Nina's hart klopte onstuimig.
Ze had een voorgevoel, dat er iets ergs met Soekoemoe gebeurd was.
Onwillekeurig hield ze den pas in. Hoe dichter ze bij het kuis kwam des te meer draalde ze.
Ze hield haar adem in, want ze dacht dat ze hem hoorde, maar natuurlijk was dat niet zo. Het was slechts de wind.
Nu was ze bij de pagar, die om het huis stond.
Iets verder was het poortje. Daar moest ze door om op het erf te komen.
Wat akelig stil was het nu. Ze hoorde geen enkel geluid.
Ja, toch. De fluit van Kerdja, maar het scheen wel of die muziek haar nog benauwder maakte.
In haar nabijheid ritselde iets.
Verschrikt sprong ze terug, maar herstelde zich spoedig.
Ze moest nu het poortje ingaan.
Kom Nina, sta niet langer te dralen, maar loop het erf op, tik tegen den bamboewand en roep Soekoemoe. Je bent immers gekomen om alles te vertellen; blijf daar dan niet staan. Je hebt niets te vrezen.
Even later zat ze in de hut van Soekoemoe op de baleh-baleh en hoorde, dat de jongen nog niet thuisgekomen was.
‘Hij is jou gaan halen,’ zei zijn moeder.
‘Ik heb hem niet gezien, Ma Soekoemoe,’ antwoordde Nina, en haar stem klonk erg vreemd.
‘Misschien komt hij dadelijk wel,’ viel Soekoemoe's vader in, maar moeder schudde, ‘nee, hij komt niet. Er is vast wat met hem gebeurd.’
Lang zat Nina in de hut van Soekoemoe, en de mensen waren erg ongerust over hun zoon. Ze gisten naar de reden van zijn uitblijven. Iedereen voelde, dat er wat met hem gebeurd was, maar geen van allen kon denken wàt eigenlijk.
Ma Soekoemoe was bang, dat hem een ongeluk overkomen was. Hij was zo'n waaghals. Misschien was hij het geberg-