T bouck van wondre, 1513
(1934)–H.G.Th. Frencken– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
T Bouck vā Wondre
| |
[pagina 12]
| |
Om noch schoon linen doeck te verwen met bresilien - dat XXIII capittel - dat XXIV capittel - dat XXV capittel Om blaeu bolckeraen te verwen - dat XXVI capittel Om root te verwen van crapmeede - dat XXVII capittel Om swert fluweel ende lynwaet te verwē - dat XXVII cap. Om floers groen te maken - dat XXIX capittel Om te verwen root siden - dat XXX capittel Hoe men een swert water maken sal / daer men mede verwē mach op alle manieren van siden lakenen - dat XXXI capittel Om wit water maken / daer men mede wercket op gheluwe side - dat XXXII capittel Om te werckē op geluwe side / oft op witte side / oft op groene side / oft azureyt - dat XXXIII capittel Om root water te maken - dat XXXIV capittel Om root van bresilien te maken - dat XXXV capittel Om root water te makē op wit lynwaet / op groene / op geluwe / violette / oft azureyt - dat XXXVI capittel Om blaeu te verwen - dat XXXVII capittel Om fusteyn te verwen swert - dat XXXVIII capittel Hoe men schoon ghelu verwen sal / ghelyck oft gout waer - dat XXXIX capittel Om graeu fusteyn te maken - dat XL capittel Om groen fusteyn te maken - dat XLI capittel Om swert siden lakē / oft fluweel te verwē - dat XLII capittel Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verloren heeft - dat XLIII capittel Om roode side / oft oock huyven te verwen - dat XLIV capittel Om sanguyn side te verwen - dat XLV capittel Om blaeu side te verwen - dat XLVI capittel Om schoon groen side te verwen - dat XLVII capittel Om schoon swerte side te verwen - dat XLVIII capittel Om purpur side te verwen - dat XLIX capittel Om schoon sanguyn te verwen - dat L capittel Om semel water te maken / daer men mede verwet - dat LI capittel Om root luesch te verwen - dat LII capittel Om leer te rooden - dat LIII capittel Om roode vellen te verwen - dat LIV capittel | |
[pagina 13]
| |
Om gout vellen te verwen - dat LV capittel Om groen vellen te verwen - dat LVI capittel Om leer te vergulden - dat LVIII capittel Een ander maniere om root leer - dat LVIII capittel Om yser oft stael so weeck te makē als coper - dat LIX capittel. (Hier eyndt die tafele van desen teghenwoordighen boeck). | |
(PrologheOpdat een yeghelÿc weten mach en̅ verstaen dies hē vā noode is / en̅ profitelÿu zÿn mach / aengaende veel schoone en̅ diversche consten / die hier nae elck op zyn artikel vervolgen sullen. En̅ daer na ooc vele ghenoechlicke consten waer bi dit teghenwoordige boeck / wel mach worden gheheeten het boec vā wonder: want men hierin vinden sal vele wonderlike constē. Ten eersten sal men hier stellē die conste vā alderhande substancien te verwen. Daer na hoe mē yser en̅ stael hart oft weeck mach maken / met meer andere schoone consten. | |
(Hoe men looghe maken sal / om blaeu mede te verwen - dat tweede capit.Als ghi blaeu verwē wilt / soe suldy makē stercke looghe / die twee deelen sullen asschen zyn / en̅ het derde deel calck / en̅ laet dat sieden vier pater noster lanc / en̅ schuymet wel. Dan worpt daerna claer was in / wāt dye looghe daer af claer wert. Dan doeghet vāden viere / en̅ latet staen sincken twee uren oft daeromtrent. Dan doeget in eenē ketel vyf pondt weede bloemen / dit doet in die voorseyde looghe. Dan hangt dit al te samen over tvier / en̅ latet wel wermen sonder sieden. Daerna suldyt doen in een harinck tonne en̅ latet daer rusten een half ure: dan suldy darin werpē een half pinte zeems. Roert dit wel met eenen stock en̅ decket wel toe een vierēdeel vā eenre ure / so ist bereyt. Neemt nu garē / of linen doec / of wollē laken / of fusteyn / of tghene dat ghi wilt. En wildyt licht blaeu hebben / toe en steket maer eenwerf in / maer wildyt een luttel bruynder hebben steket tweewerf / wildÿt noch bruynder hebben / so steket driewerf in / | |
[pagina 14]
| |
of so langhe tot dat u bruyn ghenoech is. Als ghy dan gheverwet hebt tghene dat ghi wilt / so sult ghi die cuype laten rusten tot des anderē daechs. Wildy dā noch meer garens of wollen verwen / so suldy weder dye verwe uiter tonnen in uwen ketel werpen / en̅ doet daertoe vier quaerten looghen voorseyt / dat dect wel ende latet staen een ure. Dan worpt daer in een half pont bloemen voorseyt hāget alsoe over dat vier ende latet wel wermen sonder sieden. Dan worpet weder in u tonne een pinte zeems daer mede / en̅ decket wel / also suldÿt laten staen rusten een vierendeel van eender uren. Dan steket daer weder in het ghene dat u belieft / en̅ verwet alsoe voorseyt is. Item als ghy een cuype sette wilt / soe suldy altyt nemē tot elcke once bloemen een quarte looghen. | |
(Om wollen garen of laken te verwen. Dat III cap.).Item tot vier pont wollē garens of lakens suldy nemen twee pont wouwen. Deze wouwe doet in eenen ketel en̅ worpt daarin schoon water. Daer worpt noch op een half tinnen scotel asschen uiten viere. En̅ dan altosaen alst siedt so neemt u wollen garen en̅ steect dat daer in en latet also sieden acht oft negen pater nosters lanc. Dan doet u garen uite en̅ doet eē luttel asschen uiten heerde / dan steect u wollen garen daer weder in / ende latet also sieden een goede wÿle. Ist bruyn blaeu so salt bruyn groen zyn / en ist licht blaeu so salt licht groen zyn. En̅ yst u wollē garen so salt gelu zyn. | |
(Om wollē garen te verwen dat groen is - Dat IV cap.)Als ghy wilt verwen wollen garen dat groen is soe suldy u garen eerst sieden in semel water te weten tot vier pont garens thiē oncen alluyns / en̅ latet siedē twee uren / dan wringhet dat uit en steket in die verwe aldus ghemaect. Tot vier pont wollen garens soe neemt twee pont wouwen / en̅ doet de wouwe wel sieden met looghe van den heert asschen die ghemaect is eenen dach te voren / laet dat sieden een vierendeel van eender uren dan, doet dat claer in een ander schoon vat / dan neemt een vierendeel van eē once spaens groē / poedert dit wel en̅ worpet so daerin en roeret met eenen stocke. Nu suldier u garen in steken / en̅ keerēt en̅ wendent een vierendeel van eender uren dan latet drooghen. | |
[pagina 15]
| |
Ist u niet schoon ghenoech soe versteket. Alsmen blaeu wollen garē verwet / so steectment eerst in werm simpel water en̅ wringet uit / verwet blaeu alsoot voors is. | |
(Om root wollen te verwen. Capit. V).Ghi sult doen tot vier pont wollen garen thien oncen alluyns en̅ siedēt daer in met semel water nae dat u goet dunct dan doet u garen uit / dat water suldy dan doen uiten ketel en doeter wed versch water in drie deelen ent vierendeel versch schoon claer water. Alst dan luttel werm is so doet daertoe twee pont een half crappe van meede in: dā laat dat so / tot dat wat werm is. Dan steect u wollē daer in en keertse met eenen stoc drie uren / maer wacht immer wel dat niet en siede. Dā neemt u wollen weder uit / en werpt in uwē ketel een half glas calcx en een glas vol heert asschen: dan steect weder u wolle daerin / en̅ keertse wel met eenen stock ses of seven pater noster: dan doet se uite / wāt ghy sult schoon wollen hebbe. En widÿt meer sanguijn hebbē / so doet in den ketel een half glas vol levende calcx / en een glas volasschē: dan steect u wollen weder daer in / en keertse wel drie of vÿf pater noster: dan doet se uit en waschtse / so hebdy schoon wollen. (Als ghi wollen schoon maken wilt op een ander maniere. Als u wolle root ghemaect is gelÿc se eerst was / soe suldy wech werpen dat in den ketel is / ende doet daer schoon watere in: daertoe suldy noch doen drye waelpot schoon looghe / van heert asschen ghemaect. Dan doet daer noch toe een once alluyns / en so gheringhe alst siedet so suldy u wolle daer in doen vier of vÿf pater noster lanc. Dan trectse uit / en̅ waschtse / so suldy schoon wolle maken. Ende dese conste heet doornicsche verwe. | |
Om swerte verwe te maken - capit. VI.Neemt een pont gallen / ende een vierendeel coperroot dit siedt te samen. Dat doet u lakē daer in en roeret wel om dan hanget te droogen / ende bereyt u verwe aldus. Neemt een groot vat / daer doet in een half vierendeel roggen meel / een half vierendeel slyps / een half vierendeel elssenscorssen / een half vierendeel oudt yser ende hamerslach vā yser. Dit | |
[pagina 16]
| |
roert wel om / ende latet te samen III daghen eer ghi u lakē daerin doet: ende telken latet drooghen eer ghÿt daer weder in doet. | |
(Om groen te verwen cap. VII.Neemt licht blaeu / ende steect dat in alluyn water twee urē lanck: dan hanghet op: totter tÿt toe dattet wint drooge is / ende dan steket in die voorseyde wouwen. | |
(Om peersch te verwen. Capit. VIII.Neemt purper dat drooghe is / en̅ legget te weyck in pisse eenen nacht / dan neemt u lakē dat ghealluynt is en̅ drooghe / maer siedt die purper tweewerf in schoon water / dan sedt een ander vat biden viere / en̅ latet sieden: daer suldy u laken eerst in steken. Dan steket alsoe nat in dye verwe / totdattet schoon ghenoech is. | |
Om root peersch te verwen. - Dat IX capit.Wildy peersch verwen wit lakē / linen / oft wollen / oft ooc siden garen / so salmē dat eerst wel gallen en alluynē. Daerna neemt een cruyt dat gheheeten is foly: men vindet ond' die legwerckers die banckwerk maken. Neemt een pont van dit cruyt / dat ghedroocht is. Dit cruyt is in clooten ghelÿck meede is / ende is heet als weeasschē ende peersachtig int ghesichte. Daer maect men root peers wollen laken mede / dat wit / oft groen is / oft side. En̅ tghene dat peers verloren heeft / dat is tghene dat peers gheweest heeft en̅ zÿ verwe gheschoten is / om dat weder te verwē / men salt niet vergallen. En̅ tot vier ellen lakens suldy doen een pont gruys oft cruyts / dat stoot te pulver. Dan neemt gheronde looge van eycken houtasschen ghemaect een deel ende ander deel schoon pisse / die claer ende oudt is / elcx even vele. Wildy die verwe licht hebben / neemt pisse terstont ghepist / ende van die voors looghe elcx even vele / daer doet dat voors. pulver in. Ende alst op ghesoden is / dan doet daer in dat ghy verwen wilt / ende latet twee uren lanc sieden / en̅ dan latet drooghen. | |
(Om laken te verwen - Dat X capit.Wildy laken verwen / so neemt ten eersten tot eenē steen | |
[pagina 17]
| |
vlocken V pont weeasschen van den besten XVI ghelten waters / dit siedt te gader een ure lanc / dan latet staen claren eenen nacht: dan giet dat claerste subtilÿc boven af / dan siedt u vlocken een ure lanc in die looghe / en̅ proeft u vlocken oft si ghenoech zÿn. Neemt een luttel vlocken in u hāt / douwet die al herdt ende vast tot eenen rondē cloote / en steect se in uwen mont / gaen si dā terstont ontwee ghelyc eenē morwen appel / so zÿnse ghenoech. Dan suldy se afdoen en̅ spoelē in veel schoon waters. Daerna neēt water ghemaect op semelen / en̅ doet daer in na de quantiteyt vāden wollē laken en̅ siedt u vlockē daerin. Dā doetse weder uit / en̅ neemt den bresilie / en̅ doet die in simpel water / na die quantiteyt vā den laken / dat is te weten op elc elle lakens / vier oncē bresilien. En̅ als dye bresilie een wile ghesodē heeft / dan doet die bresilie door een cleet / en̅ doetse weder in uwen ketele. Ooc doet u vlocken daer in: en̅ laetse wel sieden. Dā suldy nemen een lepel vol looghen en doense daer in: aldus suldyse so hooghe makē als ghi selve wilt / want wildyse noch hoogher hebbē / so doet daer meer looghen in. (Item op drie pont vlockē vier oncens alluyns / en latet daermede sieden. Item alsmē sieden wil vlocken die gheverwet zÿn / so salmē nemen looghe vā weeasschē / gelÿc hier voerscreve staet / daer salmense in siede / en̅ wasschen se dan schoone / soe salmense dan laten drooghen. | |
(Om laken met facet hout te verwen - capit. XI.Als ghi lakē verwen wilt met facet hout / so maect loghe vā weeassche met regēwater / dat laet staē claren twee oft drie uren lanc / dā salment siedē / maer dat hout moet bedect zÿn van der loogen. En̅ als si bi na versoden is / so sal ment v'coelen met ander goede coude scherpe looghe: metterlester looge salmē op een pont garens een erwete groot alluyns daer in doē. Dan salmē dic verwe af gietē in eenē schonē ketel / oft in een vat / dā sal men nemē twee oncē spaensgroē / dat salmē weycken twee of drie uren lanc. Dan salmēt ontwee wriven met coude looghen / dan gietet daerin / ende wrivet metter schotelen. (Noch een and' maniere. Neēt een scotel vol levēde calc en̅ bluscht dē calc met water / dan neemt twee scotelen vol | |
[pagina 18]
| |
houtasschē / en̅ menget dē calc en̅ die houtasscē wel onder een / daer af suldy een goede stercke looghe leeken / en̅ latēt drie oft vierwerf dore loopē. Dan neēt dat facethout / dat suldy cleyn snidē oft houwen / en̅ worpent so in die looghe en̅ laet dat siedē een half ure lanc. Dā doet daer in wy̅asschen / daer mede latet noch eē goede halve ure siden: dan settet af / en̅ doet daer spaēs groē in / en maect twee of drie sopen. (Item in drie pont facethout / behoort een once spaens groen / als ghi dat lakē int eerste sop hebt gehadt yst dā te bruyn of te gelu / so doet daer wÿnasschen in en̅ een luttel alluyns. | |
(Om ghelu met wouwen te verwen - capit. XII.Als ghi ghelu met wouwē wilt verwen / so neēt dye en̅ snÿt die wortelē af. Dā snytse cleyn in stucken en̅ legtse te weycke twee oft drie uren lanc / in looghe vā hout asschë oft wee asschē. Dā suldÿt siedē een half vierendeel vā een ure / tot dat u dunct dat ghenoech is. Dā sal mē in twee quaertē waters / eenē stoop oude pisse gieten / en̅ latent ooc een cleyn wile siedē. Die pisse moet out zÿn ses dagē. Dan cleynset de verwe vāder wouwen / en̅ houtse. Dan gietse weder op die wouwe met ander looghe en̅ pisse / gelyc voorseyt is. Dan doet die verwe doer eenen schoonē doec / en siedet dan tot twee pont wouwen twee loot spaens groen / metter rechter looghē daer ghy die wouwe mede ghesodē hebt / ghietet dan in die verwe die verwen sullē al te gader ghegotē worden / en̅ dan suldy die verwen eenen cleynen wal laten hebben. | |
(Om noch ghelu met wouwe te verwen - Capit. XIII.Neemt eenē pot met water / die set bidē viere en̅ laet diē wel werm worden. Dan neēt goede eyckē hout asschen / die werpt in de werm water / dan settet af / en̅ roeret wel om / en̅ decket wel toe. Des anderen daechs ghiet die looge suyverlÿc door eenē schonen doec in een ander teyle / dā neemt goede wouwe / en̅ breect die wortelē af / oftsnÿtse wel cleyn / en̅ waschtse en̅ spoeltse int cout water dā legtse in de looge / en̅ laetse eenē nacht weyckē. Dā suldÿt laten sieden op die helft / oft meer. Alst ghesodē ist / so doeget so heet door eenē schonen doec. Dan suldy hebben ghewreven spaēs | |
[pagina 19]
| |
groen / dit menghet met datselve gheel met eenen lepele. Dit moet mē versch verwercken en die looghe moet seer sterck syn. | |
Dat XV capittel.Alsmē wit scheer hayr geverwet heeft root / en̅ mē dat dan weder sanguÿn hebbē wil / so neēt wat looge vā weeasschē gemaect / legtse daer in. En det witte hayr alst gesode is / en suldyt net so reyne uit wassce / mer ghi sullet doē steke in die looge. | |
Om scoō wollē lakē te v'wē. Dat XIV cap.Die schoon wollē laken verwē wil / sal nemē tē eersten goede terwē semelen / en̅ siedense in schoō water / en̅ ghietent da in een schoō cuype oft com. Dan ghiet daer schoō water op / en̅ latet so drie daghen staen claeren. Dā neemt een deel vā dien water / en̅ doet daer twee once alluyns in op eē elle lakēs: Latet daer mede siedē twee urë lanc / dā latet hangen leken sond' wringen. Dā neēt nochtās dat water uiter cuype vā den semelen / en̅ doet daerin een pont crappē van den besten / dat laet also heet worden op die sode / mer dattet ymmers nyet en siede. Dā steect u laken daer in / en̅ handelet wel op u handen sonder siedē. Trecket dā uite / en̅ steket in een teyle met schoon looghe en̅ latet daer in ligghen dan latet drooghen / so yst root. Wildÿt dā noch schoond' makē van bresilien / so neemt eē once alluyns / en̅ alluynet als vore int ander water / dā neemt twee oncen bresilien / die siedt wel in dat water vā semelē ghemaect / en̅ als die bresilie een wile ghesodē heeft so ghiet daer wat couts waters in. Dā neemt also veel uit / als ghi meynt u laken daarin te netten / dā steect u laken daerin / en̅ handelet wel: dan neemt andere verwe tot ter tÿt toe dat u hooghe ghenoech is. Wildy dat selve dā sanguyn hebbē / so legget in schoō looghe vā weeasschen want daer salt een schoon sanguyn verwe aennemen. | |
Om root vā bresilie te verwē als roosen. Capit. XV.Neemt ses ellen lakens / en̅ daertoe neemt een half pont | |
[pagina 20]
| |
schoōder gallen wel ghestooten / en doetse in schoon water / en̅ laetse siedē omtrent twee urē / en̅ die galnoten sullē geheel zyn. Alst gesodē ist / doeget vāden vier / en doeget suverlüc in een ander ketel of vat / en̅ steect u laken daerin also heet als ghÿt handelen moecht / en̅ latet daerin vier uren lahc. Dit gedaē zÿnde / wringet dā wel uit / en hanghet te drooghen. Dan neēt vier oncē alluyns en̅ siedtse met water / en̅ als de alluyn gesmoltē is / soe doetet vā den viere / en̅ steect u gegallet lakē daer in also heet / en̅ handelet wel een vierēdeel vā een ure. Dan neemt semelwater / dat doet in eenen ketel / en̅ als dat werm is / so doet daer twee pont creppē in / die eerstwerf wel geweyct zÿn int water / en̅ laet dat wel heet worden / mer niet sieden. En̅ doet dan u laken daer in / en̅ handelet wel metten eersten mettē handē / dan daer na een half ure met eenē stoc wel ō ghehandelt / en̅ gheverwet. Dan suldy u lakē schoon spoelen en̅ wasschē / dan neēt een luttel alluyns / diē siedt met water / en̅ steect u lakē daer in vÿf pater noster lanc. / Dā suldy hebbē twee oncē bresiliē met slecht water gesoden / en̅ steket u lakē daer in / en̅ handelet wel / rueret en̅ keret recht wel een vierendeel vā een ure / en̅ wringhet dan niet seerē. Alst dan drooge is / yst u niet schoō ghenoech so versteket. | |
Om linen doeck root of oft groen te verwen. Capit. XVI.Als ghi wilt hebbē root linē doec / oft garē vā samfloer / ghi sult weyckē eē pont samfloer in watere also werm alst water indē somer is / eenē halvendach / en eenen nacht / dā steket in eenē stercken sac / dan suldÿt wasschen op een riviere / also lange tot dat dē sack wel root si / dā wringet dat water wel uit / en̅ neemt u samfloer en teeset mettē vingere op een scoō tafel / en̅ maect een beddeke vā samfloer / en stroyt daer asschē op die wit zÿn. Daer op legt weder samfloer / en̅ stroyt daer dā weder asschē op tot dattet ghenoech si. En tot een pont samfloer doet een vierendeel asschen gebrant wit van wÿnheffen / daerna wrivet wel tusschē u handē deen metten anderē / daerna maket over een hoopken / en latet also staen vyf uren. Dan suldÿt weder wel wrive so dets verwerme / en̅ doeget da in een schoon beckē / set dat daer ond' dattet daer in loepe / en̅ wringet daerin uite / daer na worpt daer in eē | |
[pagina 21]
| |
pinte wyn edicx die goet si / en̅ steect daer in een pont garens.
(Wildy linen doec verwē / so neēt een pont lÿnwaets en̅ steect daer voer twÿn oft fusteyn / dat laet daer inne eenē dach en̅ nacht / en̅ dan doet dat garen oft die doecken uite / dā doet daer in een half ghelte asschē eysiche: dā steect det garē oft doec oft fusteyn daer in / en̅ latet eē half ure daer in blivē / dan wringet also wel uite als ghi moecht / hagēt terstont in die sonne. Dan neēt dat ander water / daer dat selve samfloer in te weycke ghelegen heeft / en̅ ghietet dā door eenē sack / also voors. is int selve becke met āder verwen / en̅ dan doet daer in een glas edicx / dā doet daer weder een pont garens oft fusteyn doec in / dan doet alsoot soorseyt is. | |
Dat XVII capittel.Om schoon root linen doeck te verwē gelÿc roosen. Ghi sult nemen voer ses ellen linen doecx / een half pont schoō galnoten / en̅ schoon water / dat laet wel sieden omtrent twee uren lanc al geheel. Daerna doeget vandē viere / en ghiet dat water in een ander vat / daer steect van uwen doec in / en̅ latet daer in liggen vier uren. Dā wringhet dat water uite / te wetē uiten doeck / dā neemt schoō water in uwē ketel / en̅ doet daer dan in een vierēdeel vā een pont alluyns / en̅ alst siedet so doeghet af vāden viere en̅ doet uwen doeck daer in / so gheringe als ghi hem vāden galnotē uit gewrongen hebt / maer laet hē droogen eenen nacht / en̅ keert hē wel doerin een vierendeel van eender uren: dan trecket uite en wringhet wel. Dan doet sieden twee oncen bresilienhout in schoō watere / en̅ laet dat siedē twee urē lanc. Dan doet dat bresilienhout af vāden viere / en̅ hanget eenē anderē ketel over det vier / en̅ doet daer in gruys water. Als dā een luttel werm is / so werpt daer in twee pōt crap vā meede / dan steect uwē linen doec daer in / dye in dat galwater en alluyn geweest heeft / en̅ latet daer in eē halve ure / en̅ roeret wel met een stock / dan doet u linen doec uit. Dan worpt men dieselve verwe wech / en̅ spoelt dē ketel schoone / en̅ doet daer inne dat claere vander bresiliē / en̅ latet wel verwen. Dan suldy uwen doeck nemē / en̅ sult dien | |
[pagina 22]
| |
wel wasschē in schoō water. Dan neemt schoō water in eē panne / en̅ doet daer in een luttel alluyns / en̅ latet siedē / daer inne laat ooc sieden uwen doec vÿf oft ses pater noster lanc: dan suldy uwen doec wel uitwringhen / daerna suldy den doeck stekē in den ketel metten bresiliewater / en̅ sullet keeren en weynden daer in / een vierendeel van eender uren lanc / dā doet den doeck uit en̅ wringhet hē een luttelkē. (Also suldy ooc fusteyn verwē / maer op fusteyn moetē die twee deelen meer spaēs groen en̅ alluyns zyn. En̅ de fusteyn moet daer in liggē eenen halvē dach en̅ eenen nacht. Wringet dan uite en̅ latet drooghen / daer na maect hem zyn hayr met eender kaerden. En̅ wilt ghi den doeck noch schoonder hebben / so werpt in den ketel metter bresilien calc looghe / dan doet den doec daer in / en̅ keert en̅ weynt hē daer in vier pater noster lanc / dā trect hē wed' uit / en̅ dan wringhet / en̅ hanghet hem te drooghen. | |
(Om root water op laken te verwen - Dat XVIII capit.).Om root water op laken te verwen met eē pinceel. Neemt een luttel van den claren vāder voerscreven verwen / alsmense vāden viere doet / in een scotele / oft elders in / en̅ werct daermede metten pinceele opt wit. | |
Om groen water te maken - capt. XIX.Neemt ander half once spaēs groen / en̅ wrivet wel in een houtē schotele / en dan doet daer toe dē doder vā eē eye / en̅ voer twee duiten soffraēs. Dā neemt die bladerē vā cathapuciē anderhalf hantvol / en̅ stoot die in een mortier / en̅ doet indē mortier een glas wijnedic / dit suldi door eenē doec doen. Dan neemt vā desen sape / en̅ ghiet daer af in die schotele mettē spaens groene / en̅ wrÿft dz wel te gader / en̅ maket dunne dat goet si mede te verwē / dā suldÿt werckē met een pinceel daer ghi wilt. | |
(Om te verwen schoon linen doeck met bresilien. Dat XX capit.Ghi sult nemen schoō water / en̅ doen dat over tvier en latet heet werdē. Dan suldy hebbē poeder van galnoten gestootē / en̅ dat suldy in eenen ketel doen over tvier / en̅ latent siedē een vierendeel vā een ure / dan suldÿt vāden | |
[pagina 23]
| |
viere doen. Dā neemt een ander vat / en̅ doet daer in also veel couts waters / als in dē ketel is / daer suldy dat heet water in doen / en̅ dan suldy u lakē daer in doē / weyndet en̅ keeret wel daer in. Als ghy aldus ghedaē hebt een poose / so suldyt daer in leggen vier urē lanc in dat galsop. Dan suldy weder nemē een ketel met schoon water over dat vier / en̅ laten dien heet werden / dan suldy alluyn hebben en̅ doen dien in dē ketele over dat vier alst water heet is. En̅ als den alluyn gesmoltē is / so suldy hebbē een ander vat met couden watere / also vele als daer des wermē waters is / en̅ giet dat alluyn water daer in / dā suldy u laken daer in doē so voors. is / en̅ latet daer in ligghen vier uren lanc. Alst aldus lange daer in gheleghen heeft / dan suldÿt uit wringen / en̅ hangent wat te droogē oft te verwaeyen in die lucht / mer en latet nyet alte drooge werdē. Dan suldy nemē dat bresilie al in poed' gemaect en̅ doet dat in den ketele / en̅ laten die wel siedē een vierendeel vā eender ure. En̅ eer dat bresilie siedet / so suldy nemē terwēbloemen / en̅ mengen die wel in een schotelken / en̅ doeget dan in dē ketel eer dattet siedet. En̅ als hi aldus ghesoden heeft / suldy daer uit sceppē alsoe veel bresilien dat ghi dat laken daer in steken moget / dat suldy daer in weyndē / en̅ keerē gelyc voorseyt is. Alst aldus ghedaē is suldÿt latē rusten daer in een goede poose / dā suldÿt uit wringen / en̅ hāgent te droogen. En̅ alst drooghē is / suldy nemen dat soppe daert in gheweest heeft / en̅ doe dat wech. Dan suldy weder nemē also veel bresilien als ghi te voren dedet / en̅ doen daer weder dat laken in / en̅ hangent dan weder te droogen. Alst droogē is so doeghet weder in een ander sop / en̅ hanget weder te droogen / en̅ aldus yst volmaect. (Item op die quantiteyt van den gewichte / te weten teghen een elle lÿnen lakens / suldy nemen een loode gallē poeders. Teghen een elle lakens een loot alluyns teghē een elle lakens een once bresilien. | |
(Om schoon ghelu te maken - Capit. XXI.Om te makē schoon ghelu dat men in olie verwerckē mach / oft in water. Ghy sult nemē wouwe also vele als u believē sal / die suldy te weyckē settē eē nacht of een dach in looge vā weeasschē ghemaect. Als si also gheweyct heeft / suldy | |
[pagina 24]
| |
se also sieden / maer dat die wouwe immer onder dat sop wel ghedect si also die wile dat si siedet. Als si dus gesodē heeft / suldyse vāden viere doen / en̅ sult dat sap afgietē in een ander teyle. Dan doeghet door eē schoon linen doec. Dan suldy die teyle nemen / en̅ ghieten dat dunste vāder teyle bovenaf / so lange tot dat u dunct dat die verwe ond' mede coemt / so laet af. Dā suldy nemē dien voorseyden doeck / ēn doent weder door een and' teÿle / also langhe als u dunct / dat dat gheluwe van der wouwe in dien doeck blÿft / en̅ dat u dunckt dat dat watere al dunne is / dat daer dore loopt. | |
(Om linen doeck schoō blaeu te doē verwen. Cap. XXII.Om te verwen schoō linen doec blau. Ghi sult nemē eenen ketel schoons waters / en̅ hāget dien over dz vier / dat dat water siedēde heet werde. En̅ daer moets zy̅ eē half ame / oft daer omtrent. Als hi aldus heet is / so suldy daerin doē / drie pont en̅ een half roggen semelē / drie pōt asschen / en een pont crappe mee. Die suldy aldz wel roerē met een stoc / en̅ latet sieden drie of vier paternosters lāc. Dā suldy hebbē vyf vierendeel / oft and'half pōt floreynē / die suldy gheweyct hebben met schoō heet watere / en latē die staen gedect een vierendeel vā een ure. Da suldy hebben een schoon vat / houdēde een ame / daer suldy in doen die floreyne also geweyct. Dan suldy daer sceppē vā dat over tvier hanget al heet / merymmer latet wat coelē / eer ghyt in dat vat doet / en̅ dā doeghet int vat / en̅ roeret wel. Dā suldy dat wed' decken / en̅ stoppent wel toe / en̅ latēt also staē ses uren lanc. Dā suldyt ōtstoppen / en̅ roerēt wel ō / een goede wile: dan suldÿt wed' toe stoppē wel vast en̅ over ses uren suldyt wed' ontstoppen / alsoot voors. is: dan stoppet wed' toe. Dan suldÿt weder ontstoppē binnen twee oft drie urē / en̅ besien oft die verwe begint te comen en̅ oft si al groene begint te werdë / oft dat schuym van der bloemē ooc bovē begint te comē. En̅ yst dat dit aldus niet en is / so suldy noch v'beydē / en̅ stoppēse wel wed' toe. En̅ yst datse gecomē is so ic hier vore segge / so suldy u lakē dz ghi verwē wilt / som daer in stekē / en̅ wel daer in wenden en̅ keerē / en̅ wringet wed' uit / en̅ stoppet toe. Dā latet rustē II oft drie ure. | |
[pagina 25]
| |
Dā gaet daer wed'toe en̅ steect u and' laken daer in. Dā doet wed' so voors. is / dan suldÿt wed' wel toe stoppē. Also latet dan ooc rusten twee oft drie urē lanc tot dat ghi siet datte verwe begint te comen / en̅ die bloemen gaen liggen boven / en̅ telckē gange dz ghi daer toe gaet / so suldy besiē of dat sop wel groen is oft groē wort. Als ghi dat siet / so suldy die bloemē som af sceppē met een scotel / dz daer boven vloeyt / en̅ doent daer wed'in als ghi dz lakē uit wringt / en̅ stoppet wel toe. Aldus moechdi dry oft vier verwen des daechs verwen. Dan suldy nemē die verwen uiter cuypen / en̅ hanghen die wed'over dat vier en̅ latent dan wel heet wordē / en̅ doen daer in twee / en̅ eē half pont pot asschen. Dan salment wed' in dat vat doen en̅ latent also staē / maer stoppet wel toe met allē vaste. Also latet dan staē rusten eenē nacht / mer ghi sullet eens roeren met eenen stoc daer in tusschē. En̅ 'smorgens so gaet daer toe / en̅ besiet of die verwe gecomē is / alsoot voorseyt is. So steect daer wed' u laken in / maer en verlaetse nyet te seere van laken / so dat die verwe ni cout en worde./ Als ghi aldus geverwet hebt drie oft vier werven / so suldyse wed' heet maken over tvier / en̅ doen dā daer in twee pōt potasschē / en̅ latent also staen eenē nacht / mer roeret daer en tusschē eens met eenē stoc / en̅ decket dan vast toe / en̅ besiet als ghi daer toe gaet / of die verwe comē is. Is de verwe comē / so verwet dat ghi wilt. En̅ alst sop schoō groen wert / is die verwē ripe / en̅ de bloemē bovē schoon liggē. Maer als si begint ghelu te wordē / so is si te seer ripe / dan suldy daer meer lakens in steken. | |
(Om te verwen schoon linen laken met bresilien. Dat XXIII capit.Om linen doec te verwen met bresilien. Ghi sult nemē also veel linen lakens als ghi wilt: want tegen elcke elle lakens suldi nemē twee oncē galnoten / of XII noten. Dieselve noten suldy al ontwee breken / en gebroke zy̅de suldise in eenē ketel doen / en̅ latent metten galnoten te gad' sieden. Alst aldus ghesodē heeft omtrent een vierendeel van eend'uren oft wat min / soe suldÿt afdoen van den viere / en̅ doen dat laken uiten ketele. Dan latet eē luttel v'sipen / | |
[pagina 26]
| |
maer ghi en moges niet laten drooge wordē. Alst aldus ghesoden heeft / so suldy nemē eenen anderen ketel / met schoonen watere / en̅ doet dyē ketel over dz vier / en̅ laet dyē ketel metten water siedende heet wordē. En dan suldy tegē elcke elle lakens nemen twee oncē alluyns / en̅ ghi sult desen alluyn worpē in den ketel metten water. Als dā dē alluyn gesmoltē is / suldy nemē dat voorseyde linen laken / en̅ doent indē selvē ketel daer dē alluyn in is / en̅ latent te gad'sieden een vierendeel vā eender ure. Dan doetet uitē ketel / en̅ wringhet een luttelken / dā hanghet op en̅ latet een luttel droogē / maer niet te seere. Dā suldy u bresilie gesoden hebben in sulcker maniere / als ic u hier bescrivē sal. Ghi sult neme looge van houtasschē gemaect / maer datse niet te sterc en si / en̅ die suldy in eenē ketel doē / also vele dat u dunct dat ghi u laken nat makē moecht. Dan suldy nemē u bresilie / en̅ doense in uwen ketel metter loogen / en̅ latent also sieden een vierendeel vā eender uren. Dan suldÿt van de viere doen / en̅ ghi sult hebben een aerdē teyle / daer suldy terstōt dat sop van der bresilien in doen / en̅ dan suldy u lakē daer in stekē. Mer ghy moetet daer wel in keerē en weyndē. En̅ ghi moet wachten dattet niet te drooge en si van dē voors. alluyne daer dat in ghesodē is. (Itē op vier gheltē looghe suldy doen anderhalf pinte bresiliē / al cleyne te poeder ghestooten. | |
Dat XXIV capitel.Wildy beworpē op scaerlakē ald'hande beelden. Neēt een quartier wits wyns / goet en̅ seer sterc / een hantvol oudt ysere / en̅ also groot als ee eyē atramēts. Dit doet alte samē in eenen pot / en̅ latet staen siedē so langhe / tot dat u dunct dat die eē helft wel v'sodē is. Dā settet af / en lattet coelen: en̅ wat ghi dermede verwē wilt op scaerlakē / di moechdy v'wen: en̅ latet wel droogen / so en gaet dat nemmermeer af. | |
Dat XXV capitel.Om te makē schoon bresilie / daermē mach verwē op doeckē oft op papier. Ghi sult nemen eenen schoonē pot / en̅ doet daer in een pont crijts / an in twee gestootē / en̅ dan | |
[pagina 27]
| |
daer op eenē pot goede wÿn azÿn. Dit doet te gad' / en̅ roeret wel / dā latet also eenē dach en̅ eene nacht staē. Dan suldÿt af ghietē in eenē schoonē pot oft teyle / en̅ wachtē wel / datter geē crÿt in en̅ loope. Dā neēt die twee deel van d' looge voorseyt / en̅ doet die in eenē schoonē pot en settet over tvier / en̅ latet te gad'sieden / vÿf of ses pater noster lanc. Dan doetet van dē viere / en̅ ghiet dz sop af in eē schoon teyle / en̅ daer suldy in doē XIII oncē alluyns / dit roeret wel met eene stock. Dan suldy dat ander deel nemē / en̅ gietent op dat bresiliehout / daer ghi det and' afghegotē hebt / en̅ laten dat ooc siedē / also voorseyt is / en̅ ghiet det sap af in een and' teyle / en̅ doet daer oock in XIII oncē alluyns / dit suldi also wel roerē gelÿc voorseyt is. Als ghÿt een lange poose wel geroert hebt / so doetet dā totten anderen / ende roeret wel. Wildÿt dan drooge hebbē / soo neēt een pāne / en̅ ghiet die vol / en̅ setse in dē wint / en̅ laetse also daer in droogē acht daghen lanc oft meer / eer ghi daermede werkt / so salse schoon werden. | |
Om blaeu bolkeraen te verwē. Cap. XXVI.Neemt dry pondē gruys vā terwen en een pōt meede / een pont floreyne / en̅ drie pont weeasscē / tot LX quaertē waters. In den eersten salmen daer in doen die floreyne in een schoon vat / daer sal men in doen acht of thiē quaerten waters en̅ roerēt wel. Dit moet so heet zÿn / datmē de hant daer ni in ghedoogen en soude. In dat ander water salmē dat gruys doen / en̅ die asschen mede / en̅ doen dat al te gad'tsamē. Laet dat also te gad'staē. Dit salmē XII uren lanc roerē. Yst dat blaeuwet / so salmēt wercken / en yst dat niet en blaeuwet / so salmēt gedect laten staen XX uren lanc. | |
Om root te verwen vā crap meede. Capit. XXVII.Neemt eē pont crap meede tot drie ellē lakēs / en̅ nemet eene schonē pot met water / diē sedt biden viere tot det hi op die sode is / en̅ doet daerin twee oncē gallē / en̅ latet so siedē. Dā steect dat lakē daer in / en̅ nemet dicwils weder uit en wed' in / mer wringet telckē wel uit. Da neēt eenen schonē pot met schoō water / en̅ settet bi den viere tot det optē sode is / dan doet daer in een once alluyns en̅ latet siedē. Dā doet daer dat lakē in / gelÿc voorseyt is. Dan nemet | |
[pagina 28]
| |
wed eenē pot met water / en̅ latet siedē tot detet root is. En dan trect dat lakē uit en̅ in / en̅ daerō so cleynset die meede in eenē doec. Wildy hebbe dattet duyster wert / soe suldy hebbē looghē vā levende calc. Dier ghelÿc verwet mē mettē houtē daermē roode mede verwet. En̅ en hebdi gheen levende calck / so neemt houtasschen in die stede. | |
(Om swert fluweel en̅ lÿnwaet te verwē. Cap. XXVIII.Neemt galle en̅ coper root te gaer gesodē / en̅ steect u lakē daer in / so yst grauside. Dan neēt slÿp / elsen schorsen / en̅ out yser / al in eē harinc vat / Dā neēt gruys / en̅ dit sal zÿ det een derde deel van dē vate / die and twee deelē schoō water / en̅ latet zoo staē drie wekē lāc / en̅ roeret wel om / en̅ dā steect u grau side daer in. Als dit ghedaē ist / suldÿt hangē te droogē / en̅ steket telcke wed' in alst drooge is tot det u swert ghenoech is. In de stede vand'galle mach mē nemē eyckē schorssen / ghesodē met schoenmakers swert. | |
(Om floers grau te maken capit. XXIX.Ghi sult floers nemen / en̅ legget te weyke XXIV urē. Dan wringhet wel uit door eenē doec / en̅ neemt een looge vā wÿnasschē / en̅ doeget twee uren lanc op eē schoō tafel / Dan neēt die voorseyt. looghe / en̅ doetse in drie vaten / en̅ neēt dat floers / en̅ doetse in een vā de drie vatē / dā douwet det floers wel uit / dā suldy det floers stekē in det leste vat / voort in det middelste / en̅ in dat eerste. Maer eer ghi det lakē daer in doet / so doet daer wÿn edick in / en̅ wringhet uite. | |
Om te verwen root siden - Dat XXX capit.Ghi sult nemē goede houtasschē / en̅ maect daer goede looge af. Doet daer in fesset hout / en̅ van dē gheluwe hout. Dat set te weycke eē ure / da latet siedē eē vierendeel vā eē ure. Dā stecct u lake daer in / en̅ doet daer een luttelkē spaēs groē in / mer dat lakē suldy te vorē alluynē. | |
(Om te makē swert water / daermē mede verwet op alle manieren van siden laken. Dat XXXI capit.Ghi sult nemē eē half pont galnoten / en̅ doet daer in and'- | |
[pagina 29]
| |
halven stoop waters / en̅ een once slÿps / en̅ veel vilinge vā yser / Dit laet sieden / en̅ doet daer in eē vierēdeel pōts coperroots. Dit suldy latē siedē totter helft / en̅ doet daer in een pont gūme vā arabien / en̅ latet dā siedē tot dat alle die gūme versmoltē is / dā doeget vā dē viere. Hoe dit ouder is / hoet beter is. | |
Om wit water te maken / om op gheluwe side te wercken. Dat XXXII capit.Neemt een stoop veriuys van den besten / daerin suldy doē een once solfers gepulveriseert / en een half once canfer.
Daermede latet eē wile siedē / dan latet coelē. Dā doeghet door eenē doec / en̅ dā moet gesodē syn met eē vierēdeel gummen van arabien. Also suldÿt orbooren. | |
Om op gheluwe side te wercken / oft wit / oft groen / oft azureyt. Dat XXXIII capit.Ghi sult neme eenen stoop soet water / en̅ eē vierendeel arsenicum gepulveriseert / en̅ twee scalen wouwē. Snÿt die ontwee in cleyn stucxkens / en̅ doeghet sieden als harinc. Dan doeghet vāden viere / en̅ doet daer in also veel greyns als men in pottagie doet. Hier suldy ook gumme in doen / daer nae dat ghÿt hebben wilt. | |
(Om root water te maken. Capit. XXXIV.Neemt eenen stoop waters / en̅ een vierendeel gummē / een half pont fiset hout / ende siedet te gader op drie pinten na in / en̅ dan doeghet van den viere / Hier suldy in doē een half once spaens groen / dan doet daer ooc greyn in alsoe vele als ghi in pottagie doet. | |
(Om root van bresilie te maken. Capit. XXXV.Neemt laken op een pont / een vierēdeel alluyns / mer siedet den alluyn / en̅ legget u laken daer inne twee urē lanc. Dan neemt gallē ghestooten / en̅ doet daer water op / dā legget u laken in een vierēdeel ponts bresilien en̅ eē once gummen van arabien. Laet dat sieden deen vierendeel in / en̅ dan steect u laken daer in. Wildÿt root hebben / soe en doet daer gheen galle in. | |
[pagina 30]
| |
(Om root water te make op witte side / op ly̅waet groē ghelu / violette / oft azureyt. Capit. XXXVI.Neemt eenē stoop waters / en̅ een once bresilien. Dit suldy sieden of deen helf / dan doeghet van den viere en̅ doet daer also veel greyns in / als in pottagie behoort en̅ een vierendeel ponts gummen. Maer wildÿt wercken licht root / so ghiet dat in een and'vat / daer in is een vierendeel ponts alluyn gepulverizeert / en̅ latet so staē eenē nacht. | |
(Om blaeu te maken capit XXXVII.Neemt drie deel wee asschen / en een deel ongelesten calc. Maect daer looghe af en̅ laet die staen claren / dan doetse door eenen dicken doecken. Deze voorseyde looghe sal men nemen vÿfthien quaerten / en̅ ghietense op een pont bloemen / en̅ roeren det seer wel in met eenen stocke al te samē / dan latet werme wordē op dat vier / also werme so det ghi daer nauwelÿc u hāt in gedoogen moecht. Eerst so moet ghi uwē doec gesodē hebben in alluyn / en̅ ooc gedroocht. Dan steket in die werme verwe twee oft driewerf / daer na dat ghÿt swaer of licht hebben wilt. Maer voor alle dinc / so moet u verwe werme syn / eer ghi verwē moecht. | |
(Om swert te verwen - Dat XXXVIII.Neemt een vet galwater cout / en̅ handelt det fusteyn wel daerin. Dā steket in die swerte verwe / en̅ hādelet ooc wel daer in / en̅ dan wed'in galwater / en ooc vand' verwē. Dā doeghet also die in die swerte verwe / tot det genoech is. | |
(Hoemē verwē sal schoō gelu als gout. Capit. XXXIX.Legget u laken in alluyn water vier uren lāc. Da neemt eē deel calcx / en̅ twee deel houtasschē / en̅ leket een looge daer af / en̅ daer mede siet die verwē. (Itē die beste looge ō te verwē. Neemt twee deel houtasschen en̅ een deel calcx / leect den calck soe ghi dat wel weet. | |
(Om graeu fasteyn te maken. Dat XL cap.Neemt dat fasteyn en̅ legget in schoō water te weyc dri uren lanc. Dā neēt tot acht ellen II oncē gallē ghebrokē / en̅ doet die in werm water / dan ghiet det water metter gallē in een and'vat / daer acht quaertē waters in zy̅. Da steect u fasteyn daer in / ghi sullet daer wel keerē / en̅ | |
[pagina 31]
| |
wendē / en̅ wringet ooc wel / latet daer in liggē een ure / dā wringet wel uite / en̅ steket in swerte verwe / en̅ latet daer in liggē een ure. Dan wringet en̅ spoelet in schoon water in de riviere / also hanget te droogen. En̅ ist dan grau genoech so steket in schoō water / daer na in galwater / dan in swerte verwe / Dan drooget en doetet scheren en colendieren. | |
(Om groen fasteyn te maken - Dat XLI capit.Neemt asschen van heye / oft vā hoy / en̅ wÿnasscē / en̅ maect daer eē looge af / dā steect u fasteyn daer in en̅ daer nae in die ander looghe. Dit doet so langhe tot dat al ghenoech si. In deser ghelÿcken sal men oock verwen graeu linen laken / mer daer moet luttel gallen in zÿn. | |
(Om swert siden laken oft fluweel te verwen. Capit XLII.Men sal voortaen het siden laken netten in galle water / en̅ latent daerin ligghen een ure lanck / dan latet drooghen. Dan suldÿt legghē in looghē vā saechmeel ende van wÿngaert rancken / en̅ latent daer weder in liggen. XII uren lanc oft meer / ende latent dan wel droogen. Dan suldÿt sieden metter swerter verwen twee oft drie werven / tot dattet u schoone ghenoech dunct te zÿn. | |
(Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verlorē heeft. Dat XLIII capit.Neemt u siden laken oft damast / dat moet alderswerste worden / en̅ siedet eerst een ure lanck / in dye verwe van eycken schorssen / en̅ latense dan wint drooghe worden. Dan suldÿt twee reysen sieden met swerter verwen / maer latet alle reyse drooghe werden. En yst dan niet swert ghenoech / so siedet in galwater ende in swerte verwe / tot dattet schoon ghenoech si. Dan latent drooghen / en̅ bestriket dan met boter en̅ met ander smout en̅ wringhet dan wel uit met uwe handen / en̅ bestriket meteen schoon. | |
(Om roode side te verwen / oft roode huyven. Dat XLIV capittel.Men sal dye side legghen in alluyn water / en̅ latense daer in sieden. Dat van semel water is / dat laet te gader sieden | |
[pagina 32]
| |
een half ure lanc / Dan neēt een luttel crappen / ende een luttel semelwaters / hier mede latet heet worden / dan doet die side daer in / en̅ en latet niet sieden / dan gaetse spoelen in een luttel looghen / so wortse schoon dan spoeltse in water. | |
(Om sanguÿn side te verwen cap. XLV.Wildy sanguÿn side verwē / dye suldy in alle manieren alluynen / gelÿc metten crappē. Dan suldy nemen een luttel simpel waters / en een luttel bresilien / dat siedet te gader / dan neemt een sop en̅ siedet die side daer in. Als dat uit is so neemt een ander / dan het derde / dā steket in die looghe. | |
(Om blaeu side te verwen. Capit. XLVI.Wildy blaeu siden verwē / die side moet wit zÿn / dā suldy se nat maken / en̅ wringense weder uit. Dan steectse in die blau verwe / en maect se licht of doncker so ghi wilt. | |
(Om schoon groen side te verwen. Capit. XLVII.Wildy schoon groen side verwen / soe neemt een luttel semelwaters / en̅ een luttel alluyns: dat siedt tegader. Als den alluyn ghesmolten is / so doet die side daer in / en̅ laetse mede sieden een vierendeel van eender uren. Dan neemt noch eē luttel semelwaters / ende een luttel wouwe / en̅ die side oock / en̅ laet dat te gader sieden so langhe tot dat schoon doncker ghelu wordt. Wildy se groen hebbē / so steect se in in die blau verwe / ende maectse ooc licht oft doncker so ghi wilt. | |
(Om swerte side te verwen. Capit. XLVIII.Neemt tot een pont siden XII galnoten / ende stoot die tot poeder / Siedt die side metter gallē in simpel water / een goede halve ure lanck. Dan nemet van der swerter verwen / en̅ siedtse ooc een half ure lanck. Dan doetse uit / en̅ laetse cout worden / dan doetse weder in dye swerte verwe / ende laetse noch een halve ure sieden. Is si dan niet schoō so laet se langher sieden / ymmers so langhe tot datse schoō wert / ende dan gaetse spoelen opt water. | |
(Om purpur side te verwen. Capit. XLIX. | |
[pagina 33]
| |
Om purper side te verwen / so neemt een pont sidē op vier oncen alluyns / ende siedt den alluyn met simpel water en̅ legt die side daer in / en̅ laetse vier uren daer in ligghen. Dan neemt op een pont side twee pont purpers / en siedt dat tegader / ghelÿck hiernae bescreven staet / te weten half pisse en half water / Dat suldy alsoe te gader sieden / soe langhe tot dattet schoon wort / want het sal daermede schoone worden: en̅ dan doeghet uit / en̅ spoelet in schoon water. Item op een pont siden behoort vier oncen alluyns. Item roode side met crap gheverwet / sal men alluynen. Item sanguÿn side sal men alluynen. Item gheluwe siden salmen oock alluynen. | |
(Om schoon sanguÿn te verwen. Capit. L.Neemt op elcke elle linen lakens ses gallen / die suldy te poeder stooten. Dan neemt drie ghelten waters in een cuype / en̅ doet dat poeder van den galnoten daer in / en̅ roeret wel om. Dan legt dat laken daer in / en̅ keeret en̅ weyndet wel / dan wringhet wel drooge uite. Dan latet daer in ligghen twee uren lanc / maer telker ure suldÿt uit wringhen / ende legghent altÿt weder in die cuype. Als die twee uren gheleden zÿn / soe wringhet wel uit: dan neemt een once alluyns van den besten / en neemt drie gheltē waters in een ketel / maect dat wel heet opt sieden / tot dat al wel ghesmolten is / dan doeghet af / en doet dat lakē daer in / en doet alsoe ghi metten anderen ghedaen hebt / ooc twee uren lanc. Dā neemt daer na eenen ketel / en doet daer in twee gheltē waters / dat laet ooc wel heet worden. Dan neemt drie loot bresilien / en̅ worptse daer in / also latet sieden een vierendeel vā een ure / dan neemt een goede quarte waters / en̅ blusschet hē den sode. Dan neemt een quaerte vāder verwen / en̅ legt dat laken daer in ses oft seven pater nosters lanck / so is die verwe al te gader aen dat laken ghegaen / dan wringhet uit en̅ handelet wel / en̅ neemt noch een sop / en̅ legget ooc daer in / en̅ keeret en weyndet wel: dan latet soe langhe liggen als vore / en̅ wringhet dan ooc uit. Dan neemt dat derde sop en̅ legghet ooc daer in / en̅ latet daer in ligghen een vierendeel van eender uren. | |
[pagina 34]
| |
(Om semel water te maken / daer men root mede verwen mach - Dat LI capittel.Ghi sult nemen eenen vilten hoet vol terwen semelen en̅ neemt also veel waters als in drie akers oft ketels moghen gaen. Laet dat eenen corten wal hebben over tvier. Dan ghiet dat in een vat / ende neemt weder twee akers oft witte ketels vol waters / en̅ maect dat werm / dā ghietet ooc daer toe: maer onder roeret wel / en̅ decket wel toe. En̅ den eersten dach suldÿt dicwils roerē. Aldus suldÿt laten staē vier of vÿf daghen lanck tertÿt tot dattet rÿp werde. | |
(Om root luesch te verwen. Capit. LII.Wildy verwen schoon root luesch / so neemt XIV drooghe vellen also si van Antwerpen comen / ende hanghet die in eē riviere oft in eē water twee daghen en twee nachten: dan suldyse uiten water trecken / en̅ doet in een vat eenen ketel vol levende calcx / en̅ doet daertoe also veel waters / dat die vellen daer wel ghemackelÿck in moghen ligghen. Dan roeret wel met eenen stock / en̅ doet u vellen daer in / en keert se wel. Ist in den somer / so hebben si daer ghenoech in gheleghen aen acht daghen: en̅ men moet alle twee daghe daernae sien / en̅ yst in den winter / soe moeten si een maent daer in bliven. Da neemt u vellen uit / en̅ hanghet se weder in de voorseyde riviere oft water drie dagen en̅ drie nachten. Daerna suldyse wel wasschen in een cuype met lauwē somer water / en̅ stamptse met u voeten: Daernae wascht se weder in de voors. riviere. Dan doet een ketel over tvier / en̅ doet daer schoon water in / en̅ worpt daer in vier pondt alluyns. Als den alluyn ghesmoltē is / en̅ dat water siedet / soe doet daer in alsoe veel waters dattet te maten heet si / soe dat ghi u hant daer in niet en v'brandt. Dan doeget vāden viere / en̅ steect u vellen daer in / en̅ roert se wel metter hant / en̅ laetse soe staen eenen dach en̅ nacht. Maer als ghi slapen gaet / suldyse eens keeren. Dan doet u vellen uit / en̅ wringhet dat water wel uit. En̅ ghy moet al u vellen natten / wanneer si noch drooghe noch nat zÿn. Dan suldy nemen vier potten pissen / die herde stel si / hanghet die over tvier en̅ doetse wel sieden en̅ schuimtse so langhe tot dat se schoon si. Dan suldy in eenen pot doen wel ghestooten lacke / laet dat een luttel sieden: dan doet daer in so groot als een haselnote | |
[pagina 35]
| |
alluyns / daer latet een weynich mede sieden / dan doeget va den viere / latet alsoe staen tot dat soe cout is / dat ghi u hant daer in ghedooghen moget. Dā doet hier af een glas vol in u vellē / dye toeghenaeyt sulle zÿn ghelÿc eenen sack. Houdet bovē toe / en̅ met die and'hant nemet onder / en̅ hutset ten beyden siden / als oft ghi buydelen wout. Dit suldy so langhe doen / tot dat zÿn verwe wel ghenome heeft. Dan keert u vellē een luttel om / en̅ yst schoon ghenoech latet staen / yst niet schoon ghenoech / doet daer van u voors. substansie noch een half glas in / en̅ doet so voors. is. Dan ontnaeyt u vellen / en̅ hanghetse te drooghen op eenen hoogē solder / en̅ alst drooghe zyn / suldyse nemen / en̅ leggen se eenen nacht in een cuype met water / en des anderen daechs suldyse touwē op een scherp instrument / tot dat si natuerlÿck zÿn. | |
(Om leer te doen rooden. Capit. LIII.Neemt een once alluyns / dyen smelt in een ghelte waters / dan neemt een calfsvel ghestrect opten raam / soe dat behoort / en̅ bestriket wel met alluyn water / dan moet ghÿt ooc terstont bestriken met bresilie water en̅ dan laten drooghen / en dan nogh eens bestrikē met bresilie water / en̅ latet so drooghen / en̅ dan ghelicket: en̅ die verwe oft water moet werm of laeu zyn. Mer men mach ten eerstē nat makē in cout water / en̅ wringhet wed' uit / en̅ dan uitghestreken met eenen borde. (Dat voors. bresilie water salmen also maken. Neēt drie gheltē reghenwaters / en̅ doet daer in vier oncen bresilie hout ghepulverizeert / en̅ oock een half once weeasschen / en̅ een luttel sofferaens / en̅ siedent soelanghe tot dattet een derdendeel versoden is. Dan sal men dat af cleynsen / en̅ doen den pot vol regenwaters / en̅ laten die twee deelen v'sieden / dan cleynset dat ooc weder af. Dan doet dē pot derde werf vol regenwaters / en̅ versiedt dat ooc dye twee deelen: dan is die cracht al uiten houte ghesodē. Met dit leste water sal men eerst verwen / en̅ metten eersten water sal men lest verwen. | |
(Om roode vellen - Capit LIV.Om root leer te maken / men sal siedē lack in boonstro en̅ een luttel pissen / en̅ alst versoden is / so sal men daer in | |
[pagina 36]
| |
doen twee boonen groot alluyns / en̅ neemt een once bresilienhout / ende siedet dit te gadere. | |
(Om gout vellen, Dat LV capit.Om gout vellē te maken / neemt bruyn root en̅ wrivet op eenen steen met water / menget met crÿt en̅ met lÿmwater / daer suldy u vellen mede bestriken twee werven. Dan legt daer silver op / en̅ latet drooghen / dan suldÿt licken ende saltenten / en̅ striket daer over / dan drooghet in die sonne | |
(Om groen vellen - Dat LVI capit.Om groen vellen te maken neemt spaens groen / ende wrÿft dat op eenen steen / met wÿnazÿn / en̅ daer wat sofferaens onder. Dit tempert met gumme en̅ met lÿm / ende bestrÿct dan u vellen daermede. | |
(Om leer te vergulden. Dat LVII capit.Men sal dat leer drie werven overstrikē met witte vā den eye / en̅ met gumwater / en̅ dan legt u gout daer op en licket wel schoon. Oft doderen vā eyeren hert ghebraden / ghetempert met gumwater. Die roode en dye groenē vellen mach men vernissen. Neemt een becken dat plat is / daer onder legt vier / ende legt die vellen daer op / ende strÿckt also vernis op die vellen daer die verwe op leyt: maer eer ghi die vellen daer op strÿckt / soe strÿcket werm op dat becken / en̅ dan latet drooghen / dan strÿckt die verwe effen daer op en̅ alst drooghe is / so licket. Als ghi si schoon hebbē wilt / soe neemt een eindeken keerssen / en̅ strÿcket aan uwen arme / vāder hant totten elleboghe / en̅ strÿcket metten platten armē over. | |
(Om noch root leer - Dat LVIII capit.Om root leer te verwen / neemt een loot bresilien / ende eenen pot nats / also laet dat derden deel versiedē / mer wasschet u leer in alluyn water / oft in ander watere daer en is so veel verlancx niet aen: dan latet drooghen / dan steket daer in / en̅ latet rotten twee daghen en̅ twee nachten met natten spanen / en̅ hanghet dat leder daer over ontloken. (Itē wildy sanguÿn hebbē / so neemt wÿnrācken asschen en̅ maect daer looghe af / en̅ met dier looghe soe siedet u bresilien hout / ende roodet als d'ander. | |
[pagina 37]
| |
(Om yser of stael weeck te maken. Capit. LIX.Om yser of stael also weeck te maken als coper. Ghy sult nemen ongheblust steen calck / en̅ so veel alluyns en̅ stampt den alluyn eerst al cleyne in eenē mortier / dā sult ghi den voorseydē calc daer in tsamen menghen / en̅ leggent eenen halven vingher oft eenē vingher dick op eenen lÿnē doeck / daer suldy dat yser in winden / dat ghi weec wilt hebben / en̅ legget in een middelbacr coel vier / daer suldÿt in laten ligghen een ure / tot dattet vier al vergaen is / en̅ dat al cout gheworden is vanselfs / zonder eenich toedoen. Dan sal dat yser oft stael so seere gemorwet zy̅ / als oft coper waer in der herdicheyt.
(Noch een ander maniere. Neemt simpelÿck een wit torf vier / en̅ legghet dat yser oft stael daer midden inne / en̅ latet so langhe daer in ligghen / tot dattet selve vier uit is / en̅ cout / het sal daer in vermorwē / ymmers alsoe vele alst van noode is. | |
(Noch om yser weeck te maken. Capit. LX.Neemt aquarafani / oft haer sap / en̅ bluscht dat heete yser daer in / het sal weeck oft morwe worden.
(Noch een ander maniere om yser weeck te maken. Neemt weeasschen en̅ levende calck / elcx even vele: maect daer af looghe / die looghe laet neghenwerf door dye materie gaen: dan neemt stael oft yser / en̅ legget daer in eenen nacht / so moechdÿt sniden. Wildÿt dan weder hert hebben so lesschet in cout water / het sal wederom hert worden.
(Noch een ander maniere ō yser oft stael morwe te makē. Neemt ghelu bloemē als goutbloemen ghedaente / metten stelen / die bladerē zÿn so breet als eens mans nagel. Die bloemen suldy stāpen / en̅ wringense door eenē doec / en̅ dan doet dat sap in eenen pot. Dan neēt dat yser oft stael dat ghi morwe makē wilt / en̅ gloeyet soe root oft vier waer / en̅ steket in dat sap / het sal also morwe worden oft coper waer.
(Voort neēt slecken / en̅ langhe wormen uiter aerden / elcx even vele / en̅ dat derde deel sout. Dā neemt eenen | |
[pagina 38]
| |
aerden pot dien maect vol cleyne gaten / als oft een seve waer: dan neēt sout / en̅ sout die tweed'hande wormen in den pot metten gaten / dan neemt eenē anderen pot / en̅ dien set daer onder / dā sal dat sout smeltē mettē wormen / en̅ loopen claer in den onderstē pot / en̅ dat dicke sal bliven in den opperstē pot / det sal men wechghieten. Nu legt eenē steen optē pot / dan siedten wel dat hi schuymt. Als hi niet meer en scuymt / set hē van den viere dat hi cout worde. Dan neēt dat stael latet gloeyē wel root oft vier waer / en̅ bluschet daerin / dan sal men dat yser oft stael moghē crommen ghelÿc oft coper waer. Dan gloeyet weder / ende blusschet in cout water / het sal soe hert wordē dat men daer op nyet en sal mogen winnē / al yst fÿn stael. | |
(Noch om yser weeck te maken - Capit. LXI.Een and' maniere om yser saecht oft weeck te maken. Neemt een cruydt dat heet Ungula caballina / dat is paardenhoue: hier af maect water / dan gloeyt dat yser dat ghi weec hebben wilt / en̅ blusschet int voorseyde water / het sal weeck werden. | |
(Een ander maniere om yser oft stael weeck te maken. Dat LXII capit.Neemt slecken / en̅ stootse met sterckē wÿn azÿn: en̅ dan gloeyt dat yser oft stael dat ghi morwe hebben wilt en̅ blusschet int voorseyde sap / het sal seer weeck worden. | |
(Om stael oft cristael weeck te maken. Cap. LXIII.Neemt levende calck / en̅ weeasschē / elcx even vele / daer af maect een looghe in deser manieren. Ghi sullet negēwerf door die materie laten loopē. Dan neemt dat stael oft cristael / en̅ legget eenen dach en̅ nacht in die looghe / het sal seer morwe daer af worden. Wildÿt dan weder herdt maken / so blusschet in cout watere.
(Noch een ander. Om yser weeck te makē / blusschet in lÿnsaet olie. Dit doet so dicwils / tot dattet morwe ghenoech is.
(Noch een ander van den selven. Neemt palincx bloet / en̅ blusschet dat heet yser daer in. | |
[pagina 39]
| |
(Noch een ander. Neemt cleem en̅ beslaet dat om dat yser met eenē natten doec / dā legget also in een cole viers oft in een wit torf vier: en̅ latet bi hē selven cout worden.
(Noch een andere. Neemt dat sap vā marubium / en̅ dat sap vā gherwe / met dat sap vā rafanus / dat is radÿs / en̅ stercken wÿn; en̅ blusschet dat yser daerinne. | |
(Om yser hart te maken. Capit. LXIV.Om iser hart te makē / neemt aqua v'bene / en̅ bluscht u yser daer in acht of neghen wervē / het sal hart wordē. (Noch een ander. Neemt hoornē te pulver ghebrāt en̅ sout / elcx evē vele / en̅ bestroeyt dat heet yser daer mede.
(Noch een ander maniere om yser hart te maken. Neemt antymonie / calemÿn / en̅ coperroot / egamuet / elc bi hemselven te pulver ghemaect / en̅ spreyt dit op u yser. Oft maket wel gloeyende dat sweert / en̅ slaghet / en̅ verwermet / en slaghet dā weder. Dan temperet in dit navolghende nat. Neemt celidonie / also vele vāder wortel / als vāden bladerē / tot thien pont toe: latet sieden tot ses pōt - Wāneer ghÿt tēperen wilt / dā tempert in dat nat / dat ghenomen is van der celidonien / het sal herdt worden. | |
(Om alle messen en beytels hart te maken. Capit. LXV.Wildy messen oft beytels hart maken / op datse wel sniden / neemt peerden merch / ende maect dan die messen oft die beytels heet / en̅de bluschtse daer in.
Om vilen vā yser oft van stael hert te makē / neemt oude schoenen en̅ brantse tot dat si swert zy̅ / en̅ dan maect daer pulvere af. Neemt dat pulvere / met evē veel souts / en̅ stroyet onder en̅ bovē die vilen / die daer gheleyt syn in een viercāte yseren laye met een yserē decsel. Men salt een stroo dicke stroyen / dā sal men die layē sluytē. Aldus salment gloeyende maken metter layen te samē in een vier vā colen / en̅ dan haestelÿc metter layen met allē int cout water laten vallen / so yst goed en̅ hart. | |
[pagina 40]
| |
Om eenighe materie hart te maken / neemt dat sap van pentasilon / en̅ dat sap van absinthium. Dit doet in een glas. Dā neemt pieren / en̅ stampt die also door eenen doeck ghewronghen / hiermede bestrÿct die materie als si heet is / en̅ als si drooghe is bestrÿctse hiermede. | |
(Om diversche winen te maken. Capit. LXVIII.(Hoemē den wÿn houdē sal zonder bedervē. En̅ oft hy ghebrec hadde / hoemen hē helpen sal. En̅ ooc van wÿn teghen veel siecten. (Eerst sal men hier seggen vā die snidinghe der druyven / alsmen daer wÿn af maken wilt. Men sal die druyvē snidē / als die mane is in Cācro in Leone / in Libra / in Scorpio / oft in Aquario. Dat is / als die mane int breken / en als si onder die aerde is. | |
Om te mercken oft die druyven rÿp ghenoech zÿn om af te sniden. Dat LXIX capittel.Dit en sal mē niet alleē weten aen dē smake / mer int gesichte / en̅ aendē smakē te samē. Aen den smake in deser manierē / oft si soet zÿn. Int ghesichte / alsmēse ontwee doet / dat de steenkēs lichtelÿc daer uit vallē / dier binnen liggen: wat dit is die beste maniere daermë dat bi bekennë mach: wed' si wit zÿ oft blau / this alleleēs. Ooc besiet het natte dat uitē besien coēt / oftet clampt ghelÿc lÿm so suldy sekerlyc wetē / dat hi rÿp ghenoech is om sniden. Diegene die dē wÿn persen willen / sullen suyver zÿn van handen / so dat die wel en̅ reynlÿc gewasschen sullen zÿn / en̅ haer beenen en̅ voetē reyn. En̅ sie sullē net eten pareye / loock / ayuyn oft dierghelycke. Als die druyven vergadert zÿn en̅ gesneden / so sal men se lichtelÿc uit perssen / wāt daer wort dē wy̅ sterc af. En̅ als die druyven langhe staen sonder perssen daer wort den wÿn slap ende cranck af. Die vaten daer mē den wÿn in doen sal / sal mē seer reyn houdē / wel gepurgeert / en̅ bereet maken. Men sal se naerstelÿc suyveren en̅ wasschē met sout watere / so dat si van outheyden niet en stincken. Dan salmense droogē en̅ verluchten / en̅ stouen met wieroock die wit is. Als men twifelt aen die vaten van eenigen stanck / so salmense peckē. Want als die vatē gepect zÿn / so wert hē alle | |
[pagina 41]
| |
vreemde stanc benomē overmidts dat peck. Als die most heeft staē sieden / en̅ op ghegaen is / en̅ dan wed' beghint te sittē / mer nochtās noch werme is / so suldy daer op noch anderē most gietē / also hi uiter persse coemt / sond' daer yet in te doen: dan sal hi wed'beginnē te siedē / so hi eerst dede: Als u dā dunct dat hi werd'sittē wilt / so giet daer noch wed' anderen most op / ind'selve manieren also voors, staet. Dit suldy vier oft vyfwerf doē: wāt hoe ghyt meer doet / hoet beter is. Ghi moet u ooc wachten dat die vaten niet so vol en zÿn / dat se overvlieten oft overloopen datse storten / want het waer quaet. (Yst regēachtich weder alsmen dē wÿn snÿt / so is dā in dē most gemeynlÿc veel waters. Om dā det water te sceyden uitē most of wÿn / die daer bi v'cranct soude zÿ / so suldy so haest als dē wÿn gesodē is / dēselven wÿn vervatē en̅ in and'schoon vatē doen / wāt het tgene dat waterachtich oft lÿmachtich is / sal int ond'ste van dē vatē blivē / ō d'swaerheyt wil. Hierbi v'staetmē merckelÿc dat dē wy̅ beste is int middē des vats / en̅ alle olye bovē int vat. En̅ dit concordeert met tgene dat Psidorius seyt. Als ghi goedē costeliken wÿn houdē wilt / so suldy uwē wyn v'vaten / en̅ drinckē eerst die bovē uite is en̅ die onder int vat is / en̅ die int middel des vats is / suldy leggē op een vat dat ghi houdē wilt / wāt dat dē bestē wÿn is om te houdē. En̅ bi die maniere machmē tappen drierhāde wÿn uit eē vat / te wetē van bovē / int middel / en̅ vā onder. Mer dit liecht in honich. Ooc zÿn daer veel lieden die hē des v'staen / en̅ bedriegen andere hier mede int proeven: wāt si wetēt te stekē / daert den bitterē smake net en heeft / op dat mē zy̅ bitterheyt niet voelē en soude. Hier om sal men hier vinden / hoe en̅ in wat manierē / dat men desen wÿn soude moghen proeven / en̅ leeren kennen. (Als ghi eenigen wÿn proeven wilt / ghi sult hē proevē smorgens nuchteren / en̅ drie oft vier wervē nemē eenen montvolle broots / en̅ maken daer eē soppe op. Dan ghevoelen si den scherpen smake / yst dat si eenigē hebbē / en̅ crighen tgheheele verstant van dyen wÿn. | |
Om den most soete te maken. Capit. LXX.Wildy risenden most soet makē / neemt een pōt zeems / | |
[pagina 42]
| |
wel ghesoden en̅ gescuimt / dan v'coelet / en̅ neemt een pōt suyckers / en̅ een once recolissen wel ghepulverizeert: dit doet int vat mettē moste / dan roeret te samen wel om / en̅ latet also ligghen / want so yst goet. | |
(Om crancken wÿn sterck te maken / te weten van cleynen wine - Dat LXXI capittel.Wildy van cleynen cranckē wÿn / goeden sterckē wÿn maken / te weten van lovenscen oft dier gelÿc. Soe haest als desen wÿn geperst is / en̅ men hē in dē vatē doē wil / so doet daer in dese navolghende cruyden / en̅ laetse daer in blivē. Te wetē alssen een dragma vā eenen ponde / goede nyeu gherste een pōt / die wortelē vā gariofilaet IV oncē / spica nardi een half pōt. Dit sal mē al te samē in een sacxken indē wÿn leggen / maer eerst so bint aen dit sacxken eenen steen / op dattet op den gront bliven mach. (Item dye op een ame wÿns dede eenē stoop gebrāden wyn / dien wÿn soude so sterc wordē / ia so goet als hi ymmer wesen mach / En̅ hy en sal nēmermeer corrumperen noch verrotten / en̅ sal altÿt goet en sterck zÿn. | |
(Om vā witten wyn roodē wyn te makē. Cap. LXXII.Neemt vier stoopē zeems / wel ghesodē en̅ wel ghesuivert en̅ vercoelt. Daer doet in eē half pōt moerbesien / en̅ mengt die mette zeem / Dan doet dit al tesamen in dat vat / en̅ roeret wel. Also latet dan wel liggen rustē acht dagen / en̅ dien wÿn sal wel schoon en̅ root worden. | |
(Om wÿn te helpē die beghint te dorren - Capt. LXXIII.Als den wÿn begint te dorrē / neemt zaet van pareye en̅ worpet indē wÿn / en̅ sinen goedē smaec sal weder comen / en̅ dieselve natuere die hi te voren hadde. | |
(Om wÿn vā ritsoelen te makē. Cap. LXXIV.Neemt roode garlgoengie een ame / en̅ pilgette een half ame dese winen suldy beyde te gader in een vat doē. Dan neemt een pont caneels / naghelen / spica nardi / elcx even vele en̅ vier pōt suyckers / dit suldy al wel pulveriseeren / en̅ doent in een sacxken / en̅ hanghent in dat vat: dā sal dien wÿn alsoe goet worden / dat den stoop wel weert zÿn sal sesthien groot vlaems / oft meer. | |
[pagina 43]
| |
(Om te maken geroffleyt -Capit. LXXV.Soe neemt een pont gariofel naghelen / lanc peper een once / greyn twee oncen / en̅ maect daer af eē pulvere. Dit doet in eē sacxken / en̅ hanghet int vat / en̅ stoppēt wel vast toe / en̅ hi sal alsoe goet worden. | |
(Om wÿn sagitta te maken - Capit. LXXVI.Ghi sult opt Sint Jan baptistē avōt / nemē drie cruys wortelē / die droocht in de sonne / dā houtse tot dat die nieuwe wÿn coēt. Dan neēt om eē ame wÿns te makē III pōt salien / wel ghepulverizeert / die doet int vat mettē wÿn / en̅ latet so liggē tot sinte Martens avont toe / so hebdy goeden sagitta. | |
(Om te maken goeden wyn garnaet - Capit. LXXVII.Ghi sult nemē serpentÿn cruyt drie pont / tot eē vat frāschen wÿn vā ses ame: wit suycker vier pōt / een once soffrāes / een once greyns. Mer dit voors. cruyt moet mē stampen / en̅ die soffraē en̅ doet wat harst daer in. Dan doet daer in van den voors. franschen wÿn die twee deelen / en het derdendeel wÿn vā grieckē. | |
(Om claereyt te makē gelÿcmē te Romen maect / schoō gheverwet. - Capit. LXXVIII.Neemt wat lignum aloes / en̅ laet dat lekē door wat sofferāes in dien wÿn / daer af sal den wÿn claer ende goet worden. | |
(Om van bier azÿn te maken. Capit. LXXI/.Bierazÿn die sterc is maectmē aldus. Neemt vand' eerster en̅ voerster worsse / en̅ maectse se werm dat men nauwe een hant daer in houdē mach. Daer nae doet daer in moere die wat vocht is vā oudē biere / dye moere sal die voorseyde worsse doen siedē en̅ doen verwādelen in azÿn. En̅ yst dat hi noch niet sterc ghenoech en is / soe doet daer in wit willigen hout / daer salt noch afsueren. | |
(Om alle azÿn te houden in zÿn suerheyt / en̅ in sinē sueren smakē - Dat LXXX capittel.Neemt eenen tap van groen willighen hout ghemaect stoppende dat gat vāden vate bovē in die ronde bomme reyckende bina den bodem / maer niet al tot beneden toe. Dit sal den azÿn noch suerder doen worden. | |
[pagina 44]
| |
Om crancken azijn goet te makē. Oft van landtwÿn goeden azÿn te maken - Dat LXXXI capit.Backt een gherstē coecxken / en̅ alsment alheet uiten oven haelt / salmēt terstōt al in cleyn stucxkēs breken / en̅ also werm werpē int vat vāden wyn of quade azy̅ / en̅ hi wort seer goet. (Noch een ander maniere. Snÿt haselroedekēs so lanc als een lidt vā eenē vinger en̅ worptse int vāden azy̅ oft wÿn / het wort seer goet. | |
(Om alle manieren vā azÿn te maken - capit. LXXXII.Men maect ooc azÿn vā druyvē die zeer suer zy̅ / dye selve uit geperst / en̅ dan door gedaē. Men sal een luttel oudē azÿn daer toe doen / en̅ als hi wel gesonckē is salmen hē uiter moer doē / en̅ men sal hē dicwils v'trecken. | |
(Om goedē azyn te makē in eenē daghe - Capit. LXXXIII.Neemt eene pot wÿns / en̅ doet daer in rogghen heefdeech seer suer / so groot als een eye of vuyste gebonden in eenen linen doec / en̅ settet so bidē viere / het sal seér goeden azÿn wordē. | |
(Om azÿn te maken in drie daghen - capit. LXXXIV.Neemt wat alluyns dat men heet alumen scissum / dit doet in wÿn / en̅ het wort goedē azÿn. | |
(Om que cruyt te maken - Capit. LXXXV.Neemt que appelen en̅ scheltse / dan doet hē dye kernen uit / en̅ siedtse in wÿn / tot dat men se doorslaen mach. Als se doorgheslagen zyn / neemt also veel goede gescuymden honich / en̅ dit suldy dan siedē tot dat seer dicke is / en̅ ghÿ sullet proevē op een sauchier. Alst bicās ghenoech is / so sal men daer cruyt in doē / yst dat mēt gecruyt hebbē wilt en̅ dā suldÿt siedē tot dattet weec ghenoech is. Die wile dat heet is / salment doē in doosen / oft in bussen / oft in glasen / en̅ eerst salme die doosen mettē poeder bestroyē tegen dat aē cleven. Sommige doē daer in honich deen vierendeel / en̅ dander voorts suycker. De sommige nemē al heel suycker voor den honich. Itē dit navolgende cruyt salmē daer in doen / caneel / naghelen / notē / elcx een vierēdeel: ghingebaer / lanc peper / folie / | |
[pagina 45]
| |
elcx een halve once. Mē macht aldus ooc makē / als datmē die queappelē siedē in wy̅ azÿn en in wÿn tesamē / dā maect dit cruyt goedē appetÿt. En̅ yst te soete / oft wilt ghi dē honich sparē / so neēt wit broot en̅ bernet / gelyc mē in swerte peper doet. Dan suldÿt dore slaen door eenē doec / en̅ nemen dit half totten honich. Dit machmē ooc in compost doen / en̅ ooc in alle dinghen daer mē veels honichs in behoeft. Maer doet niet veel van dat broot daer in op dat niet en gherake te schimmelen. | |
(Om groen'gingebaer oft calmus te makē. Cap. LXXXVI.Men sal nemē schoō grote clauwē van ghingebaer die cort is / en̅ sceltse. Dā salmēse doorstekē met een scerpē punct vā een messe. Dā salmēse siedē in water tot dat water door haer lÿf gheloopē is. Dā salmēse uit doen en̅ leggēse op een tafel / en̅ perssen dat water uit / en̅ leggēse twee dagē in honichwater oft in sirope te weycke / det is honich met water op gesoden en̅ ghescuymt / en̅ decket en̅ doent dā in eē verglaest vat / en̅ settent alsoe wech. En̅ yst dat dē gingebaer aldus niet weec genoech en wert / so ghiet daer regenwater op / en̅ settet acht dagē in die sonne. Dan sal men eenen put makē in eenen kelder in die aerde oft in een ander vochtige stede / en̅ doen daer in sout dat vochtich is / en̅ doet die clauwē datse deen dē anderē niet en̅ genakē. En̅ dā ghiet daer vÿf oft ses wervē des daghes schoon water inne / tot vier dagen toe / en̅ tot det si weeck worden. Ende dan legtse in honich. | |
(Een tractaet vā planten en̅ greffien. Capit. LXXXVII.Om subtilÿc te greffien / so neēt een tacxkē met eenē knoop / dat suldy wringen / en̅ doet hē die scorsse af / en ooc den knoop / daer na legget in eē clove also groot als die greffie is / het sal seer corts wassen. (Die greffiē wil wy̅gaert / op wy̅gaert / sal de wy̅gaert clievē gelÿc and'boomē / en̅ steken die greffie in de clove en̅ stoppent dan met wasse / en̅ bindent boven wel. (Yst det een boō te lāge beyt met wassē oft fruyt te dragē / so maect eē gat met eē egger / in dē meestē tack van d'wortele / sond'tgat dore te borē / en̅ in tgat det ghi hier maket / steect eenē droogē eyckē stoc / en̅ laethē also int gat mer | |
[pagina 46]
| |
stoppet wel vaste met wasse / en̅ dā worpt die aerde op die wortele / so sal die boom dat eerste iaer draghen. (Om persicke te hebbē twee maende eer yemant anders. Men moet se greffien op eenē moerbesien boom: oft op een wÿngaertstruyk. (Wildy appelē hebbē in meniger manierē / allē de somer lanc op die boomē tot ald'heyligen toe / greffÿt deene in dandere / te weten criecken in moerbesien, etc. (Om te doē dat criecken en̅ persickē goet soudē zy̅ / en̅ riecken soudē gelÿc goede specien / en̅ dyer gelyc in den smake / en̅ datmēse ooc bewarē mach / tot det die nieuwe wed'aen comē. Greffÿt in den moerbesiē boom / ghelÿc voorscreve is: maer int greffiē so weyct u greffie in honich / en̅ doet daer toe een luttel goede speciē / te wetē gariofel naghelen / ghinghebaer / ende caneel. (Om appelē en̅ peren te doen wassen sond'roke / so greffeÿtse op eenen vÿchboom. (Om te doē det die appelē soude zy̅ half soet en̅ die and' suer. Beyde dese greffiē wringet deē door dād'als ghise greffÿt / dā salt zy̅ nature nemē vā beide dese greffiē. Bi deser maniere sullē die appelē half soet en̅ half suer zy̅. (Om te doē dat eenen hulst rosen dragē mach die vā zÿnre naturen zullē zÿn gelÿc die bladerē vāden voorscrevē hulst altyt groen winter en̅ somer. Neēt een tromoer en̅ clooft den hulst / daer suldy eē brancke rosen in doē totter wortelen toe. Dā neēt een luttelken mos en doet dat daer om tot dat zÿn nature genomē heeft aen den hulst / en̅ dan sullen die rosen van dier naturen zÿn. (Om crieckē te hebben op diversche boomen goet te etē tot alre heyligen misse toe / greffÿtse op eene moerbesie boom en op eenen wilghenboom. (Wildy hebbē grote mispelē twee maent eer eenige andere / en̅ dat eē ooc beter is dā twintich and'. Greffÿt se op eē stekelbesie struyck en̅ op een moerbesie struyck / ende int greffien / net die greffie in honich. (Hoemē peerē over iaerich houdē mach. Mē sal nemē eetsout wel drooge dat salmē doē in eē vaetkē mettē peeren met beddekēs in sulcker manierē dat deē den anderē niet en genake. Dan moetmēt wel stoppēt en̅ in | |
[pagina 47]
| |
eē droghe plaetse doen op dat het sout niet versch en werde. (So wanneer datmē greffien wilt voor dat ald'beste / soe salmen greffien opten lestē dach vand' maenschine eer die and'mane vernyeut / oft in dē lesten dage sonder eenen. Wāt waert in dē derden dage voor die nyeuwe mane / so en soude die boō geen vrucht dragē dā int derde iaer. En̅ waert indē vierdē dage so en soude hi geen vruchten dragē dan in dat vierde iaer / en̅ also van āderen iaren navolgēde. En̅ van vruchtbarighen boomē salmen altoos dat mos aftrecken. (Die greffíen vā eenigē bomen die ghi greffien wilt die suldy afbrekē op twee duymē nadē houte det is den oudē houte / daer na snidet af vā die knopē dat ghi ymmer dē ouden knoop niet en raect / en̅ maect die greffie scerp tottē merge ontrēt II duymē lanc luttel min ofte meer / altoos latēde dē rugge metter scorsse ent bereytse wel met eenē messe die tweedeel afgesnedē. En̅ ghi sult se so bereydē bide knopē dat de knoop wel sittē op zyn hout daer hi op gegreffÿt wort det die greffie gelÿc sta over alle sidē / te wetē scorsse tegē scorsse wel voegende. En̅ die greffie / daer mē op greffien wilt / salmē altyt nemē vādē boome tē oostē waert staēde. En̅ als dese greffie aldus wel te punte staet so sult ghi nemē mos en̅ vette aerde en̅ bindēse al ō met eenē dunne doec / die wil. (Ist det ghi ooc greffiē wilt vā eenē vruchtbarigē boō nēmermeer en suldise met messen af sniden / maer breect se met uwē handē af in dat oude hout / so dat se recht si en̅ effen / niet crō: op dat mense greffien sal. En̅ daermē op greffien wilt dat en mach niet groot zÿn. (Ist dat eenich boō wormē heeft oft vormelose vruchten draecht. Ghi sult dyen boō wasschen met orine vā coeyen en̅ edic so det die twee deelē orine si en̅ dat derdē deel edic oft die orine met asschen getempert. Van den anderen dingē die uiten boomen behooren suldy hier vinden alsmen coemt aen kerseboomen. (Amandelen / kersen / crieckē / pruymē / die plantmē aldus. Legt die steene hieraf drie dagē en̅ drie nachtē lanc int water / daer nae setse int aerde. So wanneer datse groeyē en̅ become zy̅ so suldyse int and'iaer daer na v'sette vā die stede op eē ādere. En̅ altoos als ghise yet v'set so snÿt bovē af die | |
[pagina 48]
| |
cleyne nieuwe riserē / sond' in den moerboō daer en sal men niet afsnidē dan dat droge is. (Ist dat ghi gumme hebbē wilt vādē amādelboomē slaet in dē boō eene ysernen nagel / en̅ laet dien lange in dē boom. Aldus so heeftmē gumme vā alle and' boomē iae die ghemeynlyc gumme pleghen te draghen. (Alle amandelē comē wel voort / yst dat mēse sond' scalen in moer / oft in verckens dreck leyt. (Yst dat men eenē dach lanc amandelen leyt in edic / so wordē si goet. (Looc salmē sayē in novēber / in witte aerde oft i swerte / en̅ dat salmē settē vier vingerē deen vāden anderen opt hoochste. En̅ sal men det aertrÿc suver houdē. Ghi sullet sayē na de sonne. Om dat beste en grootste looc te hebbē / so vintmen menschē / die dese maniere hebbē / dat si dat op sinte Peeters avōt oft dach / na Sint Jāsmisse saeyē / en̅ si knoopent / ō dat niet te hooghe wassen en soude / en̅ also ond'te meerder bliven soude. En op sinte Peeters dach ingaende oogst / trecken si dat uite. | |
(Van bloemen te planten.Dat lāt daermen bloemen plāten / oft cruydē setten wil / sal aldusdanich zy̅. Yst quaet aertrÿc / so sal ment v'maken. En̅ plaetsen die staē bi eenige wateren / die zÿ best ghetēpert. Gheen dinc en wast wel / het en si dattet met reghenwater bespreyt si. (Plantē wassen dicwÿls in plaetsē daer water loopt wāt die hitte vand' zōne / trect hē de voorsceyt tot hē. So waer vettichet is / daer is soetichetyt. De wortelē vā plantē oft bloemē / salmen deckē met paerdē mes / oft met asschē bespreyē / so sullen si dunne scorssen hebbē / en̅ die vrucht sal veel beter zy̅. Stront vā ezels oft vā scapē oft vā geyten / en̅ vā allein mēcen / als vā coeyē. e.c. dese makē vette hovē. Goede asschen zy̅ goet in lochtingen / en̅ dunne mes is seer goet en̅ orbaerlÿc op weyden / ō veel gras te doē wassen. Het en is niet goet / dat men vele en̅ dicwils eē velt messchē sal met drec / op eenen tÿt: maer dicwÿls / en̅ de luttel te male / dat is seer goet. (Eenē acker die waterachtich is / salmē meer messen / dā eenē droogē acker. Drec vā vogelen is bequame allē landen ō | |
[pagina 49]
| |
te winnē / sond' gentē. Ghi sult altoos goet saet saeyen in goede aerde. Die quade cruydē salmen uit trecken. Sÿn daer ooc steenē / die sal men uit werpē. (Al dat mē sayē wil / det salmē saeyen int wassen / vand'mane / en̅ al datmē vellen wil / dat salmē vellē int brekē vand'mane. Tgene det ghi saeyē wilt / legt ghÿ dat saet daer af te weyeckē in eenich dinck eer ghy saeyt / het sal daerna smakē. Al legt ghÿt te weyc in melc / het sal daer na smakē. Legt ghÿt te weyc in wÿn / oft in clareyte / altÿt salt die smake hebbē. Maer legdÿt hier in eer ghÿt sayen wilt / so moet ghÿt eerst een luttel laten drooghē. (Erwetē / vitsen / en dier gelÿc / salmē in drooge aerde sayē. Mer boonē salmē settē of planten in vochte aerde. Op schoō dagē als dē wint noordē is / dā ist best te sayē. (Een leeringe. van den fruyte daer die boomē dicke scorssen af hebbē / eer ghi se plāt legtse drie dagē int water en̅ dā legtse in die aerde / te gad' / oft verre v'scheyden. En̅ als si een iaer ghewassen zÿn / dā suldyse v'planten ende dese sullen dan dunne schorssen hebben. (Boomē die bloeyen in den april / overmits den vorst so en̅ v'varē si die bloemē niet / yst dattet weder drooge blÿft sond'regen maer coēt opten verst regē / dan vervaren die bloemen / om den reghē die daer op vervriest. (Alle bloemē geplāt in water daert seer versch is / die moeten verdrooghen in corten tiden. (Die wortelē van dē wijngaerde geplāt / die en̅ sullē int eerste iaer gheē vruchten dragē / maer si sullen quelen. En̅ alsmense v'plant / dan salmense wel diepe in die aerde setten / ende wel messen. (Ist dat eē boō gheen wortelē en heeft oft net ghenoech so legt ontrēt die wortelen evene / en̅ dā op die aerde en̅ begietē tsavonts met water hi sal nyeu wortelen laden. Den balsem boō wort geplant gelÿk dē wÿngaert in die aerde daer hi wast / en̅ dat is ontrent den zee candt. (Crieckē en̅ kersē bomē die willē staē in coude locht en begerē coude locht en bergē en̅ hogē plaetsē en̅ v'scheit. (Die criec bomē salmē verplantē in de maent vā novēber / en̅ somtÿts in Jāuario. Ist dattet eē criecboō root | |
[pagina 50]
| |
wert / so suldi makē int middē van den boō eē gat daer die quade humorē uit treckē sullē. En̅ aldus machmē doen alle dand' boomen die rotten en̅ niet en draghen. (Om crieckē of kersen overiear te houdē suldy haer stelē af sniden en̅ so legtse in een glasen potkē en̅ steect desen pot vol vā kersen oft crieckē / en̅ doeter honich in dat dunne si / stopt dā desen pot met moer datter gheē locht in en come / en̅ legter ontrēt en̅ ond' savele en̅ ooc bovē dē pot also legt hē in Uwē keld'daert versch is. En̅ dus salmēse wel over det iaer versch houdē / ia also versch oft si eerste vāden boō quamē. In deser manierē machmen oock houden peren ende ander vruchten. (Ist dat eē crieck boō ofte kerseboom ghequelt is vā den mierē. Ghi sult bestriken met sape van porcelyne en̅ dat gemenget deen helft met edic oft saghemeel ende legghet al omtrent den wortelen. (Castaniē plantmē gelÿc die vigeboom / oft men greffÿtse / ofte mē v'plantse ooc wel. Ghi sultse leggen in water / en̅ die te gronde gaē / salmē setten / en̅ dit salmen doē in novēber oft in december. Wāt die in dese twee maenden geplāt oft geset zÿn / die sullē langē dueren / en̅ goede vruchtē dragen. Die zōmige plātense in de meerte / en̅ settense in de aerde / gelÿc bovē; dese zy̅ soeter / dā die eer geplāt zÿn. Maer die eer geplāt zyn / in dye voorseyde twee maendē / die dragē eer vruchtē: maer mē salsē eerst proevē de welcke dat goet zy̅ ō te settē / alsoot voers. is. (Dit is noch een and' proeve / om te wetē welcke castanien dat goet zÿn ō te plantē. Ghi sulter nemē eē deel / en̅ legtse in de savele dertich dagē lanc / en̅ dā suldise wel wasschē. Als si wel gewasschen zÿn legtse in water / en̅ dye dan te gronde gaen die zy̅ goet ō plantē / en̅ die opt water bliven die zÿn daer quaet toe. (Ist dat ghi soetē cauwoerdē hebbē wilt legt haer zaet drie dagen in scapen melc en dan settet in die aerde / hieraf sullē soete cauwoordē comen blinckende en̅ lange cauwoorden si sullē dunne van scorssen zyn. (Lange cauwoorden salmē deen vandē anderē in die aerde settē also sullē si te bat wassen. En̅ si willē wassen in zavel aerde wel gemest / en̅ in die meerte geset oft gesaeyt. Aldus | |
[pagina 51]
| |
machmen ooc doē van allen anderē boomē die steenen in haer vruchten hebben. Wildy soetē smaec hebbē in vruchtē daer steenē in zy̅ als persicken oft dier ghelÿck. Legt de steenē te weycke in alsulckē zaet als ghi den smaeck hebbē wilt. Want int tgeen daer si in weyckē daer sullense haer vrucht nemen ende daer na smaken. (Dadelboomen en draghen gheē vruchtē voor dat si hond't iaer out zÿ. En̅ die dadelē moete wel eē maēt in water liggē eermēse, inde aerde set / dan salmense in goede aerde settē. So wāneer si dan bladerē beginnē te hebben / so salmense alle avont met water bespreyē. (Mispelen salmē greffiē op doornē / daer soe zÿn si best op ghegreffÿt / oft op ander schoten van mispeliers. (Vychbomē die dragē vierwervē alle iaer vrucht. De swerte vigē zÿn best eer in die sonne gedroocht en̅ dan leyt mense in manierē gelÿc beddekēs / in eē vat / en̅ telckē male bespreytmense met mele / Dā stoptmense in een vat en sluytet / en̅ also seyntmense uiten lande. (Die castanien willē wassen in versce en̅ morwe aerde / maer int savel lāt wassen sie noode / tē ware dettet wel versch ware. En̅ si willē best wassē in swerte aerde. Si willen ooc hebbē vetticheyt. Die castaniē / ten si dat mē een gaetkē in die scorsse maect / en̅ mēse int vier leyt / si sullen int vier een groot gheluyt maken. (Que appelē zy̅ goet / en̅ mē maect daer goede spise af. Dese zÿn geluwe / en̅ si zÿn cout / en̅ goet gegeten thegē die quade meester oft febres. Si zÿn ooc goet gegetē dēghenē die heet zÿn. En̅ men machse houdē een iaer lāc. En̅ dese machmē verplanten vā den cleynen riserkēs oft tacxkens / oft greffien. (Om grote queappelē te makē / set eene pot in die aerde / en̅ cromēt dat rys daer eenē appel aen is / totter aerdē: en̅ doet dē appel in dē pot / en bint dat rÿs aen dē pot dattet net af en̅ gae / noch vā dē pot / noch vāder aerden / en̅ latet aldus wassen. Die appel sal so groot zy̅ als dē pot en sal alleē dē pot vollē. Hebdy geenē pot / so doeget yewers eld's in / al waert in eē houtē vat / eemer / oft cuype. Maer dit en salmē niet doē / dan als die bloemē niet meer en bloeyen / en̅ die boomē gespaent zy̅. En̅ aldus machmen oock doen van anderen boomen. | |
[pagina 52]
| |
(Saet vā ayuyne / ist dat ghÿt net in watere daer sout in gheweest heeft / soe yst beter omplanten. (Ayuyn gesaeyt ontrent boomē / het si appelboomen oft peerboomē / die vruchten zy̅s veel te beter en̅ te soetere. En̅ in dese vruchten en comen gheen wormen. (Wildy plāten een vÿchboō / oft moerboō oft eē and boō die gheē saet en draecht. Ghi sult vā dien boom sniden een rÿsken vāden voorledē iaren / mettē oudē houte ontrent twee palmē lanc / so dat die gheheele lengde si twee cubiten oft meer. En̅ alle die riseren suldy in de aerde setten / en̅ ontrent een palme lanc suldÿt buytē der aerden laten. Dit suldy doen / eer die boom bladerē beghint te brenghē. En̅ wacht u wel dat ghi den knoop niet af en snydt / want dan souden si verdrooghen. Om boomē die bitter vruchtē dragen / soetē vruchtē te doen dragē. Ghi sult opgraven die aerde vāder wortelen des boōs / so dat die wortelen al bloot zyn. Dan legt daer op verckens drec / en̅ dectse weder met dier aerden / oft met and'aerde / aldus sullē die vruchten vā dyen boom eenen soeten smakē hebben. En̅ aldus machme aen alle boomen doen / die bitter vruchten maken. (Noch een ander manierē / om die boomen te hulpē te comen / dat si soetē vruchtē draghen mogen. Ghi sult een gat makē int middel vāden boom / daer hy tē grootstē is en̅ doet in dat gat honich water: det water daer honich in geleyt is gheweest / en̅ honich mede ghemengt is: en̅ stopt dit gat wed' met eenē houten naghel vā ghelÿcken houte van dien selven boome. Maer siet wel toe dat ghi dat gat op die ander side niet dore en boort. (Alle vruchtē willen behoedt worden / en̅ varens te bat dat mense leyt in drooge suver stedē / oft in caf oft in hoy. (Ghingebaer hout men goet en̅ lancduerich onder peper / en hi wasset over die zee int gheberchte. (Om groenen ghingebaer te maken. Legt witten ghingebaer in een vaetken / en̅ vollet vaetkē met loogen / en̅ latet aldus drie oft vier dagen en̅ nachten staen. Daernae doet die looge uit datter niet en blive: dan doet daer honich of suycker in: aldus so salt goeden groenen ghingebaer wesen. (Yst dat de gariofel nagelen haren roke verlorē hebbē en̅ haer machte / so suldy die legghen in stercken wyn / oft | |
[pagina 53]
| |
edick. En̅ men salse leggē op steden die nyet heet en zÿn / en̅ drooghe. Si dueren goet dertich iaer. (Galigaē wortelē duerē goet vÿf iaer. Si hebbē de selvc machte die gariofel nagelen hebbē. Si zÿn ghesonder in den winter dā in den somer. En̅ die swerte zÿn de beste. (Genever besien die swerte zÿn de beste. Men salse vergaderen in de Lenten / en̅ si bliven twee iaeren goet. (Die olye die mē maect / vā genever / is betere / dan diemē maect van den besien. Moerbesien werden gheplāt ghelÿc vÿchboomē. Sÿn vruchtē zÿn int eerste soete / en̅ daer nae suer en̅ hoe hi verblÿt vāden dauwe / en̅ hi drocht vāden reghen en̅ hi ouder wort / hoe di vruchtē bitterder zÿn. Dye moerboom verblÿt vāden dauwe en̅ droeft vāden reghen / en̅ hi verblÿt en̅ vaert wel van den vuylen drecke. Sÿn tacken verdrooghen alle drie iaren / en̅ dan salmēse af sniden / en̅ and boomē alle iaer / want si varens veel te bat en̅ datmen dat mos af trecke / wāt dat mos beneemt haer machte / en̅ die substancie van den vruchten. Om noten langhe goet te houdē / so salmense leggē in savele / oft in haers selfs drooghe bladeren / oft in een vaetken van notelaers: en̅ legt daer ayuyn bi / si sullē dyes veel te soeter zÿn. (Wildy noten een iaer lanc groene houden / legtse in honich / si sullen groene bliven. Dit honich sal dan edel ende goet zÿn tot veel medecinen. (Die persickboomē zyn vā dier naturen / ist datmē daer yet groens af snÿt / si sullen v'droogen: en̅ alle zÿn drooge tacken moetmē altoos af snidē / sal hi wel varē. (Ist dat een persickboō queelt / men sal nemē heffen vā ouden winē en̅ mengense met water: daer mede sal mē zÿn wortelē beghieten / en̅ den boom daer mede bestriken / en̅ wel messen met goedē messe / oft dicwÿls wasschen met boonsop. (Om persicken te greffien / ghi moecht die greffien wildy op pooten van noten. (Om grote persickē te hebben. Neemt melck vā gheytē / en̅ daer mede bestrÿct den boom / vāder aerdē opwaerts. Oft ontdect zÿn wortelē al bloot drie dagen lanc: daerna ghiet daer gheytē melc op. Dit moet ghedaē zyn als den boom bloeyt / en̅ also sal / hi groote persicken draghen. | |
[pagina 54]
| |
Om die noten die in de persickē liggen / te doen brenghē een teyken / en̅ alle die vā dien persicboom ghegreffÿt sullē worden / also langhe als si duerē sullen. Ghi sult den persicksteen leggen VII daghen in die aerde. Als die steen op beghint te gaen / dā suldy die keerne soetelÿc uit nemē / en̅ scrÿft op die kerne wat ghi wilt met verwen. Als dat ghedaē is / so set die kerne weder in harē steen / en̅ bint hē weder te gader / en̅ set hē in de aerde / metten eynde opwaerts. En̅ alle die persickē die vā dien boom comē sullen binnē indē steen ghestreept zÿn met dyer verwē / daer dē eersten persicsteen binnē mede gescrevē was. En̅ dusdanigen persicboom heet men ghescreven persicboom. Yst dat eenich persicboom vāden wormen ghequelt is so suldy nemen orine vā runderen / en̅ dat derde deel azÿn en̅ wasschen den boom daer mede. Dit machmē doē alle boomen die van den wormen ghequelt zÿn. (Om persicken te hebbē sonder steenen. Ghi sult nemē eenen persickboom nyeu gheplant / en̅ maken in eē willighe een doorgaēde gat / en̅ set die plante vā den persicboome / datse door die willige wasse / dan en sullen die persicken gheen steenen hebben. (Oft neemt een greffie vā eenen persicboom / en̅ setse in een willighe / so sullent ooc persicken zÿn zonder steenen. Die pruymboomē zÿn van menigerhande manieren / maer pruymē van damascenen dat zÿn coele pruymē / die zÿn de beste / en̅ si zÿn bina swert. Alle manierē vā pruymē machmē over iarich houdē / yst dat men se wel laet ripen / en̅ wel ghedrooght leyt in een glasen vaetken. En̅ en condise niet wel drooghē in die sonne / so droochtse in eenen hoven / daer broot in ghebacken is. (Ist dat een pruymboō queelt / so suldy nemē heffen vā wÿn getēpert met water / en̅ ghiet dat op die wortelē: oft oude mans orine ghemengt met water tweedeelē. Mē greffÿt die pruymboomen ghelÿc ander boomen. (Yst dat peren steenachtich smakē / ghy sult die wortelē ontdecken / en̅ alle die steenē die daer ontrēt zÿn / wech doē en̅ doen ander claere aerde op die wortelen / en̅ dā dicwils beghieten. Aldus yst ooc vā appelen en pruymen. Van appelen en van peeren maectmen wijn aldus. Snÿt vā desen waer af dat ghi wilt / in vier stuckē en̅ vult dat vat al | |
[pagina 55]
| |
vol / en̅ latet aldus staen: dan sal dit v'keeren oft most waer / mer men sal op dat vat ghietē loopende water. En̅ desen dranc is ghesont / mer hi is cout. (Om appelen die vervrosen zÿn / goet te makē. Legtse in cout water / si sullen weder al tot haer selven comē / op dat mense dan bi den viere leyt. En̅ aldus yst ooc metten vervrosen versenen / hielen / voeten / en̅ ander leden / alsse vervrosen zÿn / suldy se setten in water daer colen in gesodē zyn / oft in water daer camille in ghesoden is. (Yst dat ghi te vier stedē om den appelboom legt levende colen / en̅ een'luttel levende solvers / soe waer diē roock hier af eenighen appel ghenaect / dienappel sal terstont van den boom vallen. (Item ist dat ghi oude orine ghiet aen appelboomē / oft aen wÿngaerden / si draghen veel te meer vruchten. (Nemmermeer en comē wormen in appelē noch in appelboomen / oft in ander boomen / yst dat ghi dicwils meter gallen van eenen verre die wortel beghiet. Om eenē groten appel te doen wassen in eē glas. Ghy sult nemen een glas oft een viole / binnen dye wile dat dē appel cleyne is / en̅ ghi sult die viole bindē aen den boom / en̅ sult den appel daer in laten wassen. (In appelboomē machmen greffien menigerhāde manieren vā appelen / op welckē tack det ghi wilt / en̅ in peerboomen desghelÿcx menighe maniere van peren. Wildy hebbē geverwede appelen / met wat coloren dat ghi wilt / so maect een gat boven int dickste van dē boome / en̅ steect in dat gat wat verwe dat ghi wilt / met watere gemengt. Dan volt dat gat wel / en̅ stoppet nauwe / en̅ alle die appelen vā diē boom / sullē die verwe hebben die ghi in den boom ghiet. (Yst dat ghi op Sinte Lambrechtsdach eenē boom plant van wat manieren dattet si / dien boom sal op comē ende wassen / en̅ en sal niet verdrooghen. (Petrocelie salmē sayen op Sinte Jansavont int middel vāden somere / en̅ die en sal nemmer meer vervriesen / hoe grootē winter dattet is / noch in den naesten somer en̅ sal si ghēe soet brengen: en̅ si sal veel eer / en̅ meer wassen dā andere / die langhe tevoren ghesaeyt heeft gheweest. En̅ petrocelie wilt ghesayet zÿn in steenachtige plaetsen. | |
[pagina 56]
| |
Om groote pareyloock te hebben. Ghi sult veel pareyloocx in een binden met eenen dunnen doecxken / en̅ steken dat in de aerde / het sal groote pareye sÿn. (Oft legt veel pareysaets in een gat / in der aerden / daer sal een groot pareylooc afcomē. Maer dlaken moet nat zÿn / en̅ ghesteken in versche aerde / die nyeu ghegraven is / en̅ dectse / daer sal groot parey loock af comen. En̅ mē mach dit nemē vā elcker rose een rÿs / en̅ snÿt die / en̅ legtse rechts doen van veel dincx dat uiter aerde wast. (Om een rose half wit en half root te makē. Ghi sult nemē vā elcker rose een rÿs / en̅ snÿt die / en̅ legtse rechts en̅ setse diepe in die aerde en̅ verbÿntse met vetticheden oft ghi dese twee riserkēs deen tegen dandere vouwē wildet / en̅ setse diepe in die aerde / en̅ verbÿntse met vetticheden / en̅ doet daer mos over / si sullen deen onder dander wassen aldus sullen die roosen half wit / en̅ half root zÿn. (Om roode rosen wit / te maken. Neemt die roode rosen en̅ houtse over colen daer solfer in ghegotē is ontrēt een halve once / en van desen roock sullen si wit worden. (Om een witte rose root te maken. Hout die witte rose over eenen pot / daer wermen rooden wÿn in is / bovē in in den roock van dien wine. (Wildy veel roosen hebbē in Uwen hof / so suldy saeyen saet vā rosen det wat ripe si / in dē sprockelle / oft indē meerte. En̅ die plante die daer af comē / suldy dicwyls beghietē. Int āder iaer v'plantse waer ghi wilt / mer setse twee voeten van malcanderē. (Wildy vroeg roosen hebbē / so doet als voorscrevē is / maer beghietse dicwils met lauwē watere. (Wildy ooc spade rosen hebben / soe versetse spade int iaer / en̅ setse seer diepe in die aerde / en̅ beghietse dicwÿls met couden watere. (Yst dat ghi neven die wortelen vā een willige / cleyne riserkens set vā boomen waer af die vruchten steenē binnen hebbende zÿn / gelÿc persicboomē oft pruymboomē die sullen haer vruchten hebbē sonder steenen. Coemt die wyngaert boō lichtelÿc uiter aerdē / dat sullen goede besien zyn. Alsmē wÿngaert plantē wil / die plātē moeten wel versch zy̅ / en̅ daer en mach net oudts aē zÿn noch hangen / mer al nieuwe / wāt and's soe soude hi dicwils ghecorrūpeert worden. En̅ hi moet zyn vāden tweedē wasse | |
[pagina 57]
| |
/ maer bi den knoope comēde vandē onderstē. Men sal die plantē nemen dickachtig / en̅ eē cubitus lanc. Ist dat die aerde wel vet is / so suldy den wÿngaert verre deen vāden anderē zetten / ontrēt twee voetē. Ist dat het hout vāden wÿngaert / vāder sonne / oft vāder reghē / oft dierghelike behindert wort / so salmē altoos det verstorven is suyveren / en̅ die gaten met aerde stoppen. (So wanneer dat twee of drie knoopē zÿn vandē wygaerde aen een rācke / het is al genoech: die ander moechdy wel afsniden / opdat daer niet te vele vāden lagen en bliven vāden houte. Na die grootheit vāden riserē so sal men dye knoopē daer aen laten drie ten minsten / en̅ boven viere niet / ten si datter rÿs oft rancke groeyt. (Yst sake dat die groote struyc vuyl is / so suldy hē wringhen metter hant / die onderste vuylicheyt af. Alsmen wÿngaert snÿt / so salmen sniden weynich boven den knoop / en̅ cromt hē een luttel / mer niet seere. (Yst dat die wÿngaert in goet aertryc / en̅ ter lucht staet en̅ hi te seer wast in rancken en̅ in bladerē / so sult ghi dye rancken sniden lāger dan tot X oft XV knoopen / en̅ sult laten in eenen tack / een oft twee / oft drie rancken. (Wast dē wÿngaert te dicke / so suldy omē gaēs hē graven / en̅ vollen dat met savel / en̅ mengen dat met asschen. (Ist een wÿngaert onvruchtbaar so dat hi net en draget snÿt een gat int dicste vāden houte / en̅ steect in dat gat eē cleyn steenkē in / so dattet gadt daer ghevolt si. Dan legt ontrēt die wortele aerde ghemēgt met morē / so sal hi wel vruchtē dragen / en̅ ooc daer na nēmermeer onvruchtbaer zÿn. Oft ghiet alle dage aen die wortelē / aen den voet vā den onvruchtbarigen wyngaert / oude orine overvloedelÿc. Al waert dat den wÿgaert half verdorret waer - hi sal weder groeyen ende bloeyen / en̅ seer vruchtbarich zyn. (Om druyvē sonder steen te hebben / so set dat opperste vand'rancken in die aerde / en̅ dat men in die aerde setten soude / dat sedt opwaerts. ((Om wyngaert te doen draghen wÿn ghelÿc clareyte. Maect in dē wÿngaert een gat totte mergē toe / en̅ in dat gat suldy stekē in den meerte een electuarie gemaect van poeder vā gariofel nagelen / en̅ van caneel / dat menghet met een luttel fonteynē / en̅ maect dat gat vol vā desen poeder. | |
[pagina 58]
| |
Dā sluyt dat gat nauwe toe met wasse / oft met een linen doecxkē opt gat ghebonden wel vaste. En̅ den wÿn die vā desen wÿngaert comē sal / die sal smake al waert al goeden clareyt / so langhe als dien wÿngaert dueren sal. (Alle druyvē die mē snÿt eer si wel rÿp zÿn / dien wÿn en sal niet natuerlÿc zyn / en̅ hi en mach ooc nyet lange goet dueren. Maer den wÿn diemē sniden wil / om goedē wy̅ te hebbē / dien salmē sniden mettē loop van der mane / ghelÿc vore ghescrevē staet / int capit. vāden wÿn ō siecten te ghenesen. | |
(Hier volcht nu een tractaat / om veel ghenoechlycke stucken te bedrieven.Ten eerstē / om eenē wÿngaert te doen comen over yemāts tafel waer ghi wilt. Neēt een orinael / oft een ander schoō glas / dat wel also groot si als eē orinael het moet in de somer besocht zyn / om alle tiaer dore te besigē. Als den wÿngaert ghebloeyt heeft / bint dē orinael aē dē wÿngaert / en̅ steect daer een druyve in / mer wacht ymmer wel dat die druyve niet gequetst en wordē / so dat hÿ v'drooge. Als die druyve aldus hier in steect / so stopt den orinael daer hi aen dē wyngaert hangt / wel toe met groenen was / mer hoedt die druyve wel voor eenige quetsure. Laet die druyve aldus in den orinael wassen en ripen. Als die druyvē rÿp genoech zyn / so snÿt die druyvē af / sonder alleen die druyve die in dē orinael steect / laet die noch hāghen aen zyn rancke / totter tÿt toe dat ghi siet dat hi root wort. Als hi root beghint te worden / so snÿt hē af / en̅ laet altÿt den orinael wel ghestopt metten wasse / so yst goet. Mer ghi sult hier toe doen olye vā oliven / als die druyve al root is / en mengelet wel ondereen. Wāneer ghi dan U genoechte bedrivē wilt / so neemt een lampe / en̅ legt daer een lampe / en̅ legt daer een wiecke in. Dan ghiet daer op vā dier substanciē die in den orinael is / en hanghet die lampe int middel vāder camerē daer ghi etet. Als ghi dā den wÿngaert sien wilt mettē ripen druyven / so ontdect u lāpe en blaest al dat ander licht uite / dat in die camere is. (Wildy in een cleet vier dragē sonder dat te verbernen. Neemt alluyn / en̅ wit van den eye: dat tempert te samen. Alst wel te samen ghetempert is / so bestryct det cleet daer | |
[pagina 59]
| |
mede / het en sal niet verbernen. (Wildy eenen stoop wÿns keerē dat ond'ste opwaerts zonder stortē. Neemt een once vā den cruyt det fylōs heet doet dat in den stoop metten wine / al hout ghi hē metten openen nederwaert / hi en sal niet storten. (Wildy petrocelie doen wassen in XXIV uren. Neemt petrocelie saet / en̅ legt dat te weycke in soet melc. En̅ op die plaetse daer ghi se sayen wilt / suldy leggen een laghe vā ongeblustē calck / wel cleyn ontwee ghemorselt / ontrent eenē vinger dick / daer op suldy stroyē een lage drooghe aerde / ooc éenē vingher dicke. Dit suldy aldus drie wervē doen / als nu deen / als nu dander. Dan suldy nemē det petrocelie saet / al versch uitē melcke / daert eenē nacht in sal hebbē liggen weycken / en̅ sayet dā op dye selve plaetse die ghi daer also toe bereyt sult hebbē. Dan suldi daer op stroyen ongeblusten calck ghepulverizeert / en̅ dan daer op noch aerde / tot dat rechts de calck bedect is: dā suldÿt al om bespreyen met schoon water / soe salt wassen binnē XXIV uren / oft eer. Maer alle dinghen moeten alsoe ghedaen worden / ghelÿc hier voorscreven is. (Wildy dat hem eenen harinc van selfs keere op eenē rooster. Neemt een gāsen pipe / en̅ doet daer quicsilver in dan stopt die penne wel vaste toe / en̅ steect die also in den harinck / hi sal hemselven ommekeeren. (Wildy alle die vloeyen vanghē die ontrent u bedde zy̅. Neemt een wit wollen cleet / en bestrÿct dat met melc vā eender ezelinnen / en̅ legt dat in een bedde daer veel vloyē zyn / si sullen alle in dat cleet comen / die daer ontrent zÿn. (Wildy vlieghē die verdronckē zÿn / weder levende maken. Neemt die verdronckē vlieghen / en̅ legtse in werme asschen / si sullen daer levende worden. (Wildy honden doen danssen. Neemt die cullen vā eender genetten / ghi sult die vinden tot eens grauwerckers huys / dat zÿn bontwerckers. Als ghi die hebt / wintse in een cleet wel vaste / dan worptse voor die honden / si sullē danssen / op die strate oft in huys. (Wildy vā een swert peert makē een wit. Neemt eenen mol / dien set in schoon water / en̅ laet hē daer in liggē dry daghen. Van desen water suldy storten opt paert / da sal dat hayr rechtenoort beginnē te vallē / tot dattet al uit is ende | |
[pagina 60]
| |
dan sal daer wit hayr gaen wassen. (Om te weten wat kint dat een vrouwe draecht / weder dat een knechtken is / oft een meysken. Neemt eē dropele van haren melcke / dat laet druypē in laeu water: yst dat daer op swemt / so yst een knechtkē datse draecht: yst dat te gronde gaet / so yst een meyskē. Dit is waer bevonden. (Dat een mensche niet dronkē wordē en mach / hoe vele wÿns dat hi oock drincke. Men sal eten vā die longhene van eenen weere / dat is van eenen scape. Oft ghi sult eten een cruyt / dat portulaca heet. Oft eet oude haselnoten. Oft eet vet vercken vleesch. Het welcke vā desen dat ghi nuchteren eet / ghi en sult binnen dyen dage niet moghen droncken worden. (Om eenen mensche terstont dronckē te maken. Men sal nemen hout van aloes / en̅ leggen dat in wÿn drie daghen lanck. Met dien wÿn so menghet anderen wÿn / also vele als ghÿs hebbē wilt. Alle dieghene die vā desen wy̅ drincken / die worden terstont droncken. (Om swert te schinē gelijc mooren. Neemt schuym van smoute / en̅ tempert daer in atrament / en̅ vitriolum. Da doeget in eē lāpe / en̅ ontsteect die lampe / en̅ doet al dāder licht uite: alle die daer in de camer zyn sullē swert schynē. (Als ghi wilt dat u melc niet en rinne / wat melc dat ooc si / doet daer een luttel suyckers in / het en sal niet rinnen. (Wildy in den schoonē dach die sterren zien. Neemt een schoon claer becken / en̅ legt in die midden van die becken eenen schoonen claren spiegel: dan doet daer schoon water in / dat dien spieghel daer een luttel diep in ligghe / soe suldy in den spieghel die sterren sien. (Wildy crieckē / kersen / oft pruymē / alle tiaer over houden / so neemtse eer si wel rÿp zÿn / en̅ legtse in eenen nieuwen pot / en̅ ghiet daer honich op. Dā stopt den pot vast toe met leem / oft met wasse / en̅ also legt hem onder savel. (Wildy een keersse ontsteken metter sonnē / sonder vier so neemt een schoon becken / maer het moet wel claer zÿn. Dan legt int midden vāden becken eenen claren spiegel en ommegaens dien spiegel legt werc wel ontloken / het werc sal van de hitte der sonnen ontsteken en̅ dan ontsteect u keersse. | |
[pagina 61]
| |
(Wildy wyn makē van edic. Neēt kernen vā appelē / en̅ maect daer pulver af. Dit pulver doet indē edick / en̅ latet also staen VIII dagen lanc / het sal goeden wÿn worden. (Wildy veel ratten doen vergaderē op een plaetse. Nemet een levēde ratte of twee / en̅ steect die in eenen aerdē pot die vol gaten si. Maer die gatē en moghē niet so grote zyn / dat die ratten door eenich vāden gaten loopē moghen. Set dien pot / int middele vā eender plaetsen daer ghi wilt dat alle die ratten vergaderē sullen / en̅ maect eē schoon vier ontrent den pot / maer niet te nae. Als die ratte die in den pot is / dat vier gevoelt / so sal si roepen en̅ criten om hulpe. Dan sullen alle die ander ratten die binnē den huyse zyn / comē loopen om die ratte te helpe. Aldus sullen si vergaderen ontrent dyer plaetsen. (Wildy in eenen hutspot doen vergaderen al in eē stuc. Neemt een cruyt datme heet corsoude / en die wortelē vā confilen. Dit doet te samē in den pot metten vleessche / en̅ alle die stucken sullen aen een ander vergaderen. (Wildy dat het vleesch schinē al vol wormē te steken / so neemt snaren / en̅ snÿt se al in cleyne stucxkens / en̅ worpt die in eenē hutspot / het sullen al maden schinē. Wildÿt da wederom schoon hebbē / so wasschet int sop daert in ghesoden heeft / so yst weder schoon alsoot behoort. (Als eenen hutspot gesodē heeft / en̅ ghi wilt hebbē dat hi noch rau schine. Neemt dat bloet vā eenē hase / en̅ drooghet in eenē hoven: dā pulverizeert dat / en̅ stroyt dat pulver opt vleesch / en̅ het sal rau schine. Wildyt dan wederō schoon hebben / wasschet in sÿn sop / so yst goet en̅ schoon. (Wildy die vlieghē veriaghen. Neemt een cruyt det ira manna heet / en̅ tempert dat sap daer af met edic watere. Dan bespreyt die mueren vāden huyse daer mede vā buiten / die vlieghē sullen dat huys altÿt schouwen. (Als ghi eyeren braden wilt sonder vier / so neemt die eyeren / en̅ steectse volcomelÿc in levende calck / en̅ ghiet daer water op / en̅ laetse een poose daer in liggen / si sullē bradē. (Wildy wermoes uit den pot doen loopen van hem selven. Neemt atrament en̅ slapeter also veel vanden eenē als van den anderen / maect daer af pulver. Als dē pot beghint te | |
[pagina 62]
| |
sieden so werpter dat poeder in. (Als ghi yemant wilt doen slapen. Neemt de galle vā eenen hase en̅ die galle van een swÿn. Dese gallen suldy drooghen in eenen hoven en̅ maecter pulver af. Dit pulver gedaen in een nyeu lÿnwaet en̅ so gheleyt onder dat hooft / dat doet slapen tot dat weder van daer is. (Wildy maken datse al sonder hooft schinen die in u camer zÿn. Neemt pulver van levende solfer ende ooc olie van hennep sade: dit menghet onder een en̅ doeghet in eē lampe: dan ontsteect die lampe / ende doet alle dye ander lichten uit. (Wildy weten alser een mensche siec is oft hi ghenesen sal vander siecten oft niet. Neemt bergen speck ende wrivet daermede die plancen van den voeten van den sieckē menschen: dan werpet dat bergen speck voor eenen honde. Ist dat die hont dat eedt so sal die siecke mensche ghenesen en̅ en wilt die hont niet eten so sal die siecke mēsce sterven. (Wildy eenen doeck doen bernen sonder hē yet te schaden. Neemt eenendoec en̅ net hem in levende water / dā steect er een bernende keersse in / dyen doec sal bernen sonder te bederven. (Wildy een catte oft meer doen luyde criten oft roepen. Neemt catte cruyt en̅ een cruyt dat men heet in latine cōsonde / menghet dit metten catten cruyde wel onder een cleyn ghesneden ende dan ghebonden in een leeren sacxken en̅ also gheworpen voor die catten / ghy sult wonder sien van criten en̅ roepen. (Wildy voghelen vanghen metter hant. Neemt semisium candida / dat suldy menghen met gherstē oft terwensemele / en̅ makē daer een broot af. Van dien broode suldi briselen / daer ghemeynlÿc veel vogelē pleghen te come. Want als si dit ghegetē hebbē / soe sullē si liggen als oft si doot waren / en̅ en sullen niet connen vlieghen. (Om veel visschē te doē vergaderē op een plaetse / neēt een schoō claer becken / vā dese grote platte beckenē / daer men in die kercke ten offer mede sidt. Dā neemt vier staken / die stelt in zÿn viercant int watere: dan hangt dat becken tusschē die vier stakē over dat water / so dattet ontrēt eenen halven voet vāden water hanghen mach. Als dan die claerheyt vādesen beckē schÿnt in dat water / so sullen | |
[pagina 63]
| |
die visschen alle daer na vergaderen. (Wildy uwē name / oft anders yet scrivē op messen / oft op ander yser oft stael. Neemt was / en̅ besmeert daer mede u mes also dicke / dat mē dat mes niet siē en can / dā suldi nemē een greffie / en̅ maken die aent eyndekē nat. Dā scrÿft in dat was wat ghi hebbē wilt / tot aen dat mes toe tot dat ghÿ dat mes besceydelÿc sien moget met perfecte letteren: dan suldy in die letterē gieten aqua fortis. Dit water heeft die crachte dattet also diepe in dat yser oft stale etet / dat men dat wel lesen sal. (Wildy dat niemāt eenen draet en sal connē verbernen. Neemt eenen draet / en̅ bÿnt dien wel vaste om eenē hals vā eenen steenē pot: maer hy moet seer vast ghebondē zÿ. En̅ dan steect die keersse daer in / hi en sal niet v'bernen. (Wildy makē een gebraden pasteye. Neemt die achterste schou vā eenen hamel / en̅ licht dat vleesch bovē op. Dan haelt al dat vleesch daer uit / dat ghi ghecrigen cont en̅ capt dat wel cleyn / en̅ doet daer cruyt en̅ carentē in / so dat behoort. Dan vollet daer mede dat ghi uit ghetrockē hebt / en̅ naeyt dat vleesch weder toe. Dan steectse weder aen eenē spit / en̅ braetse ghelÿc and'scouderen / en̅ droopt se wel. Dan sal daer yemāt in beschaemt zy̅ die daer niet af en weet / en̅ eerst aen die schouder sniden wilt. (Om te maken twee mannekens / dat eē sal dye keersse ontsteken / ende dat ander salse uitblasen. Ghi sult nemen een kole / en̅ maken aen eene wādt twee mannekens met aensichten. Dat eene mannekē suldy maken / dat in sinē mont een luttel buspoeders ligghe / en̅ in des anderē mannekēs mont solfere. Dan neemt eē keersse en̅ ontsteect die / en̅ laetse wel int bernen comen / op dat die lemete wel ontsteken si. Dā gaet met die keersse aen dat mannekē / die dat buspoeder indē mont heeft / en̅ houdet die keersse aen sinen mōt / hi sal se uitblasen. Dan gaet aen dat mannekē metten solfere / die wile dat die lemete noch vierich is / en̅ houtse aen den solfer / hi sal die keersse alsoe ontsteken.
(Hiermede eyndt dat boeck van wondere. | |
[pagina 64]
| |
(Gheprent in die triumphelÿcke coopstadt vā Antwerpen / op die Lombaerden veste / teghen die gulden hant over. By mi Symon Cock. Int iaer ons Heeren
M.C.C.C.C.C. ende XLIV den vierden dach vā Meerte. |
|