Kantjil, het dwerghertje
(1936)–Simon Franke– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
Hoofdstuk XXI.
| |
[pagina 155]
| |
‘Stilte!’ gebood de controleur. ‘Er wordt je niets gevraagd.’ ‘Van wie heb je het gekocht?’ ‘Van een Javaans meisje, op den pasar.’ ‘Voor hoeveel?’ ‘Voor een gulden.’ ‘Hij liegt,’ siste Soekoemoe weer. ‘Heb ik niet gezegd, dat je zwijgen zou,’ sprak de controleur streng. Soekoemoe klapte zijn tanden op elkaar. Het viel hem moeilijk te zwijgen. Hij had Hi-Lung wel aan willen vliegen, maar gelukkig beheerste hij zich. De controleur keek op de beide jongens neer. Hij voelde, dat er iets niet in den haak was, maar kon niet direct uitmaken wat. ‘Je hebt het dus gekocht van een Javaans meisje?’ vroeg hij verder. ‘Ja,’ knikte Hi-Lung. ‘En je hebt er een gulden voor betaald?’ ‘Ja, mijnheer de controleur.’ ‘Was ze tevreden met den prijs?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Hoe zo? Als je het toch gekocht hebt! Om te kopen en te verkopen moet je alle twee met den prijs instemmen. Vertel eens precies hoe het gegaan is.’ Hi-Lung vertelde van ‘a’ tot ‘z’ wat er gebeurd was. Niets verzweeg hij. ‘Je hebt dus den gulden op het matje gegooid?’ ‘Ja, mijnheer.’ ‘En dacht je, dat het daarmee in orde was?’ ‘Ja, want het hertje was bestemd voor Sun.’ ‘Maar het Javaanse meisje had ook iets in te brengen.’ Dat kon Hi-Lung niet goed verwerken. Hij vond, dat Nina dubbel en dwars tevreden wezen mocht. Een gulden | |
[pagina 156]
| |
was een goede prijs, en hij dacht er geen ogenblik aan, dat Nina ook rechten had. Hij kon niet begrijpen, dat ze zou mogen weigeren hem, den rijken, Chinesen jongen, iets te verkopen, en dat nog wel tegen een prijs, die zeker niet te laag was. Maar de controleur dacht er anders over. ‘Hi-Lung blijft hier!’ gebood hij. ‘Waar woont het meisje van het hertje?’ vroeg hij daarna, met een blik op Soekoemoe, ‘en hoe heet ze?’ ‘Ze heet Nina, heer en woont in de dessa Klappa.’ Ook de vader van Hi-Lung moest komen. Deze beklaagde zich bitter over het gedrag van den Javaansen jongen. Niet alleen, dat hij met Hi-Lung gevochten had, maar hij was ook tegen hemzelf in verzet gekomen. En wel zo ruw en onbehoorlijk, dat de mooie nagel aan zijn pink er het slachtoffer van geworden was. Kijkt u toch eens, mijnheer de controleur, wat er van mijn nagel overgebleven is. U zult het niet geloven, maar die nagel was wel drie centimeter lang en zo prachtig glanzend en glimmend, dat het wel ivoor leek. Afgeknapt is hij, mijnheer de controleur, bij het vlees afgescheurd. Hoe lang zal het duren eer ik weer een behoorlijken pinknagel heb. Bovendien heeft de jongen mij gebeten.’ ‘Gebeten?’ ‘Ja, mijnheer de controleur, zie, de tanden staan er nog in.’ Hij toonde den controleur zijn hand, waarin werkelijk de moeten van Soekoemoe's tanden te zien waren. ‘Is dat waar Soekoemoe? Heb je Kwi-Hang-Li gebeten?’ ‘Ja, heer.’ De controleur schudde het hoofd en keek den Javaansen jongen streng aan. Hij vond het een ernstige zaak en toch voelde hij, dat de schuld van alles niet bij Soekoemoe lag, maar ergens anders. | |
[pagina 157]
| |
‘Wat is er van het hertje geworden?’ vroeg hij plotseling. Soekoemoe, die eerbiedig gehurkt voor de tafel zat, kon zich niet weerhouden een beweging te maken alsof hij opstaan wilde, maar bijtijds beheerste hij zich. Hij wist te goed, dat het ongeoorloofd was, te gaan staan bij een onderhoud met blanke mensen. Hij was maar een Javaanse jongen en de adatGa naar voetnoot1) eiste, dat hij onderdanig hurkte. De controleur deed alsof hij niets gezien had. Soekoemoe keek in grote spanning naar den mond van Kwi-Hang-Li. Nu zou hij iets horen over Kantjil. ‘Het hertje is bij Sun.’ ‘Bij uw dochter?’ ‘Ja, mijnheer de controleur,’ en meteen begon hij te vertellen hoe het met Sun gesteld was. Dat ze al zo lang ziek te bed lag en dat er geen genezing voor haar scheen te zijn. Dat ze op een keer gedroomd had van een dwerghinde, die vrijwillig naar haar toekwam en haar genezing brengen zou. De controleur luisterde aandachtig. ‘En zie,’ ging Kwi-Hang-Li door, ‘nu is het gebeurd. Er is een dwerghertje gekomen en Sun is reeds veel beter. Ze heeft geen koorts meer en de pols is rustig. Ze krijgt kleur op haar wangen en zelfs heeft ze om eten gevraagd, iets dat in lang niet gebeurd is.’ ‘En geloof je, dat dit komt door het hertje?’ ‘Vast en zeker, heer controleur.’ De controleur schudde het hoofd. ‘Wonderlijk bijgeloof,’ mompelde hij. De Chinees verstond de binnensmonds gemompelde woorden niet en dat was maar goed, want hij zou er heftig tegen geprotesteerd hebben. Wat de controleur bijgeloof noemde, was voor hem heilige ernst. Honderd maal wel had hij voor zijn huisaltaar gelegen om zijn goden te smeken toch een dwerghinde te zenden. Nu Kantjil gekomen was, voelde hij | |
[pagina 158]
| |
zich zekerder nog in zijn geloof aan de redding, die het diertje gebracht had. ‘Hm,’ mompelde de controleur, ‘dat is dan een zaak voor je zelf. Je kunt geloven wat je wilt. Maar... è...’ Soekoemoe spitste de oren. Kwi-Hang-Li keek argwanend op. Wat had de controleur? Wat was er te maren? ‘Je sprak van vrijwillig komen, Kwi-Hang-Li.’ ‘Ja, mijnheer de controleur, zo was de droom van Sun.’ ‘Juist, dat heb ik ook zo begrepen, maar de echte dwerghinde is volstrekt niet uit zichzelf gekomen, niet waar Hi-Lung? Of is het dier vrijwillig met je meegelopen van den pasar naar het Chinese kamp?’ Hi-Lung aarzelde even met zijn antwoord. ‘Kom Hi-Lung, ik wacht.’ ‘Nee, mijnheer de controleur, het is niet met me meegelopen.’ ‘Je hebt het Nina afgenomen nietwaar?’ ‘Gekocht.’ ‘Maar tegen haar wil.’ ‘Het was voor Sun,’ viel Kwi-Hang-Li in. ‘Zeker, maar daarom heb je nog niet het recht iemand iets af te nemen, ook niet al geef je er geld voor in de plaats.’ Maar dat kon Kwi-Hang-Li niet begrijpen en Hi-Lung ook niet. ‘'t Ja,’ sprak de controleur, ‘wanneer je niet met dat Javaanse meisje in het reine komt, zal ik er werk van moeten maken. Dan zal ik het geval voor den landrechter moeten brengen.’ ‘Voor den rechter?’ ‘Zeker Kwi-Hang-Li.’ ‘Maar mijnheer de controleur, wat moet ik dan doen. Ik wil alles volbrengen wat mij opgelegd wordt. Als ik maar | |
[pagina 159]
| |
weet wat en als Sun het hertje maar mag houden.’ ‘Ik heb daar niet over te beslissen, Kwi-Hang-Li. Er is er maar één, die daar wat over te zeggen heeft.’ Kwi-Hang-Li zweeg. ‘Weet je niet wie? Jij ook niet Hi-Lung?’ ‘Nina!’ wilde Soekoemoe roepen, maar hij hield zich in. ‘Heb je geen antwoord, Hi-Lung?’ Hi-Lung keek naar den grond. Hij voelde wel waar de controleur heen wilde, maar hij was te trots om flink weg te erkennen, dat werkelijk Nina de enige was, die iets over de hinde te zeggen had. Maar Kwi-Hang-Li dacht aan Sun. In zijn verbeelding zag hij haar in bed zitten en het hertje legde zijn kopje vertrouwelijk in haar schoot. Hij zag hoe de blos op haar wangen terugkeerde en hoe haar ogen glansden van geluk om het bezit van het diertje. Tot elken prijs moest de hinde bij haar blijven; ze zou vreselijk bedroefd en teleurgesteld zijn, wanneer het haar weer afgenomen werd. Misschien zou ze het niet overleven. Ze zou weer bleek en met gesloten ogen in haar bed liggen en nergens belang in stellen. De koorts zou terugkeren en haar langzaam maar zeker doen wegteren. ‘Ik wil meer geld geven, mijnheer de controleur.’ ‘Dat is best van je, Kwi-Hang-Li, maar ik ben niet degeen die er over te zeggen heeft.’ De Chinees had zijn beurs uitgehaald en liet de rijksdaalders daarin rinkelen. O, hij had geld genoeg. Hij was wel erg zuinig en het deed hem pijn als hij er van uitgeven moest, maar voor Sun had hij alles over. Wanneer hij haar gezondheid er voor terugkopen kon, was hij bereid zijn hele buidel leeg te storten op de tafel van den controleur. Maar deze maakte een afwerend gebaar. ‘Bij mij moet je niet zijn met je geld, Kwi-Hang-Li. Ik | |
[pagina 160]
| |
denk, dat hier heel iets [ ]er van Soekoemoe?’ Soekoemoe richtte het hoofd op [ ]eur met grote ogen aan. Hij had zeer goed [ ]r de controleur heen wilde. ‘Het is niet om het geld,’ zei hij met zachte stem. ‘Dat dacht ik wel,’ antwoordde de controleur. Kwi-Hang-Li en Hi-Lung keken van den Europesen ambtenaar naar den Javaansen jongen en schenen niet te begrijpen, wat van hen verlangd werd. Kwi-Hang-Li hechtte zoveel waarde aan het geld, dat hij dacht er alles mee te kunnen doen. Hij meende, dat goud het enige goede op aarde was. Dat al het andere, daarbij vergeleken, niets betekende. Zijn hele leven had hij gedroomd van geld, van veel verdienen en rijk worden. En nu meenden de controleur en die Javaanse jongen, dat het in dit geval niet om het geld ging. Hij lachte sluw en zei met zijn slepende stem, ‘ik wil nog meer geven. Thuis heb ik genoeg. Mijn toko is vol allerlei waren en de toonbanklade loopt over.’ De controleur schudde het hoofd. ‘Het gaat om het recht, Kwi-Hang-Li,’ zei hij ernstig, ‘Li-Hung heeft de hinde weggenomen.’ Hi-Lung wilde protesteren. ‘Houd je even stil jongen. Ik weet wel, dat je een gulden op het matje gegooid hebt; ik wil geloven, dat het zo gegaan is, maar daarom had je nog niet het recht de hinde mee te nemen.’ ‘Hij deed het voor Sun.’ ‘Zeker, maar het blijft niettemin roof en je weet, dat op het misdrijf van roof zware straf staat.’ ‘Wat moeten wij dan doen, heer controleur?’ ‘Het recht herstellen.’ | |
[pagina 161]
| |
Kwi-Hang-Li rammelde weer met zijn beurs. ‘Nee, niet met geld.’ ‘Hoe dan, heer?’ ‘Naar de dessa gaan, Kwi-Hang-Li, naar Nina, en het weer goed make Hi-Lung moet zijn verontschuldigingen aanbieden aan het Javaanse meisje, dat hij zo groot onrecht aangedaan heeft.’ Hi-Lung stond voor den ambtenaar en zijn hoofd zonk voorover. Er woedde een tweestrijd in zijn borst. Zijn trots zei hem, dat hij zo-iets niet doen kon, maar er was ook een stem in hem, die anders sprak. Hij had die stem aldoor wel gehoord, maar hij had er zijn oren voor gesloten gehouden. Hij had er niet naar willen luisteren. Nu werd die stem luider en kreeg de overhand over zijn trots. Hij voelde, dat hij verkeerd gehandeld had en dat hij het weer goed moest maken. Ook Kwi-Hang-Li kon niet tegen de woorden van den controleur op. Hij begon te begrijpen, dat hij hier met geld niets bereiken kon. Wat hem bijna altijd gelukt was, ging hier niet door. Hij moest een heel anderen weg op. Dat er onrecht geschied was, wilde hij inwendig nog niet toegeven. Maar in zijn verbeelding zag hij Sun liggen op haar ziekbed en hij meende, dat haar leven afhing van het hertje. Hij voelde, dat het leven voor hem, zonder haar, van geen betekenis was. Terwille van niets en van niemand zou hij zich vernederd hebben, maar voor Sun had hij alles over. Al moest hij zich in het stof buigen, als Sun er door behouden kon blijven, zou hij het doen. Natuurlijk zou het een zware gang voor hem zijn, maar hij was besloten het te doen. | |
[pagina 162]
| |
Hij zou naar de dessa trekken om Nina op te zoeken. Hi-Lung moest zijn verontschuldigingen aanbieden en hij zelf zou het meisje vragen of het hertje terwille van Sun in zijn huis mocht blijven. De controleur had een poos gezwegen. Hij zag den tweestrijd bij vader en zoon en wachtte geduldig welk antwoord er komen zou. Eindelijk zei Kwi-Hang-Li, ‘het is goed, heer. Wij zullen naar de dessa gaan.’ ‘Dat is dan in orde. Soekoemoe, jij kunt wel naar huis gaan nu, en denk er om dat je in het vervolg je handen thuis houdt. Wanneer je weer vecht met Chinese jongens, zal ik je een week lang in de boei op laten sluiten, begrepen!’ ‘Ja, heer.’ Even later vertrokken Kwi-Hang-Li en zijn zoon. |
|