenomen. |
Beul: de provoost-geweldige. |
Brigges: korporaal. Het woord
komt van brigadier, den titel van een korporaal bij de cavalerie, ook als
vocatief gebruikt door de lagere klassen buiten het leger. |
Dubbele:
sergeant-majoor, naar de dubbele streep, die hij op de mouwen heeft. |
Kadraaier: eerste of tweede kadraaier: eerste of tweede luitenant. cf.
Zeemanstaal. |
Stip: adjudant-onderofficier, zoo genoemd omdat hij
als onderscheidingsteeken een kleine knoop op de kraag heeft. |
Bij de Artillerie:
Big: scheldnaam voor een
milicien-korporaal, |
Broekje: een jong aangesteld gegradueerde,
iemand die slechts kort een rang of graad bekleedt. Het woord komt
waarschijnlijk van: een jong, klein broekje, iemand die slechtskort een broek
draagt, iemand die nog heel jong is. |
Brigges: verkorting van
brigadier, titel van een korporaal bij een bereden wapen. |
Dienst-klopper: een strenge meerdere, een strenge dienstdoener. |
Drilmeester: korporaal of sergeant die met eenige hardheid leert
exerceeren. |
Korpus: verkorting van korporaal. |
Menagedief: scheldnaam voor den menagemeester. |
Mieter: 'n
hooge mieter: een hooggeplaatst persoon. Eigenlijk iemand die een hoog
hoofddeksel draagt. Mieter van het lat. mitra, muts, hoofddeksel. |
Olie: Jan Olie: scheldnaam voor den plaatselijken adjudant. |
Opper: verkorting van opperwachtmeester. Ook naam voor den
sergeant-majoor. |
Pook: scheldnaam voor een adjudant-onderofficier
(niet algemeen). |
Punt: hetzelfde als pook. |
Roffeljongen: tamboer. |
Stip: adjudant-onderofficier. Zie dit
woord bij de Infanterie. |
Stok: scheldnaam voor den
adjudant-onderofficier. Deze droegen vroeger stokken. |
Vuurpik:
scheldnaam voor den sergeant-majoor-vuurwerker. |
Aan de Kon. Mil. Academie te Breda:
Brievenmajoor: de onderofficier die de brieven
brengt. |
|
| |
| |
Dubbele: sergeant-majoor, die dubbele
streepen op de mouwen draagt. |
Fielt: onderofficier met de
surveillance belast. |
Fieltenkooi: woning van den fielt. |
Ploert: de adjudant-onderofficier. |
Stip: de
adjudant-onderofficier. Afgeleid van de knoop, die deze als distinctief op den
jaskraag draagt. |
| |
Namen voor meerderen en bijzondere posten 1913-1914
Bij de Infanterie:
B.C.: bataljonscommandant. |
Brigadier: eigenlijk korporaal bij de bereden wapens. Sarrend
overgenomen door de Infanterie voor hun korporaals. |
Brigges:
brigadier. Zie lijst van 1860-1885. |
Compiesvader: kapitein. |
Dubbele: sergeant-majoor. Naar de dubbele strepen op de mouwen. |
Dubbele punt: vaandeldrager. Naar de twee stippen op z'n kraag. |
Ezel: gestreepte ezel: iedere meerdere. |
Goudkraag: majoor of
hooger. |
Jan met de pet: zie B.C. |
Kanarievogel:
aspirant-reserve-officier. Zoo genoemd om de gele biesjes aan weerszijden van
den kraag. |
Kòpral, kopraal, kiepraal: korporaal. |
Kuchboer: soldaat die het kommiesbrood, kuch, uitdeelt. |
Luit,
luint, lurnt: luitenant. |
Man: twee man en een paardenkop:
korporaal, zoo genoemd om de weinige manschappen, die onder hem staan. |
Olie: Jan Olie: in kleine garnizoenen algemeen de plaatselijke
adjudant. |
Oppasser-richtbok: helper van den foerier (die den
richtbok in bewaring heeft); gewoonlijk dezelfde als de kuchboer. |
Pet: Jan, Piet met de pet: de overste. |
Punt:
adjudant-onderofficier, naar de zilveren of gouden punt of stip op zijn
kraag. |
Roffeljongen: tamboer. |
Sant: sergeant. |
Sergeant-majoor in de grondverf: korporaal, omdat de streep om de mouw
niet van goud maar geel is. |
Stip: zie punt. |
Vaandelsjouwer: vaandeldrager. |
Aan de K.M.A. te Breda:
Balgstip: adjudant, huismeester met het eten
belast. |
| |
II. Namen voor de manschappen in de jaren 1860-1885
Bij de Infanterie:
Boutje: een nieuw-aangekomene voor het Indische
leger. (Alleen te Harderwijk gebruikelijk.) Wellicht afgeleid van: een vet
boutje voor de ingezetenen van Harderwijk, die op de kolonialen azen. |
Boutjes-wagen: diligence of omnibus, die de boutjes aanbracht. |
Doordoffer: een zindelijk man. |
Dure: een plaatsvervanger,
omdat hij zooveel geld gekost heeft. |
Kafkaf: de cavalerie. |
'n Nummer: aardige kerel. |
Sprotter: iemand die nog kort in
dienst is. |
Vetkees: een onzindelijk man. |
Bij de Artillerie:
Boon: witte boon: scheldnaam voor een
infanterist. De infanterie-kleeding was vroeger voorzien van witte biezen.
Vandaar wellicht deze uitdrukking. |
Boer: een nieuw aangekomene
milicien. |
Cadet: gegoed, 'n fijn cadet: een volontair, die tot
officier wenscht opgeleid te worden, of die veel geld heeft. Een heertje.
Voornamelijk bij het Instructie-bataljon gebruikelijk. |
Dokstukje:
een gunsteling, protégé. |
Kanarievogels: scheldnaam
voor de Infanterie. Deze had een gele uitmonstering. |
Kaassnijer:
een militaire dandy. |
Kanenbraaier: een militaire dandy; ook wel
iemand die veel verteert of bluft. |
Kerel: een dure kerel: een
remplaçant, omdat deze veel geld kost. |
Knoopendraaier:
flikflooier. |
Kraan: een knappe, verstandige kerel. |
Lans: landsman |
Lijfhoornblazer:
élève-hoornblazer. |
|
| |
| |
Opsluiter: een
klaplooper. |
Piot: scheldnaam voor den infanterist. |
Paplap: hospitaalsoldaat. |
Scherpschutter: een veelvraat;
iemand die veel honger heeft. Ook een wellusteling. |
Slaap: de man
naast wien men slaapt. |
Stoepie: scheldnaam voor
vesting-artillerist. |
Theedrinker: iemand die vaak in het hospitaal
wordt opgenomen. Ze zijn in het hospitaal met niets zoo gul als met thee. |
Vetdoffer: iemand die met de linkerhand vuil maakt, wat hij met de
rechterhand heeft gepoetst. |
Vetlap: een smerig soldaat. |
Watercadet: zie fijn cadet. |
Aan de K.M.A. te Breda:
Asymptoot: iemand, die in zijn overgangsexamen
niet slaagde. In de wiskunde is asymptoot een lijn (het pad der studie) welke
een andere (den top van den berg, het doel) steeds nadert zonder haar ooit te
bereiken. |
Baar: nieuweling aan de Academie, wat aan de
Universiteiten een groen is. |
Baren: ontgroenen. |
Brenzert: slaper. |
Dokstukje: een baar die door een oudje en
amitié wordt genomen. |
Donderstukje: een baar die door een
oudje erg onzacht ontgroend wordt. |
Fideel: familiaar. 'n Fideele
baar: een baar die zich vrijheden veroorlooft. |
Kafkaf: de
Cavalerie. |
Kierpaal: iemand die hard werkt, vooral stiekem. |
Lans: landgenoot, kameraad. |
Oliefuif: man die de lampen
schoon houdt en aansteekt. |
Oliekadet: oliefuif. |
Onmogelijk: 'n onmogelijke kerel: een vervelende, dwaze kerel. |
Opsluiter: klaplooper. |
Oudje: ieder die baar af is, dus
cadet van het tweede of later verblijfjaar. |
Schetteraar:
praatjesmaker. |
Slaap: de man naast wien men slaapt. |
Typisch: een typisch (goede kerel): een bijzonder (goede kerel). |
Voshengst: iemand die hard studeert. |
Wollert: slaper. |
| |
Namen voor de manschappen in de jaren 1913-1914.
Bij de Infanterie:
Big: recruut die nog niet is afgericht. |
Boerenlul: milicien die nog niet afgericht en een beetje boersch
is. |
Bokkepooten: infanterie. cf. Artillerie. |
Dienstklopper: iemand die altijd zijn best doet. |
Hongerlijder: vrijwilliger. |
Jantje: soldaat. |
Kameraad: medesoldaat. |
Kanarievogels: reservekader. |
Kikkers: jagers. |
Knuppel: in samenstelling geeft dit woord
minachting aan: b.v. reserveknuppel. |
Kopschijf: algemeene
scheldnaam. Overdracht van de schietschijf, die in vorm zoowat op een mensch
gelijkt. |
Lijntrekker: iemand die vrij van dienst of een
gemakkelijke dienst ziet te krijgen. |
Man: anderhalve man en een
paardekop: heel weinig volk b.v. dat een korporaal onder zích
heeft. |
Milicienbonk: milicien. |
Milicienhengst:
milicien. |
Milicienknuppel: milicien. |
Pikkes: (Indisch)
marinesoldaat. |
Piot: infanterist. |
Poetskurk: klein
ineengedrongen ventje. |
Pompstokken: grenadiers. |
Roetjakstamper: scheldnaam voor soldaat. |
Sambalburger:
scheldnaam voor soldaat. |
Schijtvlieg: scheldnaam voor iemand die in
de stad gaat om ergens te praten en koffie te krijgen. |
Slaap,
slaapie: de man naast wien men slaapt. |
Snijboon: 'n snijboon
van goeie afkomst: jong soldaat uit den deftigen stand. |
Veld: de
veld: de veldartillerie. |
Veldbonk(er): veldartillerist. |
Vesting: de vesting: de vestingartillerie. |
|
| |
| |
Vetdoffer: een onzindelijk soldaat. |
Vierpooter: een
viermaander. |
Zandhaas: scheldnaam voor infanterist. |
Zwengel: in samenstellingen geeft dit woord minachting te kennen b.v. 'n
reservezwengel. |
Bij de Artillerie:
Bokkepoot: infanterist. De naam is ontleend aan
de indrukken van de hakijzers, die de infanterie in het zand achterlaat. Daarop
slaat ook het versje: Infanterist bokkepoot - Hei-je geen geld, ga dan maar
dood. |
Ezel: infanterist. Anderen zien in die hakijzer-indrukken
gelijkenis met ezels-hoefijzers: vandaar de naam. |
Aan de K.M.A.:
Balgtype: iemand, die veel eet. |
Bokje: een soldaat. |
Booker: een schooier. |
Kei:
de eerste van de klas. |
Kekkeling: iemand die er fijn uitziet. |
Klos: kei. |
Poen: een schooier. |
Schragerijders:
cavaleristen. |
Stoep: artillerist. |
Wespen: de
genisten. |
Veulen: de jongste van de Academie, bij een feest of
andere gelegenheid. |
Zandhazen: de infanteristen. |
Opmerkelijk misschien is het - trouwens zeer begrijpelijk, -
verschil dat door militaire schrijvers, natuurlijk altijd officieren of
cadetten, onwillekeurig gemaakt wordt tusschen man en persoon. Het eerste
gebruiken ze uitsluitend voor hun minderen, het tweede slechts voor huns
gelijken.
| |
III. Namen van de uitrustingsstukken in de jaren
1860-1885
Bij de Infanterie:
Bak: ransel. |
Bijtrekken: de plooien
goedtrekken. |
Doffen: poetsen. Waarschijnlijk uit de tegenstelling
met glimmend maken, zooals b.v. ‘een koopje’ door tegenstelling is
geworden: een misrekening. |
Haringen: de tentpennen waaraan de
tentlijn(en) zijn bevestigd. |
Hartklopper: medalje. |
Kaasmes: sabel. |
Keep: sjako. |
Kling: sabel. |
Pieper: pompon. |
Schrap: de roode schrap, de roode
chevron. |
Slakkesteker: bajonet. |
Spuit: geweer. |
Trappers: schoenen. |
Turftrappers: schoenen. |
Bij de Artillerie:
Bijtrekken: de plooien bijtrekken: zorgen dat
de plooien van achteren bij jas of mouwvest goed zitten, wanneer de sabelkoppel
wordt omgedaan. |
Bullen: 't zelfde als spullen: alle kleeren. |
Bokkentuig: zie tuig. |
Doffen: poetsen. |
Kaasmes:
korte sabel. |
Kapitein: de kapitein is dood: je muts staat verkeerd
op je hoofd. |
Lat, lange lat: sabel, lange sabel. |
Pereboom: paal in 't midden van een tent om deze op te houden. |
Pierebak: patroontasch. |
Slakkesteker: bajonet. |
Spuit: geweer. |
Tuig: het tuig omhangen: de wapenen en het
ledergoed aandoen. |
Vet: onzindelijk. |
Vetdoffen: slecht
poetsen. |
Aan de K.M.A.:
Bullen: benoodigdheden: kennis; eigendom. |
Kaas: zie snijden. |
Ongekleed: de uniform niet naar den eisch
aan hebben, b.v. de jas niet geheel toegeknoopt dragen. |
Postiek:
burgerkleeding. |
Spuit: geweer. |
Smurrie: olie met
blauwsteen om het geweer te poetsen. |
Snijden: er mooi uitzien. Ook:
kaas snijden. |
| |
| |
| |
Namen van de uitrustingsstukken in de jaren 1913-1914
Voor de Infanterie:
Bliksemafleider: tuniek; zoo genoemd om het
roode biesje van de nieuwe tuniek. |
Bokkie: ransel. Dit woord wordt
vooral in 't Ned.-Ind. leger gebruikt, naar de huid waaruit de ransel is
vervaardigd. |
Buiten model: niet precies volgens voorschrift. Hij
doet buiten model, hij doet mal. Wordt vooral van meerderen gezegd. |
Doffen: poetsen. Knoopen doffen. |
Eenmansschijf:
schietschijf. |
Flikkersjas: tuniek. |
Flodder: losse
flodder: losse patroon. |
Gamellen: fra. gamelles, ijzeren bakken
voor koffie of rats. Wordt verbasterd tot kamillen of kameelen. |
Kaasmes: sabel van onderofficiers en korporaals, |
Kamillen.
kameelen: zie gamellen. |
Kapotjas: lange soldatenjas. |
Keep: kepi. Als de keep achterste voren staat, vraagt men: ‘Is de
bataljonscommandant (de b.c., de kapitein) dood?’ |
Kegeltje van
Jan: bronzen medalje. |
Kistjes, sigarenkistjes:
dienstschoenen. |
Kling: lange sabel. |
Knol: paard. |
Kopschijf: schietschijf. |
Linnenkast: ransel. |
Mobilisatie-keep: leelijk model kepi door het Rijk verstrekt. |
Mobilisatie-pet: zie mobilisatie-keep. |
Model: volgens
voorschrift. Een sergeant die model is: die zeer streng is. Modeldienst doen.
Hij is model, modelschoenen enz. |
Monddeksel: stop op de
geweertromp. B.v. Waar is je monddeksel? Die markeert de pas op de Maaldrift,
d.w.z. die heb ik verloren op de Maaldrift (Kampen). |
Nogablokken:
loodblokken in de patroontasch. |
Ongekleed: de uniform niet naar den
eisch aanhebben. |
Opdoffen: oppoetsen. Ik moet den luitenant nog
opdoffen, zegt een oppasser. |
Patje: bies op de kraag. |
Pieper: 1o aardappel, 2o scherpe pieper: scherpe
kogel. |
Potlood: geweer. (Bij de schutterij). |
Rijp: de
knoopen zijn rijp: vallen bijna af. |
Rompschijf: schietschijf. |
Scheerkwast: pluim op de kepi. |
Schietijzer: geweer. |
Sigarenkistjes: zie kistjes. |
Sik: paard. |
Slakkesteek: bajonet. |
Smurrie: olie met blauwsteen om 't
geweer op te poetsen. |
Soepjurk: lange soldatenjas. |
Spuit: geweer. |
Tenue: groot tenue: tuniek, omdat de
miliciens in groot tenue deze tuniek aan hebben. |
Tuniek: jas voor
dagelijksch gebruik. |
Vetleeren medalje: medalje. |
Zwenkjas: grootverlofjas. |
Bij de Artillerie:
Biek: dienstpaard. |
Bijltje: klein
artillerie-sabeltje. |
Aan de K.M.A.:
Geit: mak paard. |
Kanapee: mak
paard. |
Koei: mak paard. |
| |
IV. Termen voor dienst en verlof in de jaren
1860-1885.
Bij de Infanterie:
Bij zijn in z'n reglementen: ze goed
kennen. |
Copie, Compie: Compagnie. |
Geweer: hij staat
voor 't geweer: een veel gebruikt antwoord wanneer er naar iemand gevraagd
wordt, die afwezig is. |
Klassineeren: iets op reglementaire wijze in
orde brengen, gezamenlijk iets verrichten. Komt vermoedelijk van
collationeeren: geschriften met elkaar vergelijken b.v. het afschrift met het
oorspronkelijke. Dit afschrift werd bij 't collationeeren verbeterd. De
sergeant-majoor klassineerde, bracht in orde. |
|
| |
| |
Permissie: met permissie gaan: een kort verlof krijgen van 1 à 2
dagen b.v. |
Maandelijksche herrie: maandelijksche inspectie. |
Mikmak: oorlog. |
Pof: op den pof gaan; zonder permissie het
garnizoen verlaten. |
Potjes: hoeveel potjes nog? Hoeveel dagen moet
je nog dienen? Ieder soldaat heeft een blikken eetketel, waarin hem - vroeger
altijd en thans meer bij uitzondering - zijn warm eten wordt uitgereikt. Deze
portie noemt hij zijn potje. |
Rats: in de rats zitten; erg bang zijn
cf. blz. 464. |
Schieten met flodderpatronen: schieten met
flaubertpatronen. |
Sergeant-majoor is jarig: het is tractement uit
betalen. Vroeger alle vijf dagen. |
Tusschenuit: (er) tusschenuit
trekken: deserteeren. |
Bij de Artillerie:
Afpresenteeren: De soldaat moet gepresenteerd
worden aan den chef, op den dag vóór zijn eventueel vertrek. |
Bajonet: zijn bajonet afslaan: met het werk of spel eindigen, omdat het
voortzetten toch niets geeft. Sla je bajonet maar af, schei maar uit: het geeft
toch niets. In 't algemeen: met iets eindigen. Na afloop van de exercitiën
of de wachten wordt gecommandeerd: bajonet af, d.w.z. doet de bajonetten van de
geweren. |
Bajonetten: op bloote bajonetten: op bloote voeten. |
Brood: nog brood op de plank hebben: nog moeten dienen. Ik heb nog een
jaar brood op de plank. Brood op de plank hebben: nog kommiesbrood voor de
toekomst hebben. |
Dienst kloppen, uitmaken: 1) verschillende
personen voor dienst commandeeren 2) in overleg treden: zij maken den dienst
uit: zij overleggen hoe het wezen moet. |
Donder het hooi in de ruif:
gewoon commando om de paarden te voeren. |
Drillen: iemand leeren
exerceeren vooral met eenige hardheid. |
Hiel: twee uur op z'n linker
hiel draaien: twee uur op post staan. |
Lakens: de lakens uitgeven,
uitdeelen: kommandeeren. |
Lappen: een functie uitoefenen voor iemand
die door ontstentenis of ziekte verhinderd is. Dus toevoegen, aanlappen wat te
kort is. |
Lapweek: de orderweek hebben bij ontstentenis van den
korporaal of sergeant der week. |
Linker: zie hiel. |
Oliehalen: bij militaire marschen een gewone uitroep voor: links en
rechts van den weg gaan om een rijtuig te laten passeeren. |
Pas: in
den pas staan: goed aangeschreven staan. Wanneer men achter elkaar marcheert en
men heeft niet denzelfden pas, dan gaat het loopen slecht. Men trapt op de
hielen van anderen en krijgt woorden. In den pas gaat het beter. |
Paulus
heeft de week: het is mooi weer, dus exerceeren. |
Petrus heeft de
week: 't is slecht weer, dus geen exerceeren. |
Pof: op den pof
gaan: zonder verlofpas uitgaan, pierewaaien. |
Pijn: pijn in den
ransel hebben: te lui zijn om zijn ransel te dragen. |
Ransel: zie
pijn. |
Rapport houden: b.v. de chefs der korpsen houden rapport:
d.i. houden op een bepaald uur zitting om rapporten in te nemen, diensten te
bevelen, straffen uit te deelen, enz. |
Sokken: er de sokken in
zetten: hard wegloopen. |
Schilderen: op wacht staan. |
Schutteren: slecht exerceeren: ook iets verkeerd of onhandig uitvoeren.
De afleiding is voor onze schutterij niet vleiend. |
Stoom:
verkorting voor den vroegeren stoom-cursus. |
Theorie: er is theorie
aan de lucht: het wordt slecht weer. Bij slecht weer worden de wapenoefeningen
in de open lucht vervangen door theorie binnen. |
Tusschen: ervan
tusschen (uit) zijn, gaan: zich zonder verlof van het korps verwijderen. |
Uitpakken: inspectie maken. De ransels worden dan uitgepakt. Ook
geneeskundige visitatie. |
|
| |
| |
Uitrukken: buiten de kazerne
gaan voor oefeningen of werkzaamheden. |
Aan de K.M.A.:
Blokken: hard studeeren. |
Boom
opzetten: gezellig praten, keuvelen. |
Bullen: opstand maken,
oproerig worden. |
Bullenfeest: opstand. |
Contramarcheeren: een dito plagerij als keeren een straf is. De
patiënt kroop bij 't hoofdkussen, kop vooruit, onder de wol. En als hij
aan 't voeteneind er weer uit kwam kijken, kreeg hij een glas water in 't
gezicht. |
Dokken: beschermen; een baar dokken: een baar in
bescherming nemen. |
Drossen: wegloopen, de poort uitloopen. |
Druipen: niet overgaan, zakken. |
Eendjes: naar de eendjes
zien: over het muurtje bij het Spanjaardsgat kijken. |
Gang!:
‘vlug wat’. |
Gang, geng!: geroep waarmee verzocht wordt
om door te gaan met het een of ander en daardoor geen oponthoud te veroorzaken.
Zoo b.v. bij gedrang op corridors of elders. |
Haas: je bent
kolossaal haas: zie haas vreten en puntje. |
Haas vreten: bang zijn,
een dwaas figuur maken. Vandaar ook het geroep: haas! haas! Waarschijnlijk is
het afkomstig van den versregel: Ende hi vrat haese! in Reinaert de Vos. |
Kieren: hard studeeren. |
Komt 's an!: daar komt zij aan!
Waarschuwend geroep voor overtreders van de een of andere bepaling. |
Mopperen: studeeren. |
Pakriem: een lange pakriem: een lange
rechte weg. |
Pennebaantje: dictaten afschrijven enz. door de baren
voor de ouderen. |
Pet-af!: waarschuwend geroep, synoniem met
‘komt 's an!’ en in gebruik genomen, toen deze laatste uitdrukking
verboden was. |
Poetszak: achter de poetszak: jonger zijn. B.v. hij
ligt drie jaren achter me poetszak: hij is drie jaren jonger in dienst dan
ik. |
Politiek: 'n politiek: een burger. |
Postieker:
burger. |
Potje: club. Een potje opzetten: gezellig praten. |
Puntje: in een zin als: je bent 'm een puntje. Het is moeilijk door een
bepaalde uitdrukking te vervangen en wordt in verschillende beteekenissen
gebruikt. Wanneer iemand iets onaangenaams wedervaart of hem iets tegenvalt,
zegt men dat bij 'm een puntje is. Ook als A. iets beweert en B. bewijst hem
het tegendeel, dan roept men A. toe: ‘nou ben je 'm een
puntje.’ |
Puppen: rooken. |
Snorren: boodschappen
doen. |
Spieren: bij een examen ongeoorloofde middelen
gebruiken. |
Spiertje: stukje papier met aanteekeningen voor
bovenbedoeld gebruik. |
Stechel: zie spiertje. |
Stechelen:
zie spieren. |
Vossen: hard studeeren. |
Walletjes pakken:
wandelen op de thans geslechte wallen. |
| |
Termen voor dienst en verlof in de jaren 1913-1914.
Bij de Infanterie:
Afgaan: den dienst verlaten. |
Afpresenteeren: de laatste dienst hebben. |
Afzwaaien: met
groot verlof gaan. |
Afzwaaier: schot, dat niet in de schijf zit. De
naam komt hiervandaan, dat er met een rood vlaggetje uit den kuil gezwaaid
wordt. |
Alle uur een lepel: de soldatenschool. |
Boel: de
boel inleveren: afgeven wat men van het Rijk in gebruik heeft. |
Burgerkorveeërs: vroeger beteekende dit woord alleen de
burgerknechts in de kazerne: nu ook de gymnastiek-onderwijzers. |
Copie,
Compie: compagnie. |
Dienstkloppen: nauwkeurig alle
dienstver-plichtingen vervullen. Minachtend ook in de beteekenis van vleien,
stroopsmeren. |
Dienstklopper: iemand die dienstklopt. |
Dwarstreffer: een kogel die dwars op de schijf komt. |
Hengsten: met de recruten hengsten: de recruten onderrichten. |
Kilometer: zooveel kilometer achter de koppelplaat hebben: een marsch
maken van zoo- |
| |
| |
veel kilometer. De koppelplaat is de koperen plaat
met het regimentsnummer er op. |
Koppelplaat: zie kilometer. |
Lijn: de lijn trekken: weinig of niets uitvoeren. Bij de compagnieschool
is het een benijd baantje de touwen te mogen vasthouden. Men mag er zijn ransel
enz. bij afleggen. |
Lijn: een goeie lijn hebben: een gemakkelijk
leventje hebben, op den een of anderen dag, of in een of ander postje. |
Loopen: tippelen. |
Mikmak: aanslagoefeningen. |
Oppilemeuren: oppoetsen van koper. Afgeleid van een vroeger poetsmiddel
‘pierre de Namur’ genoemd. |
Rotzooi: kazerne of de
geheele dienst. |
Rotzooi: de rotzooi uitgaan: met groot verlof gaan.
Ontleend aan een liedje. |
Rustkamer: waar de foerier allerlei dingen
buiten-gebruik, zoo den richtbok, bewaart. |
Speksie: inspectie. |
Schilderen: op wacht staan. |
Tierelieren, tureluren:
tirailleeren. |
Traktement: traktement beuren: soldij innen. |
Vetwei: de vetwei: het exercitieveld. |
Wacht(je)kloppen: de
wacht houden. Een duur wachtje kloppen: de wacht voor geld afkoopen. |
Zwenken: met groot verlof gaan. |
Aan de K.M.A.:
Bel: aan de bel trekken: jagen, als een paard
op hol is. |
Biggen: duwen. |
Buikslieren:
tirailleeren. |
Bul: een burger. |
Fokken: een taes fokken:
hoogrood worden. Naadjes fokken: erg over iets inzitten. |
Fut:
futpeeën: gymnastiek maken. |
Kankeren: mopperen. |
Kieren: bang zijn. |
Koonen: hard blokken. |
Pet:
iets in de pet hebben: iets in de gaten hebben. |
Poelen: gaan
poelen: gaan zwemmen. |
Rijden: rijden op een vak: er niets van
weten. Rijden op een examen: het niet weten. |
Spieken: smokkelen met
repetitie. |
Spieren: zie spieken. |
Steggelen: zie
spieken. |
Voorkaaien: vóórzeggen. |
Vgl. Deel I blz. 498-499.
| |
V. Woorden voor straffen in de jaren 1860-1885.
Bij de Infanterie:
Bon: strafrapport. Op de bon staan: vermeld
staan op 't strafrapport. |
Front: voor het front komen: zich moeten
verantwoorden (voor het front der troepen moeten komen). Kom jij eens voor ons
front: wat heb je uitgevoerd? |
Gewipt: gedegradeerd. |
Klas: naar de klas gaan: naar het depot van discipline worden
overgeplaatst, geplaatst worden in de 2e klasse van discipline. |
Klassiaan: iemand die naar het depot van discipline overgeplaatst
is. |
Logeeren: uit logeeren gaan: met politiekamer gestraft
worden. |
Manchetten: handboeien. |
Mutatie: de reden der
straf. De soldaat zegt mutasje. Komt van fra. mutation, verandering in de
positie van den soldaat. Er was een kolom ‘mutation’ in de
militaire registers. De laatste kolom van het strafregister droeg nu wel niet
het opschrift ‘mutatie’, maar ‘mutatie’ heette een
kolom te zijn. In zoo'n kolom stond de strafreden. Dus was 't een mutatie. |
Pond: een dag provoost. Hij heeft twee pond: hij heeft twee dagen
provoost. Naar het brood van één pond, dat de gestrafte
krijgt. |
Schildersofficier worden: gedegradeerd worden. |
Schroef: voor de schroef: voor den krijgsraad. |
Schuit:
strafpeloton. |
Sokken: hij is van de sokken getimmerd: hij is
gedegradeerd. |
Sokken-verkocht: gestraften-appèl. Het blaast
sokken-verkocht, het blaast gestraften-appèl. |
Toeren varen:
strafexerceeren. |
Toertje: een toertje krijgen: een toer
strafpeloton moeten meemaken. |
|
| |
| |
Wijn en banket en bij den
smid in de kost: opgesloten zitten op water en brood. |
Zetten:
op den bon zetten: van iemand rapport maken. |
Zuur slaan: rapport
maken. |
Zuur zijn: gestraft zijn. |
Bij de Artillerie:
Blauwverver worden: de gele of roode chevrons
kwijt raken door terugstelling tot gewoon soldaat. |
Bon: op de bon
zetten: van iemand rapport maken. |
Branden: zich branden. Zie
lamp. |
Bij: er bij zijn: gestraft zullen worden wegens eenige
overtreding. |
Draaien: er in, in de kast draaien: in de strafkamer
geplaatst worden. Hij draait erin: hij zal wel gestraft worden. |
Driekantje: een in den vorm van een driehoek gevormd briefje, waarin aan
een officier arrest wordt opgelegd. Alleen bij officieren gebruikelijk. |
Forceetje: arrest forcé. Officiëel arrest voor officieren
zonder acces. Alleen bij officieren gebruikelijk. |
Kast:
strafkamer. |
Klas: dépot van discipline. De soldaten
behoorende tot de tweede klas van discipline staan daar onder strengere
krijgstucht. |
Klassiaan: iemand die daartoe overgeplaatst is. |
Lamp: aan de lamp likken: zich schuldig gemaakt hebben aan een
overtreding, waardoor men gestraft zal worden. Waarschijnlijk hetzelfde als:
zich branden. |
Loterij: de loterij trekt: er wordt straf uitgedeeld.
Wat heeft de loterij voor mij getrokken: wat voor straf heb ik gekregen. |
Nachie: een dag politiekamer. |
Nor: politiekamer. Nor is
eigenlijk een vuile plaats, een akelig hok. |
Pond: een dag provoost.
Steeds met een telwoord b.v. vier pond: vier dagen provoost. |
Ridder te
voet worden: gedegradeerd worden, tot gewoon soldaat teruggesteld
worden. |
Schuitje: een toer strafpeloton. |
Schuitje
varen: strafexerceeren. |
Stropdas: uit z'n stropdas stinken: een
kwaden adem hebben. |
Wacht: in de wacht sleepen: gearresteerd
worden. |
Wippen: degradeeren, tot soldaat terugstellen. |
Aan de K.M.A.:
Das: 'n das geven: een straf voor baren: men
slaat den arm om den hals van den patiënt en knijpt dezen zoo lang toe,
als de straf vereischt. Ook een manier van vechten aan de K.M.A.
gebruikelijk. |
Keeren: een van de straffen, die veelvuldig worden
toegepast op baren. Zij wordt uitgevoerd als volgt: Twee personen vatten de
matras van den reeds slapenden kameraad, aan de eene lange zijde, en door een
forschen ruk trekken zij die eerst naar zich toe om hem daarna om te
slaan. |
Loeren: in de kaart loeren: oppakken. B.v. de klabakken
hebben hem in de kaart geloerd. |
Sterrekijken: straf voor de baren.
Om die te ondergaan, projecteerde zich de patient rugwaarts op den vloer. Boven
zijn gelaat hield men de eene pijp van een pantalon, waarna men door dezen
geïmproviseerden telescoop een kan water wierp. |
Uitschijter:
standje, uitbrander. |
Verticaal zetten: straf voor de baren. Men
neemt de krib van den reeds te bed liggenden baar bij 't voeteneind op, en laat
haar om 't hoofdeinde opwaarts scharnieren tot de grootst mogelijke helling.
Deze manoeuvre die niet gevaarlijk is, berust zuiver op den angst van den
patiënt. |
| |
Woorden voor straffen in de jaren 1913-1914.
Bij de Infanterie:
Achterover tikken: voordragen der straf. |
Baaies: gevangenisstraf. Zie Bargoensch. |
Bokking: 'n
bokking, een standje krijgen. |
Bon: op de bon slingeren: het
voordragen der straf. |
Douw: een douw hebben: de strafbeet hebben,
als n.l. de kapitein de straf heeft opge- |
| |
| |
legd. Een douw krijgen:
van den hoofdcursus verwijderd worden (is ook een straf). |
Er op staan,
er in vliegen: straf krijgen. |
Nachies, nachjes:
politiekamer. |
Klos: je bent de klos: je krijgt straf. |
Nor: de provoost. |
Petoet: provoost. |
Pond(je):
een dag provoost. |
Pitjes: vier droge pitjes: vier dagen
cachot. |
Strepe kwijt: degradatie, gedegradeerd. |
Wippen:
degradeeren. |
Zuur: je bent zuur: je krijgt straf; iemand zuur
slaan: voordragen voor straf. |
Zitten: je zit erin: voordragen voor
straf. |
Aan de K.M.A. te Breda:
Bon: op de bon zetten: op 't strafrapport
schrijven. |
Das: een das geven. Zie lijst 1860-1885. |
Uitschijter: een standje. |
| |
VI. Woorden voor eten, drinken, slapen, ziek zijn enz.
1860-1885.
Bij de Infanterie:
Gesmeerde: een gesmeerde drinken: een kop thee
met suiker. |
Knijzer: kommiesbrood, van kniezen. |
Kuch:
kommiesbrood. In de dieventaal der 18e eeuw (Duisburg) vond ik voor
brood het woord hoest. Ik geloof nu beide termen te begrijpen. Iemand
die aan grof en droog brood niet gewoon is, moet er natuurlijk van hoesten en
kuchen. Hangt hiermee ook het Amsterdamsch-Rotterdamsche keggie
samen? |
Lappen: geld bij elkaar leggen om drank te laten halen. |
Maffen: slapen. |
Menage: een beste menage: lekker eten en
drinken. Oorspronkelijk hielden de soldaten te zamen één menage,
vormden één huishouden. |
Paaltje: stukje brood ter
waarde van vier centen. |
Politiekjes: burgerboterhammen tegenover
kommiesbrood; gemeubelde politiekjes: belegd met kaas of vleesch. |
Rats: doorgestoofd eten. |
Schuiven: onder de wol schuiven:
naar bed gaan. |
Snelvuur: grauwe erwten. |
Stal:
hospitaal. |
Straatje: ruimte tusschen twee kribben op de
slaapzaal. |
Stukje: een stukje van vier: een stukjebrood ter waarde
van vier centen. |
Wacht: het lijkt wel eten voor de wacht. Dit is
een uitdrukking ter aanduiding, dat iets niet bevalt, onaangenaam is. |
Ziekenpeut: ziekenvader in 't hospitaal. |
Bij de Artillerie:
Bonzen: aardappels. |
Brits: lage
houten bank in 't cachot. |
Donder: rooie donder: bieten met
aardappelen door elkaar. |
Heen en weer: een cent heen en weer: het
brood laten voorzien van voor een cent boter. |
Jagers: gemengde
jagers: snijboonen met aardappelen, naar de groene uniform der jagers. |
Jassen: aardappels schillen, van: de jas uitdoen. |
Kaantje:
uitgebraden stukje ossenvet. |
Knijzer: kommiesbrood. Eigenlijk
munitiebrood. |
Knoedelmajoor: houten roerspaan waarmee men het eten
dooreen mengt. |
Kotje: bedkrib. |
Kuch: kommiesbrood. |
Lamp: tegen de lamp loopen: een geheime ziekte opdoen. |
Lappen: geld bij elkaar leggen om drank te koopen. |
Longe:
aan de longe hebben: met iemand uitgaan die ten slotte het gelag betaalt. |
Maffen: slapen. |
Pas: zijn pas afteekenen: zijn snee brood
laten voorzien van een laagje boter. |
Piepers: aardappels. |
Pik: fijne pik: goed klaargemaakt eten b.v. dat der
onderofficieren. |
Piketpalen: wortelen. Deze groente valt voor de
militairen wel eens wat houterig uit. |
Raasdonders: grauwe
erwten. |
Ransel: met gepakte ransel: met volle buik. |
Ratjetoe: van ratatouille. Dooreengemengd |
| |
| |
middageten uit
groente en aardappels bestaande. |
Rats: samentrekking van
ratatouille. |
Rug: op den rug staan: te bed liggen. |
Scherpschutter: een veelvraat. |
Scherpstaan: honger hebben.
Wellustige hartstochten koesteren. |
Soldaat: maak het maar soldaat:
eet het maar op. |
Stal: verkorting van ziekenstal: hospitaal. |
Straatje: ruimte tusschen twee bedkribben. |
Tirailleeren: het
eten dat na het vullen der eetketeltjes overblijft, verdeelen. |
Theedrinken: iemand die vaak in 't hospitaal wordt opgenomen. |
Wol: onder de wol gaan: gaan slapen. |
Wollen: slapen. |
Zaaiers: aardappels. |
Zak: een zak maken: het bed zoo
opmaken, dat degene die zich te ruste wil begeven, in de lakens verward
raakt. |
Ziekenbon: ziekenrapport. |
Ziekenstal:
hospitaal. |
Aan de K.M.A.:
Ballen: gehakt. b.v. We eten van middag
ballen, |
Brenzen: slapen. Zie Brenzert. |
Fuiven: lekker
eten, smullen, een feest geven. |
Hok: door beschotten afgesloten
gedeelte der slaapzaal hoogstens voor twaalf personen. |
Hot:
karnemelk met stroop. |
Jassen: aardappels, uien schillen of groente
schoonmaken. |
Kaantje: gebraden stukje spek. |
Kotje:
krib, bed. |
Kuch: munitiebrood. |
Lijntjes exerceeren:
zuurkool eten. |
Maffen: slapen. |
Mandje: bed. |
Piepers: nieuwe aardappels. |
Pootenzaal: zaal vijf in de
infirmerie, waar de cadetten die zich aan handen of voeten bezeerd hebben,
verpleegd worden. |
Pruimtabak met kokardes: andijvie met
kroten. |
Raasdonders: grauwe erwten. |
Rats: in 't
algemeen: gestampte kost, b.v. Wortelrats. |
Reparatiekast:
ziekenzaal. b.v. Leg je op de reparatiekast. |
Sparren: zie
fuiven. |
Stal: ziekenzaal. |
Verbussen: laat je verbussen:
ga naar de ziekenzaal. |
Voeding der wilde dieren: het eerste souper
na het groot verlof, waarbij de nieuw aangekomenen tegenwoordig zijn. Dit
souper mag bijgewoond worden door ouders, vreemden en belangstellenden. |
Wol: in de wol kruipen, onder de wol schuiven: naar bed gaan. |
Wollen: slapen. Zie Wollert. |
Ziekenpreek: ziekenvader. |
| |
Namen voor eten, drinken, slapen en ziek zijn
1913-1914
Bij de Infanterie:
Bikken: eten. |
Brenzen: bronzen,
slapen. |
Jassen: aardappels of groente schoonmaken. |
Keeren: de krib keeren: iemand met zijn bed omkeeren. |
Keveren: gaan slapen. |
Kotje: krib en toebehooren. |
Krib: bed. |
Kuch, Kuchies: kommiesbrood. Nog zooveel kuchies:
nog zooveel dagen dienst. |
Langbeeners: vlooien. |
Lijn:
op de lijn a b (gaan) liggen: naar bed gaan, op bed liggen. |
Lijn(tjes)
exerceeren: zuurkool eten. |
Maffen: slapen. |
Mopperen: slapen. |
Nest: bed. |
Neutje:
borrel. |
Offerbakje: (vooral in Indië) kist onder het bed. |
Piepers: aardappels. |
Politiekie: wit broodje,
burgerboterham, in de cantine verkrijgbaar. |
Puist: menage- of
kommiesbrood. |
Ratjetoe: hutspot, stamp. |
Rats: hutspot,
stamp. |
Ratsblik, ratsketel: eetketel. |
|
| |
| |
Scherp: de krib scherp zetten: de ijzeren matras omkeeren, zoodat de man
er doorheen valt. |
Snelvuur: capucijners. |
Stroozakken:
in den vrijen tijd op den stroozak gaan liggen. |
Tabak: zware tabak:
andijvie. |
Uienswieber: uienrats. |
Veldketel:
eetketel. |
Vetkwal: bijkok. |
Vetlellen: stukken vet in de
soep. |
Wagensmeer: boter. |
Zaaier: menage- of
kommiesbrood. |
Zesbeeners: vlooien. |
Zwabberen:
schrobben. |
Aan de K.M.A.:
Balgen: eten.
Buffelen: zich
volstoppen.
Fuif: smulpartij.
Gaan piepen: gaan
slapen.
| |
VII. Andere idiomatische eigenaardigheden 1860-1885.
Bij de Infanterie: nog geen Bargoensch.
Berg je wapennummer: wordt gezegd, als er een
militaire lijkstoet voorbij gaat. |
Glad: dat is nogal glad: dat is
nogal duidelijk. |
Korvee: aan iets een heele korvee hebben: een
moeilijke taak hebben. |
Lons: iemand aan de lons hebben: iemand
beetnemen. Lons komt van ‘longe’ bij het paarddresseeren. |
Marsch: hij is in den marsch: hij is dronken. |
Pootje: iemand
een pootje verkoopen: iemand vermoeien. |
Post: op post staan: op
zijn meisje staan te wachten. |
Reserf: iemands reserf zijn: in beurt
op iemand volgen, b.v. bij het wasschen of bij het lezen van de krant.
‘Zeg, ik reserf!’ |
Sas: in z'n sas zijn: blij zijn. |
Slaan: stelen. |
Slons: meisje. |
Vizier: iemand in
't vizier hebben: iemands kwade bedoelingen begrijpen. |
Bij de Artillerie:
Ballen: hij weet er de ballen van: hij weet er
niets van. |
Batterij: achterwaarts in batterij komen: aan een
natuurlijke behoefte voldoen. De vuurmonden der bereden artillerie komen in
batterij d.w.z. worden van de voorwagens afgehaakt en neergezet om te kunnen
schieten. Dit kan geschieden achterwaarts en voorwaarts. |
Bullen:
hij kent, weet zijn bullen: hij weet zijn zaken. |
Dokken: iemand
begunstigen. |
Draai: zijn draai hebben: vroolijk zijn. Wellicht van:
het draait; het heeft leven - dat geeft vroolijkheid. |
Gefort zijn:
buiten echt met een vrouw leven. Gefort zijn beteekent op een fort zitten, dus
gebonden zijn, niet kunnen gaan waar men wil. |
Glad zijn: knap zijn,
eigenlijk goed zijn om zich ergens doorheen te werken. Dat is glad genoeg: dat
is nogal natuurlijk. Een gladde vent: iemand die zich overal doorheen weet te
werken. |
Geuren: bluffen. |
Geurtje: hij liep met een los
geurtje: hij wandelde heel deftig. |
Giebelton: urineton. |
Lieremannetje: delirium tremens, |
Longe: aan de longe hebben:
met iemand uitgaan, die het gelag betaalt. Zie Lons. |
Loonwachtje:
een loonwachtje snappen: met het meisje van een kameraad uitgaan. |
Onderuit: er onderuit komen: durven opkomen. Kom er maar onderuit: ik
daag je uit. |
Opsluiten: klaploopen. |
Opsluitend: in het
opsluitend gelid staan: moeite doen om te kunnen klaploopen. Wellicht een
toespeling op het klaploopen van het kader, dat in het opsluitend gelid plaats
neemt. |
Smiezen: iets in de smiezen hebben: iets in 't oog hebben,
iets vermoeden. |
|
| |
| |
Smoesjes verkoopen: onwaarheden of
uitvluchten opdisschen. |
Smoezen: flikflooien, iets door mooie
woorden trachten te krijgen. |
Spie: geldstuk, een cent. |
Spijker: aan den spijker hangen: verkoopen. |
Vizier: in 't
vizier hebben: iets in de gaten hebben. |
Wacht: in de wacht sleepen:
iets meenemen of meepakken, vooral als het voorwerpen betreft, waarvan het
eigendomsrecht betwist zou kunnen worden. |
Was: in de was zetten:
iets zwart maken. De uitdrukking werd vooral gebezigd van knevels door
kunstmiddelen zwart maken. Men zegt ook: in de slappe was zetten. |
|
Aan de K.M.A.: |
|
Bajadère:
schoonmaakster aan de K.M.A. |
Balkan: veldlatrine. |
Balkannen: gebruik maken van de veldlatrine. |
Halen: een
kleur krijgen. |
Kisten: laat je maar kisten!: geef alle hoop maar
op. |
Klep toe!: doe de deur dicht. |
Lijn trekken:
gezellig praten, keuvelen. |
Pik: je pik stinkt: je lamp stoomt. |
Slaadje: een slaadje tabak: een pruim tabak. |
Zwammen:
kletsen. |
Zwampot: kletspartij. |
| |
Andere idiomatische eigenaardigheden 1913-1914.
Bij de Infanterie: ineens veel Bargoensch.
Aardappel: de mensch is geen aardappel. Dit
wordt gezegd, als iets moeilijks gekommandeerd wordt. |
Ballen: twee,
drie ballen gehakt voor hem: wordt gezegd als iemand iets goeds doet. |
Beisje: dubbeltje. |
Bidden: vloeken. |
Doorgang:
het kabinet. |
Draaimolen: het kabinet. |
Dweilen:
zwabberen. |
Gonje: meisje. |
Heitje: een kwartje. |
Kaaien: diefstal plegen. |
Kalebas: hoofd. |
Keesavond: avond waarop de dienstmeiden in de stad vrij hebben. |
Klauwen: vingers, beenen. |
Knaak: rijksdaalder. |
Knerpen: diefstal plegen. |
Maffie, mafje: een kwartje. |
Mikmak: de heele mikmak: de heele boel. |
Mokkel: meisje. |
Niese: een meisje. |
Poetszak: b.v. je ligt een jaar achter
mijn poetszak: je staat ver beneden me. De poetszak met vuile lappen hangt aan
de krib bij den muur aan 't hoofdeinde. |
Pop: een gulden. |
Pruimen kauwen: pruimen. |
Ratsen: stelen. |
Sjiske:
meisje. |
Sjoof: een gulden. |
Snijden: kaas snijden: er
net uitzien. |
Spie: een geldstuk, een cent. |
Teefje:
meisje. |
Tekkels: beenen. |
Temeies: minder net
meisje. |
Tronie: hoofd. |
Zweetjakkers: zweetvoeten. |
Aan de K.M.A.:
Balkan: kabinet. |
Balkannen: gebruik
maken van 't kabinet. |
Balkanpapier: closetpapier. |
Lijk
slaan: dronken zijn. |
Philippensen: naar de Philippensen: naar
den bliksem. |
| |
Huzarentermen te Tilburg in gebruik 1913-1914.
Afknippen: het iemand in iets afknippen: iemand
in iets de baas zijn. |
Afzwaaien: misschieten. Zoo genoemd omdat dan
met de aanwijsstok gezwaaid wordt. |
Bang: ik ben bang: dat wil ik
wel eens zien. b.v. Een overste zegt. Dadelijk krijg je veertien dagen, als je
niet oppast. Antwoord: ik ben bang! |
|
| |
| |
Bloedsoldaat:
soldaat eerste klas, die één jaar gediend heeft zonder straf, en
daarom op één mouw een roode streep draagt. |
Bon:
iemand op de bon slingeren: rapport maken van iemand. |
Bosjes: heel
veel. Hij heeft bosjes spie: hij heeft veel geld. |
Bulis: strenge
overste. Misschien Limburgsche verbastering van ‘beul’. |
Coblijnspet: uniformpet volgens het Engelsche legermodel. Zoo genoemd
omdat Luitt. Coblijn die het eerst gedragen heeft. Te onderscheiden:
groote en kleine Coblijnspet, naar gelang de bovenkant groot en rond, of klein
en ellipsvormig is. |
Detective: iemand die in een goed blaadje wil
staan bij zijn overheid, een dienstklopper. |
Galopje: een galopje
pikken: in galop gaan rijden. |
Harnachement: uitrusting, ik ga mijn
harnachement even in de houding slingeren: ik ga het eens even oppoetsen. |
Harry Knijp: scheldnaam voor dienstkloppers, die bang zijn voor
straf. |
Hindernissen tikken: hindernissen nemen. |
Ketel:
een ketel halen: druipen, b.v. Je haalt toch een ketel: je druipt toch. |
Knetters: grauwe erwten. |
Knippen: slapen. |
Knijpen: hij zit hem te knijpen: hij zit in angst. Zie Harry Knijp. |
Koffie: daar kom je bij op de koffie: dat doe je niet beter. Ook gezegd
van iemand die een ander te paard wil inhalen maar het niet kan. |
Kotje: bed. Hij ligt nog op zijn kotje: op de dekens. |
Kurkentrekker: een prulsoldaat. |
Muziekdoos: paard dat bij de
muziek loopt. Meestal een oud dienstpaard. Daarom gewoonlijk ‘oude
muziekdoos’. |
Piepers: aardappelen. |
Pikeuren: hij
zit te pikeuren: hij laat zijn paard onrustig loopen en is trotsch daarop,
m.a.w. hij doet alsof hij een goed ruiter is. |
Pikeurtje:
rijzweep. |
Rats: algemeene naam voor stamp, verkort uit ratjetoe
(fra. ratatouille). |
Ritjanus: ritmeester. |
Slinger: hij
heeft zijn slinger: hij heeft het naar zijn zin. |
Slingeren: iemand
in de houding slingeren. Altijd als grap gezegd, wanneer een mindere tegen een
meerdere te vrij wordt. Deze zegt dan lachend: pas op, anders zal ik je in de
houding slingeren. Zie harnachement. |
Snelvuur: grauwe erwten. |
Snertsoldaat: een prulsoldaat. |
Spie: geld. |
Spons: scheldnaam voor een dronkaard. |
Stang: iemand op stang
rijden: iemand flink aanpakken, kwaad maken. Ik heb hem op stang: ik heb hem
woedend gemaakt. Zie trens. |
Steken: wat zal jij hem daarmee steken:
wat zal jij daarmee bluffen. |
Tabak gaan halen: op de loop gaan, het
paard niet kunnen houden. |
Trens: iemand op trens rijden: van iemand
veel kunnen verdragen. Zie stang. |
Tuk: iemand tuk nemen: iemand
erin laten loopen. Iemand tuk hebben: erin hebben laten loopen. |
Tusschenuit: hij is er tusschenuit: hij kan zijn paard niet meer
houden. |
Tuimelaar: kogel die van boven naar onderen door de schijf
gaat, dus een langwerpig gat maakt. |
Uienzwiebel: saus waarin
uienschillen zijn. |
Vijfje: broodje van vijf cent. |
Vuilste: hij is in de vuilste: hij kan zijn paard niet meer houden. |
Wolletje: bed, ik kruip weer onder 'twolletje. |
Zwam nu gauw:
houd toch gauw op met dien onzin te vertellen. |
Wij moeten nu nog even stilstaan bij de soldatenliederen.
‘'t Oranjeboekje met liederen voor Janmaat en
Soldaat’ door
H. Clockener Brousson, A'dam 1881, geeft hiervan geen
recht begrip, daar de verzamelaar vrij willekeurig overal gelikt en gevit
heeft. De echte onvervalschte teksten en melodieën worden | |
| |
thans door den Heer
Garms met veel zorg en toewijding verzameld. Als zijn werk
eenmaal zal verschenen zijn, zullen wij daarin een kostbaar hulpmiddel hebben,
om de legertaal in haar opeenvolgende perioden, wetenschappelijk te
bestudeeren. Voorshands geef ik zelf een paar staaltjes van verzen en liederen,
op een paar uitzonderingen na, alle woordelijk uit soldatenmond opgeschreven,
deels in 1884, deels in 1914. Daar ik echter niets verhaspelen wil, en van den
anderen kant overeenkomstig het doel van mijn boek, vele tamelijk vrije, soms
zelfs vierkante vuile poespas niet verkies op te nemen, moet men in het oog
houden, dat de werkelijkheid nog heel wat ruwer en ongegeneerder is dan deze
bloemlezing zou doen verwachten. Ik vestig bij voorbaat de aandacht op den
verbrokkelden zinbouw.
1. (terwijl men een glaasje drinkt) 1914, Tilburg.
Op de gezondheid van de trop
Keukel ik er een over den kop.
Compelement van Krullemie,
Kaatje had de knipmuts op
In iedere knip een gaatje.
Een soldaat van het Nederlandsche leger
Snoefde op zijn heldendaân.
Hij ging toen naar Atsjeh henen,
Hij zou duizenden verslaan;
En op het batteljons bevel
Om op te rukken, maar jawel:
Toen meldde zich die snoeverd ziek
Vin je dat niet kommiek. (bis)
Wie z'n vader heeft vermoord,
En z'n moeder heeft vergeven,
Die is nog veel te goed voor het soldaten-leven;
Maar eenmaal komt de tijd,
Dat we de rotzooi gaan verlaten,
Vervloekt zij 't regiment!
Bij Sédan, al op een heuvel
Stond na een bloedigen strijd
Maar wat ruischt daar in dat boschje?
Die met diep geschoten wonden
In zijn bloed lag, bij Sédan.
Breng mij water, kameraden,
Want de kogel trof zeer goed,
Bij die gindschen groenen heuvel
Stroomde voor het eerst mijn bloed.
Thuis daar had ik vrouw en kinder
En dat doet mij 't hart zoo zeer;
Zij beminden hunnen vader
En ik keer tot hen niet weer.
Het was al op een vroegen morgen
Dat dolf de Saks een graf,
En hij strooide schoone bloemen
En takjes al op zijn graf.
| |
De klassiaan (van Vlissingen).
Lieve moeder wil niet weenen,
Want uw zoon is klassiaan,
Aan de krijgstucht onderworpen,
En voor straf naar hier gegaan.
Dagelijks moet ik excerceeren,
Schildwacht spelen keer op keer.
Van den dienst weer thuis gekomen,
Moest ik komen op 't beroo,
‘Soldaat daar is een brief gekomen,
Lees hem mij maar even voor’.
Ach mijn moeder leit op sterven,
Kon ik haar maar even zien,
Ja al zijn wij klassianen
Zijn wij daarom zoo slecht toch niet.
| |
| |
Soldaat, verlof mag ik niet geven,
Daarvoor ben jij een klassiaan,
Aan de krijgstucht onderworpen,
Ruk maar in, ge moogt niet gaan.
Moet ik dat als klassiaan nu dulden?
Nu mijn moeder stervend is,
Neen, dan ga ik deserteeren,
In de Ramstraat aangekomen
Groote God, wat zag ik daar!
Stond mijn eenigste geliefde,
Nu behoefde ik niets te vragen
Want mijn moeder was reeds dood,
Ja, al zijn we klassianen,
Den ouder die vergeet men nooit.
Loop je in de Roggestraat
Zooals het daar gewoonlijk gaat:
En je salueert niet voor een korporaal,
Die maakt rapport, 't is kollosaal!
Dan moet je komen al bij die kaptein,
Die zal je leeren, leelijk zwijn,
Zeg donder die vent de politiekamer in!
Is dat dan billijk? O ja of neen?
En 's middags bij het middagmaal,
Daar is het weer dezelfde kwaal:
Een ieder krijgt zijn deel,
Maar kijk je die korporaals daar an,
Ze zitten 't dichtste bij de pan,
Ze scheppen het vet voor zich alleen,
Is dat billijk? O ja of neen?
En bi-j je 's morgens dan niet goed,
Zoo dat je voor den dokter moet,
En om te genezen van je kwaal,
Stuurt men je naar het hospitaal.
En dan krijg je zonder dâ je 't weet,
Zoo dat je kwijnt van den honger heen
Is dat dan billijk? Ja of neen?
8. 1914, Arnhem. Uit den 10-daagschen veldtocht.
Ik ben soldaat, ik ben soldaat
Uit liefde voor de Staat;
De koning roept mij in 't geweer
Voor Hollands roem en schutters eer:
Ik ben soldaat, ik ben soldaat
Uit liefde voor de Staat.
9. (fragment van een oude ballade) 1914, Arnhem.
Zij diende als jager omtrent drie jaar,
Geheel onbekend bij haren minnáár
Met hare wonden verbonden op 'tzelfde pas,
Dat het een dochtertje was.
Napoleon die goeie vent, hallee halloo!
Die gaf 1 gulden traktement, hallee halloo!
Maar Willem drie, die goeie man
Die maakt er 7 stuiver van, hallee halloo!
Dan hebben wij nog een witte broek, hallee halloo!
Die gooien we 's Zaterdags in de hoek, hallee halloo!
't Wasschen kost maar 7 cent,
't Gaat allemaal van je traktement, hallee halloo!
Dan hebben we nog een model geweer, hallee halloo!
De vizierklep die gaat op en neer, hallee halloo!
En onder zit de kollefplaat,
Die geregeld in de rooie (roest) staat, hallee halloo!
11. (Evenals de volgende uit een handschrift van 1884,
geschreven door een soldaat in het kamp bij Oldebroek; de meeste zijn
natuurlijk al veel ouder).
| |
Van elf officieren.
Ach vrienden wilt aanhooren
Wat te Wezel is geschied:
Die door den kogel zijn vernield.
Zij waren daar als dappere helden,
Zij geloofden geen arrest:
Zij werden door de dienaars gevangen,
De dienaars namen hen gevangen
En naar Wezel getransporteerd,
Dat was juist naar hun verlangen,
Om van de Pruisen te zijn gesuspendeerd.
| |
| |
Drie maanden dat was hun arrest
Zaten zij op de vesting vast,
Zij riepen den hoogen hemel aan:
Komt, stuurt ons naar ons vaderland.
Elf September ten half twaalf
Wierd de dood hun aangezegd:
Dat zij toen zouden moeten sterven
Maar den elfden kreeg pardon,
Den elfden zou pardon ontvangen,
O neen sprak hij met helschen moed,
Want de dood is mijn verlangen,
Hetgeen gij aan mijn broeders doet.
In strikken werden zij gebonden
En vier wapens gecommandeerd,
Buiten de Berliner poort gezonden,
Zoo te worden getransporteerd.
Maar toen sprak de heer van Helden
Deze moeite laat maar staan,
Want wij hebben nog wel zooveel moed
Om naar ons graf te gaan.
Toen zij kwamen op de heide,
Elf grafsteenen zagen zij daar staan,
Zoodat de een tegen den andere zeide:
Ach broeders ziet ons rustplaats aan!
Maar toen sprak de heer van Helden
Broeders hebt gij ook nog geld?
Laten wij het tezamen tellen,
Want wij raken aan ons end.
Want ons lichaam moet onder de aarde
Door de wormen zijn verteerd,
Zij zullen op ons grafsteen schrijven:
Hier liggen elf officieren.
Want het is met ons gedaan,
Kozakken vuurt maar op ons aan,
Want het is met ons gedaan.
| |
De schietschool.
Daar komen de jongens van de schietschool ann!
Zij hebben hun blauwe broeken aan:
Een blauwe broek met een roode bies,
Die nimmer hare kleur verliest.
Dan hebben zij nog een model-sjaco:
Van voren laag, van achteren hoog,
Aan ieder zij een leeuwenkop,
Een grappenmaker er boven op.
Dan hebben zij ons nog goed bedacht:
Een kruiskanon ervoor gebracht;
Dat kost maar een en twintig cent,
Ik betaal het van mijn tractement.
En dan hangt er nog voor cieraad aan:
Een stormketting eraan gedaan;
Die kost maar een gulden tien,
Dat kunt gij op mijn zakboek zien.
En dan hebben wij nog een korte jas:
Twee rij knoopen, net van pas,
Een rooie bies met een zwarte kraag,
Dat zien de Zwolsche meiden graag.
En als wij soms uit wandelen gaan,
Dan heb ik nog een paar schoenen aan,
Van achteren met een groote strop:
Ik schaam mij d' oogen uit de kop.
Napoleon die slechte vent
Die gaf een kwartje tractement.
Maar Willem Drie die goeie man
Die maakte er dertien stuivers van.
| |
De vesting-kanonieren.
Wat blijkt er van verren een glans en een gloed!
Wie treden er zoo gestadig voorbij,
Met hun blikken zoo fier in de rij!
Zoo gaan zij naar het veld met een hoofd-komedant
Met het vroolijk muziek van den stafmuzikant;
Waar menig meisje groot en klein
Gleurt tusschen bloem en veldgordijn.
Vooruit, dat louter zwieren,
Houdt allen moed, wij gaan naar het veld!
Wat schalt dat hoorn, nu nadert de dood,
En zweeft over 't oorlogsveld heen,
Daar kleurt menig brave de aarde weder rood,
De moed breekt 't hart weer vaneen.
Reeds velen die vielen, wij staan nu alleen,
Het kanon dat waait door de gelederen heen,
Maar menig dondert het hoera.
Staat pal! de hulp genaakt weldra:
Vooruit wij gaan het vaandel sieren,
Wie makkers zijn, vooruit, vooruit!
| |
| |
De strijd is begonnen, nu vroolijk weer de macht;
De maan schiet zijn zilveren glans neer.
Hoe menig strijder die hier heeft volbracht!
Hij stierf op het veld van eer.
Zij zijn in die gansche gewesten vereerd
Aan vriend en aan vijand hun rusten verleend,
Maar aan den zoom van het boschje daar
Dringen zij allen bij elkaar:
't Zijn gewonde kanoniers en officieren,
Zij stierven voor hun vaderland
Maar hier hoog in den hemel vergadert de raad
Van veldheeren uit vroegeren tijd.
't Zijn mannen als wij zijn: in woord en in daad,
Gevallen als zij in den strijd.
Maar wie klopt er, aan de poorten zoo zacht?
Treed binnen die veldheer, hier boven aan de wacht,
Respek voor hun, gij legerscharen!
De wereld gaat boven doodsgevaar,
Vooruit dat wij tikorie vieren;
Nu vraag ik u, om eer en plaats
(sic, zonder drukfouten).
| |
Afscheid der huzaren.
Het uur is reeds geslagen,
Het uur dat wij vertrekken moeten gaan:
Het duurt maar een paar dagen,
Dan hooren wij den afmarsch slaan.
Refr. En den anderen dag komt de foerier
Zeg jongens, geeft je rommeltje maar hier,
Ik zal het wel voor u bewaren,
Heb dus maar geen bezwaren.
En aldien dan lieve meisjes,
Al heb gij nog een traantje in je oog,
En je moet er niet om treuren
Want de wind die maakt het droog. Refr.
En de huzaren gaan vertrekken
De eene heeft plezier, de andere heeft verdriet,
Wij zullen ons niet laten koeieneeren
En nu zijn wij aan 't marcheeren:
Om die groote reis te begaan
En wij zien de meisjes treuren,
Dat wij zijn weggegaan. Refr.
Dus lieve meisjes, wilt niet gaan treuren,
Want onze liefde is niet gedaan.
En wij zullen tellegrafeeren
Als wij daar komen aan. Refr.
En voor het laatste wil ik sluiten:
Aldien lieve meisjes, als gij ons niet meer ziet,
En wij zijn hier wel ontvangen,
Van moeder en van vriend. Refr.
| |
15. Kustzang.
Hoort ge daar die donders rollen,
Van de Harssens tot Kijkduin?
En de stalen monden buldren,
Op hun vloeren van arduin!
Ziet ge daar die buskruit wolken
Wentlend zich naar 't firmament,
Als een lijn vulkanen barstend?
't Is het vierde Regiment!
Donder rol dan, rol dan, rol dan,
Langs het Marsdiep voort!
En verpletter en verniel dan:
s'Vijands macht en boord.
Al splintere 't staal het onze,
De driekleur blijft geheschen
Bij 't laatste kustkanon.
En mocht die vlagge dalen
Op 't gruis van staal en steen,
Dan dekke ze als een doodenwàa
Wat rest van ons, meteen.
Generaal Fabius schrijft mij over het bovenstaande lied
(nr 15): dat het wel voor de kanonniers gemaakt is, maar betwijfelt,
of het inderdaad wordt gezongen, en werkelijk bij den troep leeft: Het is te
litterair. Wie geeft ons daaromtrent nadere inlichting? | |
| |
| |
In 't zwarte klooster.
Zachtjes luidt het avondklokje,
Alles keert ter ruste weer,
Vogelen zingen treurige liederen,
't Zonlicht daalt in 't westen neer.
Achter in het zwarte klooster
Zusters in hun stille dracht;
Zij verplegen daar de lijders,
Die verwond zijn aangebracht.
Beide deuren staan wijd open
En een zuster treedt daar in
Met een jongeling op haar armen,
Die niet meer ten strijde ging.
Beide beenen afgeschoten,
En daarbij de rechterhand:
Want hij had zoo trouw gestreden
Voor zijn dierbaar vaderland.
Achter in het zwarte klooster
Klopt een droeve moeder aan:
Ligt mijn zoon hier zwaar gewond soms?
Gaarne zou ik tot hem gaan.
Arme moeder, sprak de zuster,
Ach uw zoon hij leeft niet meer.
En hij had zoo trouw gestreden
Hij stierf voor zijn land en eer.
Nam zij 't witte doodskleed af,
En in tranen stort zij neder:
Delf voor mij en hem een graf!
Op het kerkhof ligt begraven
Eene moeder en haar zoon.
En nu strijden zij voor eeuwig,
Ja voor eeuwig voor Gods troon.
| |
Het lied der veld-artillerie.
Fiers d'êtres canonniers,
Notre état plein de charmes
Les amours, pour compagnes
Les décharges à mitraille,
La mort dans les batailles
Nous nous moquons des charges
Nous les chassons au large
Après les temps de guerre
Les belles les plus fières
Car l'Artilleur de Campagne
En tout temps sait dompter,
Vive l'Artillerie de campagne
| |
| |
Wat dreunt daar op de heide!
Wat blinkt daar in 't verschiet?
Wat dondert tusschen beide
Dat men door 't stof niet ziet?
Hoe flikkeren de zwaarden,
Hoe rennen daar die paarden?
't Is de Veld-Artillerie.
De kruitdamp is hun leven,
De hoop daarvoor te sneven
Zij haken naar den strijde
Voor Land en Koning beide,
Klopt steeds hun mannenborst!
Van 't paard bij 't stuk gevlogen,
Dra dondert reeds het schot,
Weer vlug vooruit getogen,
Vernielt hij s'vijands rot.
Rent d'overmacht hem tegen,
Koopt door zijn dood de zege
En juicht nog in zijn val!
Maar ook in tijd van vrede,
Blinkt steeds de kanonnier:
En meisjes schoon van leden,
Zijn op zijn liefde fier.
Waar moed zit, heerscht ook trouwe
Met kracht nooit uitgebluscht,
Daarom de schoonste vrouwen
Heeft hij naar hartelust!
Hoera dus voor ons wapen:
Lang leev' die forsche knapen!
Des legers schoonste sier!
Hun leus zij steeds te strijden,
Werwaarts ook d'eer hen zendt,
Voor Land en Koning beide
Tot roem van 't Regiment.
En zoo zijn wij door de soldatenliederen als vanzelf tot de
laatste eigenaardigheid gekomen, die ik in de kazernetaal wilde doen opmerken:
den verregaanden ballast van Fransche woorden. Deze komen bijna alle uit de
officieele legertaal der reglementen en voorschriften. In de dagen van Maerlant
kenden onze Nederlandsche krijgslieden, behalve de vele andere Fransche
leenwoorden, die ondertusschen weer verloren zijn geraakt, reeds de volgende
termen:
banier |
bende |
compagnie |
harnas |
heraut |
kampioen |
kapitein |
kwetsen |
kwetsuur |
mijn |
officier |
prison |
prooi |
rantsoen |
standaard |
tent |
vizier, |
die sedert in gebruik zijn gebleven. Na 1352 kwamen daar, vooral
onder invloed van het Bourgondisch bestuur nog verschillende nieuwe bij:
artillerie |
foerier |
gage |
garde |
garnizoen |
kornet |
lans |
mortier |
ordonneeren |
pantser |
present |
schermutselen |
soldij |
trein enz. |
Maar in onze eerste oorlogseeuw (1500-1600) wordt het nog veel
drukker.
affuit |
ammunitie |
avancement |
artikelbrief |
bres |
capituleeren |
cavalerie |
citadel |
congé |
degradeeren |
embuscade |
equipeeren |
executeeren |
flankeeren |
fort |
guide |
infanterie |
kadet |
kampeeren |
kanon |
karabijn |
klaroen |
kolonel |
konvooi |
korporaal |
kuras |
lancier |
luitenant |
marcheeren |
munitie |
musketier |
parlementeeren |
piek |
pionier |
ponjaard |
rapier |
regiment |
represailles |
revanche |
ronde |
rot |
sommatie |
triomf |
tros. |
| |
| |
Hoe taai het leven van sommige half officieele termen in het leger
is, moge één enkel voorbeeld bewijzen. Een uittreksel van het
Crimineel wetboek, dat aan de manschappen bij in-dienst-treding wordt
voorgelezen, heet nog heden ten dage ‘de krijgsartikelen’ naar den
‘artikelbrief’ van ± 1595, waarin verschillende artikelen
tegen allerlei militaire misdrijven voorkwamen.
In het leger der Republiek waren na 1672, zoowel meerderen als
minderen, voor een groot deel van Fransche origine. Vele werken over militaire
wetenschappen: verschenen toen dan ook hier te lande in de Fransche taal. Een
heele reeks officieren kwamen, bij de opheffing van het edict van Nantes: uit
Straatsburg, Metz en Verdun, met nog veel minderen uit Lille, le Quesnoi en
andere grenssteden, in Holland een toevlucht zoeken. Op verzoek van den
stadhouder namen de Staten-Generaal hen allen op, elk in zijn eigen rang, en
verspreidden hen over de verschillende garnizoenen. Zoo kwamen er te
Breda, Maastricht, Bergen op Zoom,
's Hertogenbosch, Zutphen, Nijmegen,
Arnhem, Utrecht en 's Gravenhage
verschillende compagnieën, die bijna uitsluitend uit Franschen bestonden.
Dit bracht natuurlijk weer een heele reeks nieuwe Fransche termen in ons leger.
En als wij dan ook ‘Het groot militair Woordenboek van Johan Dibbetz, 's
Gravenhage 1740’ opslaan, vinden wij daar veel meer Fransche termen, als
thans nog in gebruik zijn. Want in de jaren 1740-1795 verhollandschte onze
legertaal weer geducht. In den tijd der Bataafsche Republiek, het Koninkrijk
van Lodewijk Napoleon, en onze inlijving bij het Fransche keizerrijk, kwam
echter een nieuwe stortvloed opzetten. Toen werd letterlijk alles verfranscht,
en voor heel lang. Want van 1815 tot 1870 bleef het Fransche leger geheel en
al: het model voor het onze. Van 1815-1830 dienden bovendien in ons leger vele
Belgische officieren, die het Fransch voor moedertaal hadden; terwijl vele
hoofdofficieren en alle generaals: bijna even goed Fransch als Nederlandsch
spraken; immers zij allen hadden nog onder Napoleon gediend. Eindelijk kwamen
na 1830 in het leger ten Noorden van de Maas weer vele militairen, die hoewel
Noord-Nederlanders, toch een tien- a vijftienjarigen diensttijd, in
Waalsch-België achter den rug hadden, waar natuurlijk de kazernetaal
uitsluitend Fransch was. Hieraan is het nu ook toe te schrijven, dat de Rijders
ca 1820 een Fransch korpslied hadden: Nous sommes tous des
francs-lurons (De Navorscher. Dl. 60, 1911, blz. 440) gedicht door Krahmer de
Bichin die in 1830 te Brussel sneuvelde. Toen echter de rijders eenmaal een
Fransch lied bezaten, was ook de veld-artillerie jaloersch op zoo'n geurtje, en
Jhr. de Villeneuve voldeed in 1846 aan dat verlangen door het hierboven blz.
469-470 afgedrukte lied, dat een paar jaar later, ‘opdat de troep er ook
iets aan hebben zou,’ op last van den Regiments-Commandant moest worden
vertaald. Zelfs betaalde men, tot voor eenige jaren de soldij uit: per 5 dagen
of halve décade. Na '70 richtten wij ons weliswaar meer naar
Duitschland, maar de oude Fransche | |
| |
termen bleven tòch in
gebruik, evengoed als trouwens tot voor weinige jaren in het Duitsche leger
zelf. Salverda de Grave heeft nu jammer genoeg, al de Fransche termen na 1600
opgenomen, niet verder meer onderverdeeld. En het zou dan ook werkelijk een
studie apart worden, na te gaan, wat in de perioden van 1600-1672, 1672-1795,
1795-1813, 1813-1830, 1830-1870 in onze kazernetaal is ingeburgerd. Wijl nu
echter de lijst van Salverda, volstrekt niet volledig is - ook in Bouwensch'
Viertalig Militair Technisch Woordenboek, den Haag 1896, ontbreekt nog heel wat
- heb ik zelf een nieuwe verzameling aangelegd: der nog thans in gebruik zijnde
Fransche woorden, die na 1600 in ons leger zijn opgenomen. Alle woorden verder,
die reeds bij Dibbetz, dus in 1740 gevonden worden, teekende ik aan met een
kruisje. Al de overige die bij Landolt (Militair Woordenboek, Leiden 1861-62)
voorkomen en eenige die hij, gelijk ik aliunde kon vaststellen, vergeten heeft,
gaf ik een sterretje. De woorden zonder kruisje of sterretje zijn dus uit de
laatste vijftig jaar. Eenige die men misschien met aanvankelijke verwondering
zou missen, als adjudant en commando, zijn uit het Spaansch en soldaat is uit
het Italiaansch ontleend.
abri |
acces † |
actief |
activiteit |
adjunct (v. adjoint) |
administrateur |
administratie
† |
advies † |
aggressief |
alarm † |
alarmeeren * |
alignement |
ambulance * |
ancienneteit |
appèl † |
armee † |
arrest † |
arrestatie |
arrestant † |
arresteeren † |
arsenaal
* |
assaut |
attaqueeren † |
avanceeren † |
bagage
† |
bajonet * |
bandelier † |
banket † |
barak
† |
barbet * |
barrikade * |
barrikadeeren † |
bastion * |
batailje † |
bataljon † |
batterij
† |
bivak * |
bivakkeeren |
blessuur † |
bom
† |
bombardeeren † |
bon † |
bonnet * |
brevet
* |
brigade † |
cachot † |
caisson |
calque |
campagne-vivres † |
cantine † |
capitulatie † |
carré * |
chambree |
charge † |
chef * |
chevaux-legers * |
chevron * |
circumvalatielinie * |
civiel
† |
combattanten * |
communicatie † |
concentratie |
concentreeren * |
conduite-lijst * |
conscriptie * |
consigne * |
consigneeren * |
contra-appel |
contravalatielinie * |
contre-escarpe
† |
controle * |
controleur † |
conventie † |
correctie voor de derivatie * |
correctioneel |
coup-de-main * |
coupure * |
courage † |
courtine * |
couvert † |
cremaillère * |
cunette * |
décade * |
decimeeren * |
decoratie * |
defendeeren † |
defensie † |
defensief
* |
defilee * |
defileeren † |
defilement * |
degradatie |
delogeeren * |
demarcatielijn * |
demonteeren * |
departement † |
depêche † |
deporteeren † |
deserteeren † |
deserteur † |
desertie † |
detachement † |
detacheeren † |
detonatie |
directie
† |
dirigeeren † |
disciplinair |
discipline
† |
disciplineeren |
dislocatie * |
distributie † |
divisie † |
donjon * |
dragon * |
dragonder † |
dynamiet |
écharpeervuur * |
échelon * |
échiquier * |
éclaireur * |
elevatie * |
élèvehoornblazer |
embrasure * |
enceinte * |
enfileeren
* |
équipement * |
epaulement * |
épaulet * |
escarpe
* |
escorte † |
escorteeren † |
|
| |
| |
escouade
* |
eskader † |
eskadron * |
estafette |
étage-vuur
* |
étape * |
état-major * |
evacuatie |
evacueeren |
evolutie † |
examineer-troep * |
exempteeren |
exemptie † |
exerceeren † |
exercitie † |
expansie-systeem |
expeditie † |
explosie |
face * |
fakteur |
fanion * |
fascine * |
flank * |
flankeur * |
flèche * |
fleuret * |
foerage † |
foerageeren
† |
foernituur † |
forceeren † |
formatie * |
formeeren † |
fortificatie † |
fougas * |
fouragères |
fourgon * |
front † |
fuselier * |
fusilleeren * |
galerij † |
galon † |
gamel * |
gecreneleerd * |
geforceerde marsch * |
gegradueerde |
generaal
† |
genie * |
getenailleerd stelsel * |
glacis † |
granaat † |
gratificatie |
grenadier † |
gros * |
guds † |
haha |
harceleeren * |
harnachement |
heliografie |
heliografisch |
honneurs † |
hospitaal
† |
huzaar * |
identiteits-plaatje |
infanterist |
inferieur
* |
infirmerie * |
informatie † |
inspecteeren † |
inspecteur † |
inspectie † |
instructie † |
insubordinatie * |
intendance * |
intendant † |
interneeren |
interval * |
interventie * |
inundatie * |
invaliede
† |
jalon * |
jalonneur * |
kader * |
kaliber † |
kalibreeren |
kampement * |
kanonneeren † |
kanonnier
† |
kantonneeren * |
kantonnement * |
kapitaal * |
kapotjas
* |
kardoes * |
kazerne † |
kazerneeren |
kepi |
koerier
* |
koeskoes |
kokarde * |
kolbak |
koloniaal |
kolonne * |
kommandant † |
kommandeeren † |
kommies † |
kontingent * |
kordiet |
kordon † |
korps † |
korvee
* |
kulas * |
kurassier * |
kwartier † |
kwartiermeester
† |
latrines |
linie † |
logement † |
longes
* |
lunette * |
majoor † |
machicoulis * |
magazijn
† |
manège * |
manifest * |
manoeuver * |
mankeeren
† |
maraude † |
marechaussee * |
markeeren * |
marsch
† |
maskeeren * |
materieel † |
medaille * |
menage
† |
milicien |
militair † |
militie † |
mineurs † |
mitrailleur |
mitrailleuse |
mobilisatie * |
mobiliseeren |
model † |
mortier † |
munitie-colonne |
neutraal † |
neutraliteit † |
nitro-glycerine |
nivelleeren * |
non-aktiviteit |
non-combattanten
* |
observatie-posten * |
observeeren † |
offensie |
offensief * |
oleaat |
operatie † |
order † |
ordonnans * |
ordonnantie † |
organisatie * |
oriënteeren
* |
paljas † |
paniek |
pansement |
pantalon |
parade
† |
paradeeren * |
parados * |
pareeren † |
park |
parkeeren |
parlementair * |
parool † |
pas † |
pas
de route * |
paspoort † |
pasporteeren |
passant † |
passeeren † |
patje |
patroelje † |
patroeljeeren |
patroon † |
peloton * |
pensioen † |
pensionneeren |
percussie |
permissie † |
personeele † |
personeel |
piket * |
pistool † |
planton * |
plongée * |
politie
† |
politiekamer |
pompon |
ponton * |
ponton-afdeeling |
pontonnier * |
positie * |
post † |
poterne * |
presenteeren
† |
pressen † |
prevoot |
proclamatie † |
profiel † |
progressief * |
projektiel * |
projektor |
promenade |
promotie |
proviand † |
proviandeeren † |
proviandeering |
provoost † |
rang † |
rangeeren
† |
rantsoen † |
rapport † |
rapporteeren |
ration * |
rayon * |
ravelijn * |
recipisse † |
redan * |
redoute * |
reductie † |
refractair |
reglement † |
rekruteeren † |
rekruut † |
rekuil militair * |
relief
* |
remise |
|
| |
| |
remonte * |
remplaçant * |
rendement |
repeteergeweer |
requireeren † |
requisitie * |
reserve * |
reservist |
retireeren * |
retraite † |
retrancheeren |
retranchement † |
reveille † |
revolver |
revue † |
rotatie * |
route |
sabreeren * |
sabreur |
sacoche |
saillant * |
salueeren † |
sappe * |
sappeeren |
sappeur * |
sauve-gardes † |
sectie * |
sergeant
† |
sergeant-majoor † |
serviesgeld † |
signaal
† |
sjako |
sommeeren † |
sorteeren † |
sous-chef * |
soutien * |
spion † |
spionneeren |
stationeeren |
stilet * |
strategie * |
a la suite * |
subaltern
† |
subordinatie † |
subsistentie † |
superieuren |
tableau |
taktiek * |
taktisch * |
talud * |
tamboer † |
tamboermajoor † |
tamboermetter * |
tenaille
* |
tente-abri |
tenue * |
terras |
terrein |
terreplein * |
territoriaal * |
theorie * |
tiraljeur * |
titulair † |
tracé * |
traceeren * |
tractement † |
tranchée
† |
transport † |
transporteeren † |
traverse
* |
trein † |
tres |
troep † |
trompetters
† |
tuniek |
uniform |
vedet * |
veteraan * |
veterinaire
dienst * |
victualiën † |
visitatie † |
visiteeren
† |
visiteer-patroelje * |
volontair * |
volte * |
voltigeeren * |
voltigeur * |
werfdepot * |
zone |
zouaaf. * |
Men ziet, een gewone boerenjongen moet in het leger beginnen: met
minstens een drie a vierhonderd Fransche woorden te leeren: een cadeautje uit
het ‘Recueil militaire,’ dien bijbel der administrateurs, dat als
brood onmisbare ‘Rekuil!’. Dat men hier inderdaad ontevreden over
is, bewijs ik uit een enkele stroof ontleend aan het liederenmateriaal van den
Heer Garms:
Werd er attaqueeren gekommandeerd,
Daar kan je van zweeten als een peerd;
Al schreeuwden het honderd luitenants,
Wij doen het niet: wij verstaan geen Fransch!
Zou nu hierin niet eenige verbetering kunnen komen? Ik meen van
wel. Want er is heusch geen enkele reden voor aan te halen, behalve de oude
sleur. Het verkeer met de buitenlandsche legers, is bij de manschappen ten
eenenmale uitgesloten; er is dus hier volstrekt geen behoefte aan
internationaal-verstaanbare woorden. De officieren die buitenlandsche militaire
werken lezen, moeten tòch al voortdurend, met de vele andere
beteekenissen derzelfde woorden rekening houden, zij zullen er dus niet of heel
weinig op achteruit, en de gewone soldaat zal er zeer veel op
vóóruit gaan. Dat een verandering heel goed mogelijk is, zien wij
aan het Duitsche leger. Nergens makkelijker dan hier, kan het centrale gezag
alles met één slag veranderen. Bovendien ... we maken ons
bespottelijk in het buitenland! Toen voor eenige jaren de Belgische wet op de
burgerwacht, vooral door toedoen van het kamerlid Heuvelmans, in dien zin
gewijzigd werd, dat de Vlaamsche afdeelingen in het Vlaamsch zouden worden
gedrild en gekommandeerd, verscheen in ‘Le Bien Public’ (19 Aug.
1897) het volgende artikeltje, dat in alle Fransche bladen van Vlaanderen
overgenomen, door de Franschgezinden, met gretige verachting werd gesmaakt:
| |
| |
On s'est beaucoup demandé, ces dernières semaines,
comment s'y prendre pour appliquer la loi sur la garde-civique, en ce qui
concerne les commandements flamands. - La difficulté qu'on signale n'en
est pas une. A preuve ce qui se passe dans l'armée néerlandaise.
Nous avons mis la main sur une ‘Ecole de Peloton’, publiée
à Bréda chez Van Broese et Cie, pour compte de
l'Académie Militaire royale. Le recueil est donc officiel. Cela dit,
citons. - Le titre seul est déjà significatif. Il porte:
Reglement op de Exercitiën der Infanterie. - Pelotonsschool. - Inutile de
traduire, n'est-ce pas? - Mais continuons. Passons en revue les entêtes
des chapitres et les commandements, tant d'avertissement que
d'exécution. - Voici au complet les titres et soustitres du dernier
article concernant l'école des tirailleurs. Oyez: - Het praktisch
tirailleeren! - Het formeeren van kompagnieskolonne uit de orde van bataille! -
Het carré formeeren! - Deployeeren eener kompagnieskolonne! -
Très limpide, incontestablement! - Allons toujours. - Un pur Wallon,
à condition, bien entendu, d'avoir déjà reçu
l'instruction militaire en français, n'aura guère de peine
à comprendre les commandements néerlandais que voici: -
Chargeert! - Peloton, halt! - Formeert peloton, marsch! - Markeert den pas! -
Pas-de-route (sic), marsch! - Voilà pour les simples soldats. Quant aux
officiers, ils devineront sur l'heure ce que signifie: - De frontmarsch in
bataille! - Met sectiën in kolonne! - De contramarsch! - De marsch uit de
flank, etc. - Al de Franskiljons grinnekten. Helaas met reden dezen keer! Over
de Vlaamsche legertaal zelf is dan ten slotte weinig bemoedigends te vertellen.
Men raadplege hierover E. Peeters: De Vlaamsche taal in het leger, Brussel
1897. - De Vlaamsche Krijgstaalkunde, Yperen 1898, die weliswaar onaannemelijke
voorstellen doet, maar de bestaande wantoestanden toch met degelijke kennis van
zaken blootlegt. - Omtrent 1860 bestond er voor den Vlaamschen soldaat nog
niets dan een onmogelijke en onverstaanbare vertaling van den ‘Manuel du
Fantassin’. Ter kenschetsing heb ik naar eenige adjectieven gezocht, maar
ik kon er geen vinden, die ook maar in de verste verte uitdrukten, wat ik er in
zeggen wou. Ik zal den lezer dus zelf maar een staaltje er van voorleggen. Wie
weet, vindt hij dan zelf het qualificatief.
Ieder onder-officier, kaporaal of soldaat gewapend, bij zijn
overste komende, blijft staan aan twee pas en draagt 't geweer, als deze hem
bedankt, hij verwijdert zich al makende een demi-tour. - Belast met een
geschrift bericht, hij geeft het met 't linker hand, vooral portez-armes gedaan
te hebben, en doet 2 pas achteruit. Hij wacht in positie tot dat de overste hem
bedankt. - Ieder militair houdt hem rechtstaande in positie als de nationaal
wijze gespeel woord in de plechtigheid. - Ieder militair alleen zijnde,
gewapend of niet, een troep tegenkomend, ne groet maar den kommandant en de
vaandel. - Als een militair, eenen oversten ontmoet in eenen nauwen doorgang,
hij blijft staan en rangschikt hem, hier doet hij groet op een voetpad, hij
geeft den kant der huisen. - Zooals het detachement die den vaandel geweest
nemen heeft, voor 't regement komt, hij blijft staan. Den kolonel doet
presenteeren.... (Sic, zonder drukfouten letterlijk overgenomen.)
Gelukkig stond de Fransche tekst ernaast. Anders zou het er met de
tucht aardig hebben uitgezien. Tegen 1870 bezorgden toen de luitenants V. Vande
Weghe en L. Van Acker een heele reeks verstaanbare vertalingen: een
‘Reglement van het Geweer, model 1867’, een
‘Soldatenschool’, een ‘Kompagniesschool’, een
‘Verhandeling over het Schieten’, een ‘soldatengids’
| |
| |
en een ‘Reglement over den dienst der legers te
velde’. De bewerkers hadden hierbij voortdurend de Hollandsche
reglementen vergeleken, en gaven inderdaad iets fatsoenlijks, alhoewel de vele
Fransche woorden in Vlaanderen nogal opspraak verwekten. Daarop volgde de
dragelijke vertaling van Kraus-Denis: ‘Manuel du Fantassin’. Deze
raakte echter weldra in onbruik, toen F. Leruitte zijn technisch veel
degelijker ‘Manuel d'Instruction théorique pour le soldat
d'Infanterie’ uitgaf. Dit werd nu ook spoedig vertaald als
‘Handboek van theoretische Leering voor de soldaat van het
Voetvolk’. De titel zegt, meen ik, al voldoende, hoe! Eindelijk bewerkte
Ch. de Bock in 1895 zijn ‘Voorloopig Reglement op de oefeningen en
manoeuvres van het Voetvolk’ en de ‘Grondbeginselen en
Soldatenschool’ die zich weer nauwer aan de Noord-Nederlandsche legertaal
aansluiten. - Naast die officieele half-doode legertaal, bestaat nu ook gelijk
in Holland een levende vulgaire soldatentaal. Deze heeft echter niet half
zooveel typische eigenaardigheden als bij ons, daar het Fransche kazerne-jargon
ook hier weer geheel en al domineert. Wie echter belust is op eenige staaltjes,
en niet bang is z'n vingers vuil te maken, verwijs ik naar Horace van Offel:
Jozef Lambert, Rotterdam 1905. Ieder weet uit de dagbladen genoeg, dat
praktisch de meeste Belgische officieren geen Vlaamsch verstaan. Mijn vriend
Dr. A. Laporta van Lier, liet zich in 1910 als volgt daarover uit: ‘De
officier is de opleider van den soldaat, dikwijls de plaatsvervanger zijner
ouders en soms zijn rechter en geneesheer. - Een vader die de taal van zijnen
zoon niet kent, is een vloek tegen de natuurwet. Omdat de opleiders onzer
Vlaamsche soldaten dikwijls de Vlaamsche taal niet kennen, worden ze als
dommerikken of moedwilligen behandeld. Als geneesheer zondigt de officier tegen
de menschelijkheid, indien hij den soldaat niet rechtstreeks kan ondervragen.
Ik heb zelf te Leuven het geval bijgewoond, dat drie krijgsdokters aan het bed
van een zieke stonden, zonder dat één hunner hem kon aanspreken.
Een gewoon ziekenverpleger moest als taalman optreden. Als rechter, gebruikt de
Vlaamsch-onkundige officier soms den aanklager zelf, den onder-officier, om de
taalman te zijn van den aangeklaagde. Ten gevolge van dit alles, is de
Vlaamsche soldaat, altijd de mindere in 't leger, veelal de miskende, en
somtijds de mishandelde.’ - Zoo was het in tijd van vrede. Hoe het nu -
het is thans 1 Oct. 1914 - in tijd van oorlog gaat, daarover hebben wij nog
geen berichten. Thans overheerscht in ons gemoed het gevoel van innig
medelijden. Hoe zal het arme Belgische land, door Duitschland plotseling
overvallen, ter wille van Frankrijk en Engeland verwoest en platgebrand, uit de
tegenwoordige krisis te voorschijn komen? Hoe zal het Vlaamsche volk, hoe zal
het Vlaamsche leger te moede zijn, als de vrede wederkeert, waar thans de
oorlog zoo onbarmhartig woedt? Als mijne lezers deze bladzijde zullen opslaan,
weten zij daar waarschijnlijk reeds honderdmaal meer van, dan ik bij het
neerschrijven | |
| |
gissen kon. Daarom ware het misschien
wetenschappelijker van me geweest, hierover te zwijgen. Maar ik ben geen man
van koude wetenschap alleen, en er zijn oogenblikken in m'n leven en plaatsen
in m'n boek, waar mijn warme voelhart luider spreekt dan mijn koele denkhoofd.
- Ik wensch echter in alles mijn kalm oordeel te bewaren, en laat mij niet
meesleepen door opwinding en haat. De oorlog is met droevige duidelijkheid, m'n
in vredestijd ontworpen schets van de legerpsychologie komen aandikken, en met
wild-vette kleuren komen versomberen. Toonden de legers echter ook in deze
ongeluksmaanden hun niets ontziende geweldenarijen; even zeker hebben het
plichtgevoel, de offermoed, de dapperheid en de tucht, hoogmenschelijke
triomfen gevierd. En wie daarvoor niet ten deele althans, de militaire
opleiding in het leger dank zou weten, zou mijns inziens een bekrompen oordeel
vellen. - Men hoort thans veel gewagen van een bankroet onzer beschaving. Maar
men vergeet daarbij, onderscheid te maken tusschen de collectieve
beschavingsdeugden en de persoonlijke. Iedereen die de geschiedenis overziet,
zal erkennen, dat de eerstgenoemde de laatste meestal pas eeuwen achterna
komen. Alles immers wat voor een socialen kring geschiedt, krijgt in
menschenoogen niet zonder reden: een zekere wijding, zoo het goed, en een
zekere verontschuldiging, zoo het euvel schijnt. En dit groeit in rechte reden
met den omvang der sociale groep. De goede eigenschap van durven: wordt heilige
deugd in den dienst van een volk in nood. De collectieve trots is veel
moeilijker te vermijden, en daarom niet zoo schuldig als de persoonlijke
laatdunkendheid. Het is veel lichter en noodiger, dat een persoon bijwijlen,
ter wille van den vrede, voor een ander wijkt, dan dat een vereeniging dat doe,
laat staan een heel volk. De concurrentie heet veel spoediger oneerlijk: als
een handelsman, dan als een rijk er de vruchten van plukt. Sommigen gaan zelfs
zoover, er dan den heiligen naam van vaderlandsliefde aan uit te reiken.
Zoolang dus onze beschaving het nog niet dáártoe gebracht heeft,
dat ook de Staten in hunne onderlinge verhouding: niet slechts elkanders
rechten in eere houden, maar ook de Christelijke liefde jegens elkaar
beoefenen; zoolang zullen het oorlogsgevaar onvermijdelijk, en dientengevolge
ook het leger en de kazerne noodzakelijk blijven. Wij behoeven evenwel niet te
wanhopen. In de 11de en 12de eeuw woedde nog de
privaatoorlog. Toen kwam de partijoorlog. Daarna de oorlogen der gewesten tegen
elkander. Nu gedragen zich de gewesten reeds liefdevol jegens elkander en zijn
tot staten aaneengesloten. Waarom, vraagt G. Heymans, zou deze
ontwikkelingslijn niet kunnen worden doorgetrokken? Zou het zoo onmogelijk
zijn, dat in den loop der komende eeuwen de gezamenlijke Westeuropeesche of
Europeesche Staten, ja ten slotte alle kultuurlanden, zich tot
één rechtsgemeenschap zouden vereenigen, waarin dan verder,
telkens als zij er rijp voor zijn, de overige volken kunnen worden
opgenomen?
|
|