Beter voetbal
(1948)–Ad van Emmenes, C.H. Geudeker– Auteursrecht onbekend
[pagina 263]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk VIISpelsystemenWij hadden dit hoofdstuk ook ‘Ploegtactiek’ kunnen noemen, maar wij hebben er met opzet de naam ‘Spelsystemen’ aan gegeven. Wij hebben dat met opzet gedaan, omdat velen door naar onze mening onjuiste publicaties in de pers en anderszins een verkeerde gedachte hebben over dit begrip. Tal van voetbalmensen toch beweren, dat zij van spelsystemen niets moeten hebben en nu achten wij het mede de taak van dit als instructief bedoelde boek om dat ongetwijfeld geheel verkeerde begrip weg te nemen. Verkeerd! Inderdaad, het is een wanbegrip te menen, dat men in de voetbalsport iets kan bereiken zonder systeem in het spel te brengen, zonder - om nu het andere woord ook eens te gebruiken - ploegtactiek toe te passen. Ieder, die iets bereiken wil, zal systematisch, dat is dus met systeem, te werk moeten gaan. Men ondervindt dat dagelijks in zijn werk, men heeft dat ondervonden op zijn school en bv. bij het afleggen van examens, waarvoor men zich slechts met vrucht kan voorbereiden als men dat systematisch doet. Iemand die een reis maakt of bv. een fietstocht, zal daarvan pas het volle profijt trekken als die reis tevoren systematisch is voorbereid. Men gaat toch niet in de trein zitten met de gedachte: Ik zal wel zien waar ik vandaag terecht kom en morgen wel weer verder kijken! Men stippelt zijn tocht van tevoren behoorlijk uit, verdeelt de reis zo goed en economisch mogelijk. Men zorgt van tevoren te weten te komen waar men het best verblijven kan enz. enz. En wie een reis in een vreemd land maakt, zal zich waarschijnlijk ook best amuseren als hij zo bij toeval hier of daar eens belandt, maar hij zal veel en veel meer profijt hebben van zijn uitstapjes als hij een goed programma heeft opgemaakt, dat hem in staat stelt streken en gebouwen, die hij in elk geval gezien moet hebben, te bezichtigen. | |||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||
Wij noemen dit voorbeeld maar om aan te tonen, dat men ook bij handelingen, die men ‘voor z'n plezier’ doet, met systeem te werk behoort te gaan. Men zal ons voor de voeten kunnen werpen, dat wij hiermee waarheden als koeien verkondigen en dat is ook inderdaad het geval. Maar.... als het op het gebied van de sport komt, wil men plotseling niets van systemen weten, dan wil men laten spelen volgens de ingeving van het ogenblik, dan meent men dat pas van zulk spel charme uit gaat en dat daarentegen systemen ons voetbal stuk maken, als zij dat al niet hebben gedaan. Vraagt men de verkondigers van zulke ideeën echter op de man af wat zij dan eigenlijk precies willen, dan zal vrijwel steevast hun antwoord zijn, dat zij met voetbal terug willen naar de ouderwetse wijze van spelen, naar de vroeger algemeen gebruikelijke opstelling met twee achterspelers, drie middenspelers en vijf voorspelers. En het zijn vooral ouderen van dagen, die daarbij zweren, omdat zij zich ‘van hun tijd’ herinneren hoe prachtig en mooi het spel toen was. Het ligt geenszins op onze weg om vergelijkingen te maken tussen het voetbal voorheen en thans. Die vergelijking kàn niet gemaakt worden, omdat er geen enkele mogelijkheid is de juistheid er van aan de practijk te toetsen. Het wordt te veel een kwestie van gevoel en in dit boek behoren gevoelsargumenten niet in aanmerking te komen. Wij dienen elk punt op het gebied van de voetbaltactiek zo nuchter en zo zakelijk mogelijk te bekijken en van polemische aard moeten onze beschouwingen zeker niet zijn. Doch wel willen wij met nadruk tegen het laatstgenoemde argument aanvoeren, dat de verkondigers daarvan een grote denkfout maken. Zij vergeten namelijk, dat wat zij aanbevelen niet anders dan.... een systeem is, zoals elke tevoren vastgestelde opstelling van het elftal een systeem is. De fout is, dat zij het begrip ‘systeem’ vereenzelvigen met ‘stopperspilsysteem’ en zoals men in het volgende zal zien is dat slechts één van de vele systemen, die in voetbal kunnen worden toegepast. Laten wij vooropstellen, dat wij in dit boek geen propaganda zullen maken voor een bepaald systeem. Wij zijn van mening, dat elk systeem, mits het op de goede wijze wordt toegepast en mits het op technische basis berust - dit laatste vooral! - aantrekkelijk kan zijn. Men zal terwille van een systeem dan ook nimmer de techniek moeten verwaarlozen, men zal te allen tijde moeten bedenken, dat de techniek de basis van ons spel is en blijft. Maar de tactiek, zowel de individuële als de ploegtactiek, is eveneens onmisbaar en iedere club, ieder elftal, make maar voor zichzelf uit welke ploegtactiek, welk systeem dus, gevolgd moet worden. Wij liebben prachtige successen zien behalen door het ouderwetse | |||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||
systeem - en dat wel in verschillende van elkaar afwijkende vormen -, wij hebben met het stopperspilsysteem daverende successen gezien, en wij hebben ook herhaaldelijk meegemaakt hoe het spelen met een aanvallende spil tot schitterende overwinningen leidde. Wij mogen dus geen voorstanders zijn van een bepaald systeem, ook al voelt men in zijn hart meer voor het ene dan voor het andere. Bij èlk systeem moet echter worden vooropgesteld, dat het op de juiste, dat wil zeggen de tevoren overeengekomen wijze moet worden uitgevoerd en.... dat men er de geschikte mensen voor moet hebben. Het zou, om maar een voorbeeld te noemen, toch dwaasheid zijn met een stopperspil te willen opereren als men in de gehele club niemand heeft die deze functie kan vervullen. Evenzeer is het dwaasheid een binnenspeler de rol van ‘zwerver’ op te dringen als hij daarvoor de capaciteiten en de aanleg niet heeft. Nòg een algemeenheid kunnen wij ten aanzien van spelsystemen te berde brengen: elk systeem is precies even aanvallend of verdedigend als het door de betrokken spelers wordt toegepast. Zij die menen, dat het spelen met een verdedigende spil onherroepelijk leidt tot verdedigend spel, hebben het volkomen mis, want er zijn omstandigheden genoeg dat men met zulk een speelwijze tot veel meer aanvallend spel komt dan met een aanvallende spil. Ook dit is een door velen gemaakte denkfout - ontstaan inderdaad door de verkeerde wijze waarop verscheidene clubs het systeem van de stopperspil hier te lande in de practijk hebben gevolgd -, die wij gaarne uit de wereld willen helpen. Tot besluit van onze inleidende opmerkingen nog dit. Bij welk systeem ook, zal ruimte moeten worden gelaten voor het persoonlijk initiatief van de spelers of bv. van de aanvoerder. Het gaat er niet om, dat hij op een gegeven ogenblik domweg van het vastgestelde systeem gaat afwijken, maar elke speler moet zich voor ogen houden, dat hij de vrijheid heeft op een gegeven moment iets te doen, dat niet in zijn opdracht voorkomt. Men mene niet dat daardoor ons gehele betoog op losse schroeven komt te staan, doch wij willen hiermee slechts laten uitkomen, dat voetbal een levend spel is, een spel met zo ontelbaar veel mogelijkheden, dat de practijk en de theorie elkaar onmogelijk steeds kunnen dekken. In grote trekken dient natuurlijk aan de opdracht de hand te worden gehouden, tenzij bv. in een wanhoopspoging de gehele ploeg door elkaar wordt gegooid. En daarnaast zijn er dan te allen tijde de momenten waarop een speler buiten zijn boekje moet durven gaan. Met deze algemene richtlijnen voor ogen kan er geen sprake van zijn, dat het voetbalspel door een systeem wordt dood gemaakt. Het systeem is er slechts om door vernuft en samenhorigheid het geheel | |||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||
op hoger plan te brengen. Het is in het moderne voetbal - en straks zullen wij laten blijken wat wij daaronder verstaan - volkomen onmisbaar geworden. | |||||||||||||||||
Historisch overzichtHet zou van een weinig systematische werkwijze getuigen als wij de behandeling van de verschillende spelsystemen, zoals die in de loop der tijden in zwang zijn gekomen, niet zouden laten voorafgaan door een historisch overzicht. Bovendien is het voor een goed begrip van de zaak noodzakelijk dat te doen, omdat daaruit blijkt dat het ontstaan van zekere systemen als een phase in de ontwikkelingsgang van het spel te beschouwen is. Zij zijn voortgevloeid uit zekere omstandigheden en dat is zo logisch geschied, dat deze ontwikkeling als onvermijdelijk te beschouwen is. Wij leggen hier de nadruk op om te doen uitkomen, dat het geen zin heeft tegen bepaalde systemen stelling te nemen. Men kan betreuren, dat een bepaald systeem ingang gevonden heeft - en mogelijk nog veel meer ingang zal vinden -, doch men dient zich daarbij neer te leggen, omdat het nu eenmaal niet anders heeft gekund. Wij kunnen dan ook gevoeglijk nalaten te verklaren of wij al of niet met een zeker systeem instemmen, we kunnen het slechts onze taak achten alle systemen critisch en objectief te bekijken en er zoveel mogelijk van te vertellen, omdat wij er heilig van overtuigd zijn dat ieder die tot het wezen der voetbalsport wil doordringen, van alle bestaande en mogelijke spelsystemen op de hoogte moet zijn. En dat niet alleen om ze eventueel zelf in zijn club te laten beoefenen, maar ook om er op verdacht te zijn als de tegenstander van zijn club met een bepaald systeem voor de dag komt.
Het is niet onze bedoeling terug te gaan tot de tijd dat doodshoofden van verslagen vijanden als ‘voetbal’ werden gebruikt. De geschiedenis van ons tegenwoordige voetbal begint in 1863 met de oprichting van de Football Association, de Engelse Voetbalbond. Die bond kwam al spoedig met spelregels voor de dag, die in feite niet zo heel veel verschilden van die van thans. De buitenspelregel, die er in 1867 bij kwam, maakte het spel reeds van gelijke aard, ook al was die regel, die tot 1925 gehandhaafd bleef, anders dan die van tegenwoordig, waarover straks meer. Later werden nog andere wijzigingen ingevoerd - zo kwam de bovenlat het aanvankelijke touw vervangen, en voorts werd de strafschop ingevoerd -, maar fundamentele betekenis voor de tactiek van het spel hadden die niet. Aanvankelijk trouwens trok men zich niet veel van tactiek aan, zoals wij in ons hoofdstuk ‘Tactiek’ al deden uitkomen. De opstelling van | |||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||
het elftal bv. was geen uitgemaakte zaak. Vast stond slechts, dat er elf spelers zouden zijn - d.w.z. maximaal elf -, en dat één van die elf de functie van doelverdediger zou bekleden. Bestudeert men nauwkeurig de spelregels, dan zal men tot de ontdekking komen, dat daarin slechts de doelverdediger speciaal is vermeld. Over de functie van geen der andere spelers is iets gezegd. Er is dus geen enkele verplichting om met een achterhoede, een middenlinie of een voorhoede uit te komen en uiteraard nog veel minder om die linies uit een zeker aantal spelers te laten bestaan. De verplichting is er slechts om met een doelverdediger uit te komen en daarop heeft de scheidsrechter dan ook toe te zien. Voor de rest kan het hem, en kan het de tegenpartij koud laten in welke opstelling men zijn spelers in het veld brengt. In de eerste jaren van het bestaan der F.A. nu was er van een vaste opstelling dan ook geen sprake. Het enige ‘systeem’ was om alleen met de nodige handigheid en stevigheid aan te vallen en te proberen een doelpunt te maken. Raakte men de bal kwijt, dan moest een medespeler het maar proberen. Men ging nu aanvankelijk, toen men de doelverdediger ook nog niet kende zo te werk, dat men met twee achterspelers en negen voorspelers opereerde. Die voorspelers speelden wel is waar niet systematisch, niet eens bewust, samen, maar toch is het thans voor ieder duidelijk, dat die twee achterspelers nooit in staat waren zulk een horde van aanvallers in bedwang te houden. Dat bleef uiteraard hetzelfde toen men later met een doelverdediger, twee achterspelers en acht voorspelers uitkwam. Vandaar dat men geleidelijk tot de overtuiging kwam, dat een deel van de voorspelers aan het verdedigingswerk moest deelnemen, vooral toen het samenspel in de plaats van het individuële spel kwam. Men stelde op een gegeven ogenblik vijf verdedigers tegenover vijf aanvallers, wat inderdaad volkomen logisch lijkt. Het zal echter gauw genoeg gebleken zijn, dat bij het opzetten van een eigen aanval de vijf achterspelers niet allemaal achter behoefden te blijven en het is duidelijk dat op zo'n manier een tussending tussen achterhoede en voorhoede, de middenlinie, ontstond, een linie van aanvankelijk twee, later drie spelers. Dus: een opstelling met één doelman, twee achterspelers, drie middenspelers, vijf voorspelers, de opstelling 1-2-3-5. De opstelling, die de een de ouderwetse, de ander de normale opstelling zal nomen en die het best kan worden aangeduid met de benaming: orthodoxe opstelling. Dit is een oude opstelling, want zij vond al heel gauw toepassing en algemeen navolging. Zij is nog niet geheel verouderd, want zij wordt in enkele landen, ook in het onze, nog trouw toegepast. In het moederland van de sport, Engeland, echter, practisch gesproken, niet meer, | |||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||
zodat men zich terecht in ons land moet afvragen of zij ook hier op de duur wel houdbaar is. Zoals uit de verdere beschouwingen in dit hoofdstuk zal blijken, wordt zij trouwens maar zelden volkomen orthodox, d.w.z. de drie linies ‘in lijn’, toegepast. Deze opstelling, of juister: dit systeem, heeft zich in elk geval heel lang gehandhaafd. Zeker, er kwamen lichte afwijkingen en men kreeg bv., feitelijk reeds als systeem, een terugkomen van de binnenspelers, een soort W-formatie derhalve, indien de eigen partij zich in de verdediging bevond. De binnenspelers werden dan als de aangewezen spelers beschouwd om de bal op te halen; van hen werd echter verlangd dat zij bij het afwerken van de aanvallen in de voorhoede present waren, want het werd in elk geval als het meest wenselijk beschouwd, dat een aanvallende voorhoede uit vijf vrijwel op één lijn opererende spelers bestond. Maar toen is er iets gebeurd, dat radicaal andere meningen op dit gebied vestigde: in 1925 immers werd de buitenspelregel gewijzigd. Het is stellig wenselijk dat hier in het kort uiteen te zetten, juist omdat deze wijziging de begrippen inzake de tactiek, in het bijzonder dan de ploegtactiek, zo grondig heeft gewijzigd. Waarom geschiedde dat? De buitenspelregel was vroeger zó, dat zich tussen de aanvaller en de doellijn drie spelers van de tegenpartij moesten bevinden, wilde men niet buitenspel staan. Het is duidelijk, dat men dus vrij gauw buitenspel stond. Toch is het jarenlang niet van die aard geweest, dat de wedstrijden als het ware door veelvuldige buitenspel-beslissingen bedorven werden. Dat werd echter wel het geval toen een achterspeler ontdekte, dat hij op een heel eenvoudige wijze de tegenpartij buitenspel kon zetten. Achteraf moet men feitelijk verbaasd zijn, dat dit niet eerder ontdekt werd, te meer daar reeds jarenlang in Engeland beroepsspel bestond. Er waren wel incidentele gevallen van buitenspel zetten en in Nederlandse voetbalverslagen van vóór 1890 werd soms al wel gerept van pogingen om de vijandelijke voorhoede buitenspel te zetten. Tot een bepaalde methode kwam het echter eerst na 1910, toen Mc Cracken, de Ier met de Schotse naam, speler van Newcastle United, in staat bleek door een eenvoudige manoeuvre een tegenstander in buitenspelpositie te brengen. Beroepsvoetballers hebben dus tientallen jaren nodig gehad om te ontdekken, dat één achterspeler (want dat kon toen nog) een voorspeler opzettelijk buitenspel kon zetten. Deze tactische zet - waarvan wij overigens geen bewonderaars zijn - had dus wel zeer geruime tijd nodig aleer hij ontstond, 't beste bewijs dat tactische aangelegenheden lange tijd nodig hebben om te ontstaan en.... te groeien. Tegenwoordig, dus onder de gewijzigde buitenspelregel, weet iedere junior-voetballer wat buitenspelzetten betekent | |||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||
en nu moeten zelfs de twee achterspelers dat tegelijkertijd doen wil men er succes mee bereiken! Toen deze zet eenmaal uitgevonden was - en Mc Cracken toonde zich er inderdaad een meester in - vond hij prompt navolging, eerst in Engeland, later o.m. ook in ons land, waar Swarttouw, speler van V.O.C., U.V.V. en Ajax, als de ‘pionier’ van het buitenspel zetten kan worden beschouwd. Het was nog niet direct zó, dat het spel er door bedorven werd - tactische kwesties groeien immers langzaam! -, maar op een gegeven moment daalde toch in Engeland hoofdzakelijk door deze tactiek het aantal doelpunten onrustbarend. Nu stellen wij voorop, dat de kwaliteit van een wedstrijd geenszins evenredig behoeft te zijn aan het aantal doelpunten. Men kan prachtige wedstrijden zien met weinig doelpunten, wedstrijden met superieur spel waarin nu eenmaal de verdedigingen de aanvallen baas zijn. En er zijn wedstrijden genoeg waarin door verdedigingsfouten tal van doelpunten worden gemaakt, doch die uit een oogpunt van kwaliteit het aanzien niet waard zijn. Dáár zat het dus niet in. Een feit is echter, dat in Groot-Brittannië de wedstrijden zeer leden onder het veelvuldig fluiten voor buitenspel en bovendien onder een tekort aan doelpunten. Uitslagen als 0-0, 1-0 e.d., werden al te veelvuldig en wat waarschijnlijk wel de hoofdzaak was: het publiek ging zijn ontevredenheid tonen. Men zocht ‘aan de overkant’ naar een middel om het wegens de inkomsten onmisbare publiek tevreden te stellen en de Schotse Voetbalbond vond de oplossing, die als het ei van Columbus kan worden beschouwd: wijziging van de buitenspelregel met dien verstande, dat zich tussen de aanvaller en de doellijn maar twee spelers der verdedigende partij moesten bevinden, wilde hij, de aanvaller dus, niet buitenspel staan. Het voorstel werd op de vergadering van de International Board - het lichaam, dat de spelregels vaststelt - in 1925 aangenomen en volgens de geldende overeenkomst moest de wijziging ook door andere landen, waar zij waarschijnlijk nog niet zo urgent was - maar het stellig ook zou zijn geworden -, ten spoedigste worden overgenomen. Vele voetbalmensen van de oude stempel hebben er stelling tegen genomen. Dat was begrijpelijk. De mens is nu eenmaal behoudend van aard, vooral als men meent ‘dat het altijd goed is gegaan’. De oppositie, die ook in ons land tegen de wijziging werd gevoerd, had echter weinig zin, want zij was nu eenmaal op reglementaire wijze tot stand gebracht en men had zich er maar bij neer te leggen en zich aan te passen. Toen eenmaal de wijziging tot stand was gekomen, had dat direct veel invloed op de tactiek: reeds bij de aanvang van het seizoen 1925-'26 openbaarde zich in Engeland de W-formatie! Niet de W-vorm | |||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||
zoals die ook vroeger al ontstond door het nu en dan terugkomen van de binnenspelers, maar thans als systeem. Nu stelt menigeen zich op het standpunt, dat de W-formatie bedoeld is als versterking van de verdediging. Zij die deze mening huldigen zijn dan ook van oordeel, dat de invoering van de W-formatie de verdedigende tendens van het spel heeft versterkt. Wij delen die mening echter geenszins. Wij menen nl., dat de W-formatie in eerste instantie is bedoeld als aanvallende speelwijze, hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook lijkt, en wij menen dat dit oordeel logisch uit de spelontwikkeling voortvloeit. Wat was nl. de opzet van de spelregelwijziging? Het aantal doelpunten groter te maken! En hoe bereikte men dat? Door de voorspelers, die daarvoor het meest in aanmerking kwamen, zo ver mogelijk naar voren op te stellen, hetgeen inderdaad mogelijk was doordat men nu lang zo gauw niet buitenspel zou staan. Het ligt wel voor de hand, dat de middenvoor en de vleugelspelers de aangewezen mensen waren om die vooruitgeschoven posities in te nemen en men heeft in elk geval deze spelers daarvoor bestemd, in het bijzonder de middenvoor. In de Britse landen heeft men dat direct ingezien en reeds in de aanvang van het seizoen 1925-'26 ontstond de tactiek van de vooruitgeschoven middenvoor, die op de loer stond om de kansen te benutten. In eerste instantie konden de binnenspelers volstaan met het innemen van ongeveer dezelfde positie als vroeger, die echter ten opzichte van de drie andere spelers - die dus een vooruitgeschoven linie vormden - tot de vorming van een W leidde. Die binnenspelers werden dus meer dan voorheen nog de schakels tussen middenlinie en rest van de voorhoede. Zo ontstond de W-formatie als systeem en het is duidelijk, dat men nu van de binnenspelers niet meer verlangen kon, dat zij altijd zouden proberen bij de aanvallen met de overige voorspelers één lijn te vormen. De bedoeling was natuurlijk niet dat zij altijd achter zouden blijven en er is bv. veelvuldig op gewezen hoe nuttig het is als bij een aanval van bv. de rechtsbuiten de linksbinnen mee naar doel oprukt om te proberen de te verwachten voorzet in te schieten. Daarentegen zag men al van oudsher het nut in van het in het genoemde voorbeeld achterblijven van de rechtsbinnen, die immers aldus een schuin teruggespeelde bal - populair uitgedrukt als ‘trekbal’ - kon verwachten. De verdere ontwikkeling liet niet op zich wachten, want het is duidelijk dat men in die tijd, toen inderdaad meer doelpunten werden gemaakt, de middenvoor maar niet rustig op zijn kansen liet wachten. Hij kreeg een speciale bewaker, waarvoor toch feitelijk de spil de aangewezen man geacht moest worden. Nu werd de spil nog niet direct de stopper, - tactische kwesties groeien immers langzaam. Maar wij herinneren ons dat Newcastle | |||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||
United, toen die club (destijds kampioen van Engeland) hier te lande enkele oefenwedstrijden kwam spelen tegen zg. Olympische elftallen, zijn spil veel meer verdedigend liet spelen dan hier te lande gebruikelijk was. Dat was reeds in 1927 het geval. Wij herinneren ons ook, dat er al vroeg clubs in ons land waren, wier spil overwegend verdedigend speelde en het is al eens voorgekomen - wij menen in 1928 - dat V.U.C. daarvan een systeem wilde maken. De Haagse club verkeerde in degradatiegevaar en dat omzeilde zij door haar laatste reeks wedstrijden in successen om te zetten. Daartoe hield zij haar spil in de achterhoede, terwijl haar rechtsbinnen als aanvallende spil optrad. V.U.C. meende, dat dit systeem, dat de club van de laatste plaats redde, ook in staat moest zijn voor het kampioenschap te zorgen, doch al vrij gauw is de club er van afgestapt. Het is echter wel typisch om eens aan deze eerste proeven te herinneren. In Engeland ontstond het stopperspil- of derde-backsysteem (wat overigens niet precies hetzelfde is) in die jaren geleidelijk wel en het is in het bijzonder Chapman, de beroemde manager van Arsenal geweest, die dat heeft uitgewerkt en met bijzonder succes heeft toegepast. Herbert Chapman stelde zich op het juiste standpunt, dat de noodzakelijkheid van het systeem historisch was gegroeid en dat de ploeg daarnaar moest worden opgebouwd. Hij paste daartoe de in het Engelse beroepsvoetbal mogelijke en gebruikelijke handelwijze toe: hij kocht links en rechts voor veel geld spelers op, die hem geschikt leken het systeem met succes te volgen. Hij vond bv. in de stevige, onverstoorbare Roberts de spil, die een ideaal bewaker (police-man!) van de middenvoor bleek, en hij vond in Lamberts, later meer nog in Drake, de stormram-middenvoor, die de aanvallen kon afwerken. Hij vond in David Jack en de Schot Alex James twee ideale binnenspelers, voetballers van technisch hoge klasse en uitblinkers op het gebied van de tactiek, en hij vond in Hulme en Bastin vleugelspelers, die begrepen, dat het meer dan vroeger hun taak was doelpunten te maken. Er zij terloops op gewezen, dat inderdaad de Londense club enorme successen boekte: in vijf jaar tijds werd zij driemaal kampioen van Engeland en de twee andere jaren veroverde zij de Cup. Ook daarna heeft Arsenal nog vele jaren mede aan de spits gestaan, al gingen zijn prestaties gaandeweg achteruit, mede uiteraard omdat de overige clubs de ene na de andere zijn systeem gingen overnemen. Een hoogst enkele maal werd nog wel eens een club kampioen, die niet met een zo scherpe W-formatie speelde - met name Sunderland in 1936 -, maar dat was de uitzondering die de regel bevestigde: de regel dat het stopperspilsysteem in Engeland tot de hoogste successen leidde. De opstelling van de spil ter hoogte van de twee achterspelers - | |||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||
want daar kwam het op neer - en tussen die twee in had ten gevolge, dat de binnenspelers verder en vaker moesten terugkomen dan anders zodat de W-formatie sprekender werd en nu inderdaad van meer defensieve aard: de binnenspelers kregen nu wel degelijk hun aandeel in de verdediging, zij vormden als het ware de eerste verdedigingslinie. De practijk leerde dat deze opstelling inderdaad tot een sterk verdedigend spel kon leiden en hier te lande hebben wij dat meegemaakt met K.F.C., uit Koog aan de Zaan. Wel zat er nog voldoende offensieve kracht in de ploeg om het Districtskampioenschap in het seizoen 1933-'34 in de wacht te slepen en zelfs bijna Kampioen van Nederland te worden, maar dat had twee bijzondere redenen: 1e. K.F.C. beschikte over de geschikte spelers voor zijn speelwijze; 2e. de tegenpartijen waren op deze speelwijze niet ingesteld en werden er in genoemd seizoen door verrast. De clubs speelden nl. K.F.C. steeds in de kaart door zich tot sterk aanvallen te laten verlokken en dan kregen juist de drie vooruit geschoven voorspelers van de Koogse club de kans door te breken en door hun snelheid en schotvaardigheid voor de nodige doelpunten te zorgen. Toen later de clubs de juiste tegentactiek vonden - en reeds in de Kampioenscompetitie begon dat -, was het met K.F.C.'s leidende positie spoedig gedaan. De oorzaak van het sterk verdedigende karakter van dit soort spel school in hoofdzaak in het feit, dat de vleugelhalfs de buitenspelers van de tegenpartij dekten, zodat zij in hoofdzaak verdedigend speelden. Achter hen bevonden zich de drie backs, die in hoofdzaak het strafschopgebied als operatieterrein hadden. Later echter is de speelwijze van het stopperspil-spel grondig gewijzigd, d.w.z. in overeenstemming gebracht met de Engelse opvatting. De achterspelers werden belast met de bewaking van de vleugelspelers, waardoor de vleugelhalfs meer gelegenheid kregen zich aan hun aanvallende taak te wijden, waarvan tevens het gevolg was, dat de binnenspelers meer naar voren konden gaan. De W-formatie moest weliswaar worden gehandhaafd, maar zij kreeg daarbij, kon althans krijgen, een meer aanvallende tendens. In Engeland is dat inderdaad vrijwel algemeen in deze vorm nagevolgd en men heeft zodoende van het stopperspilsysteem een sterk aanvallend spel kunnen maken, zo dat de aanval vaak niet uit drie man (het K.F.C.-spel!), maar uit vier, vijf, zelfs tot zeven man kwam te bestaan. Ook andere landen zijn geleidelijk tot dit systeem overgegaan. Duitsland bv. heeft het volkomen geadopteerd en daar is, bij wijze van spreken, geen club in welke plaats ook, die niet met een stopper speelt. Na de (tijdelijke) annexatie van Oostenrijk heeft men zelfs de Weense | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 272]
| |||||||||||||||||
Het doel beschermd! Niet alleen de doelman treedt op bij het schot van de tegenpartij, maar ook beide achterspelers (van Charlton Athletic) zijn op de doellijn aanwezig.
| |||||||||||||||||
[pagina t.o. 273]
| |||||||||||||||||
De middenvoor krijgt geen kans: stopperspil (5) en linksachter (3) staan de doelverdediger van Leicester City bij in de wedstrijd tegen Brentford.
| |||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||
spelers ook willen dwingen deze speelwijze te volgen, maar dat is toch nimmer gelukt. In nog meer landen heeft men proeven genomen met de stopper, proeven waarvan men soms terug kwam, maar die ook herhaaldelijk tot successen hebben geleid. In ons land bv. hebben in de loop der jaren tal van clubs met een stopperspil gespeeld en reeds verscheidene kampioenschappen en promoties zijn daarmee behaald. De Volewijckers, de Amsterdamse club die in het seizoen 1943-'44 Kampioen van Nederland werd, is er wel het meest sprekende voorbeeld van, want zij speelde het spel in geheel Engelse trant. Evenzo deed Haarlem, dat in het volgend seizoen waarin gespeeld kon worden (1945-'46) Landskampioen werd. In België is het evenzo toegegaan: zowel fanatieke voorstanders als tegenstanders van het systeem. In Frankrijk, zelfs in Italië heeft men het geprobeerd en in de Scandinavische landen is het veelvuldig toegepast.
Speciaal na de oorlog is de evolutie snel voortgeschreden. In België bv. was het al vrij gauw zó, dat driekwart van de grote clubs met een stoppelspil ging spelen en het logische gevolg daarvan was, dat ook voor het nationale elftal deze methode werd toegepast, al kreeg men toch altijd het min of meer onprettige geval, dat er dan spelers werden gekozen, die in hun clubs het systeem niet gewend waren. Speciaal de Antwerpse clubs bleken er weinig voor te voelen. In landen als Engeland en Duitsland komt men voor dergelijke problemen niet te staan, omdat daar nu eenmaal het systeem algemeen ingang heeft gevonden. Frankrijk heeft het aantal navolgers eveneens zien groeien en ook daar speelt het vertegenwoordigend elftal strikt volgens de methode van de stopperspil, hetgeen temeer opvalt als men bedenkt, dat in de grote Franse clubs nogal wat gewezen Centraal-Europese, tot Fransen genaturaliseerde voetballers uitkomen. Trouwens: Hongarije is van het orthodoxe spel afgestapt, ook daar neigt men tot de stopperspil, evenals Tsjechoslowakije, zoals de Olympische Dag 1947 ons geleerd heeft. En in Noord-Europa is het wel een feit, dat ook daar de spil bijna overal als derde achterspeler fungeert, zoals men o.a. van enkele Zweedse clubs heeft kunnen waarnemen. Men is geneigd aan te nemen, dat dit systeem, onder de druk van de omstandigheden, een zegetocht over de Europese velden onderneemt, óók in Nederland, waar men telkens weer van clubs hoort, die het ook eens proberen en waar haar aantal nog wel zal stijgen naarmate er meer Engelse oefenmeesters worden aangesteld. Of de evolutie hierbij zal stil staan? Het dient ernstig te worden betwijfeld, nu het om zulk een levend spel als voetbal met zijn ontelbare mogelijkheden gaat. Een feit is, dat het stopperspilsysteem zelf al een evolutie doormaakt en dat speciaal Engelse clubs - die uiteraard het verst gevorderd zijn op dit gebied - het strakke dat | |||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||
in een systeem kan schuilen al meer en meer doen verdwijnen door zo bewegelijk mogelijk spel, o.a. door veelvuldige plaatsverwisselingen. Waar dit op de duur toe leiden zal, is met geen mogelijkheid te voorspellen. Het zal ook geheel en al afhangen van de mogelijkheden om het systeem afdoende te bestrijden en.... zo ver is men nog lang niet! Er waren steeds landen, die van de verdedigende spil weinig wilden weten, met name die in Centraal-Europa, welke al sinds jaren hun kracht zochten in artistiek uitgevoerd kort spel, gebaseerd op een hoogstaande techniek, - het zg. Schotse spel, dat in die landen op de duur beter werd uitgevoerd dan in Schotland zelf! Men heeft daar vastgehouden aan de aanvallende spil, hetgeen toch eigenlijk ook al een ander systeem is dan dat met de zg. half-aanvallende spil, zoals het normale systeem die kent en waarbij de spil enigszins achter de beide vleugelhalfs opereert. In landen als Oostenrijk en Tsjechoslowakije, evenals in Hongarije, had men de vleugelhalfs een meer verdedigende taak toebedeeld, de spil echter meer beschouwd als de man, die vooral de voorhoede moet steunen. In wezen kon dit soms leiden tot een driebacks-, zelfs een vierbacksspel. Ook deze speelwijze ontkwam niet aan de evolutie, die samenhing met de historische ontwikkeling van het spel, speciaal na de wijziging van de buitenspelregel. Wel kende men in de landen van Midden-Europa niet de vooruitgeschoven middenvoor, maar het is logisch, dat de kleinere kans om buitenspel te staan de verdediging tot tegenmaatregelen noopte, in het bijzonder tot maatregelen om de middenvoor te dekken. Dat liet men als het ware principieel de spil niet doen en zo zag men daar meer en meer één der achterspelers of desnoods afwisselend beide met die taak belast. Dit bracht echter met zich mee, dat althans één van de vleugelhalfs, en vaak zelfs alle twee, meer tot verdedigen gedwongen werd dan hij voorheen gewend was. Hoe ook dit tot een bepaald verdedigend systeem kon groeien werd bewezen door Zwitserland, dat eveneens de aanvallende spil de voorkeur gaf, doch de beide vleugelhalfs de buitenspelers liet bewaken. Men noemde dat systeem het ‘Riegelsystem’, wat letterlijk vertaald ‘grendel-systeem’ betekent. De Zwitsers zagen dus in dit systeem niet in de eerste plaats een aanvallend karakter - ondanks het optreden van een aanvallende spil -, maar wel een verdedigend hetgeen uit de benaming ‘grendel’ voldoende valt op te maken. Bij dit systeem paste tevens een teruggetrokken binnenspeler, die samen met de spil het spel opbouwde, doch tevens mèt die spil als eerste verdedigingslinie kon worden beschouwd. Dit systeem zou uiteraard ook mogelijk zijn met twee teruggetrokken binnenspelers, waardoor men als het ware een opstelling 1-4-3-3 kreeg, of desnoods 1-2-2-3-3, zulks in tegenstelling met de stopper- | |||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||
spilmethode, waarbij de opstelling kan worden weergegeven door: 1-3-2-2-3. Bij deze systemen, gegroeid door de logische ontwikkeling van het spel, is het niet gebleven. Dat het normale systeem zich nog in verschillende landen heeft gehandhaafd en bv. in Nederland nog altijd op vrij ruime wijze wordt toegepast, moge volledigheidshalve in herinnering worden gebracht. Er zijn echter bovendien nog allerlei enigszins afwijkende opstellingen mogelijk, lichte variaties dus. Denken wij bv. aan de ‘zwervende’ binnenspeler, die men desnoods als ‘aanvallende spil’ kan laten fungeren, indien de spil zelf stopper is. De voorhoede heeft dan in het algemeen vier man in het voorste gelid. Men heeft wel eens elftallen - met name de landenploeg van Tsjechoslowakije en Sparta uit Praag - met een voorhoede zien optreden, waarin een soort M-formatie zichtbaar was, ontstaan door een teruggetrokken middenvoor en vooruitgeschoven binnenspelers. Met de aanvallende spil heeft men voorts het systeem van de ‘slingerback’ zien ontstaan, waarbij de ene achterspeler achter de andere staat opgesteld en de formatie enigszins als volgt is (aangenomen dat de voorhoede in W-formatie speelt): 1-1-3-3-3. In Frankrijk, België en Duitsland spreekt men wel van het WM-systeem, doch dat is identiek met het stopperspil-systeem, waarbij nl. de voorhoede in een W-vorm speelt, de achterhoede met middenlinie samen in M-vorm. In het gemoderniseerde systeem is deze benaming niet geheel juist; zij doet te veel aan schablone-spel denken omdat men zou menen aan de W en de M te moeten vasthouden. Daarom kan men beter volstaan met van een stopperspil te spreken.
Ziedaar dus een kort overzicht van de spelsystemen zoals die speciaal na de wijziging van de buitenspelregel in 1925 ontstaan zijn. Instede van aan te nemen, dat het spel door die wijziging geleden heeft - velen zijn immers die mening toegedaan -, zijn wij er van overtuigd, dat het spel juist daardoor veel rijker en veelzijdiger is geworden. Juist door de botsing van de verschillende spelsystemen en de tegenzetten die men telkens weer moet uitdenken, is er veel meer dan in het grijze verleden werk gemaakt van de zo belangrijke ploegtactiek, hetgeen het spel in zijn geheel ten goede is gekomen. De spelers zijn daardoor als het ware genoopt veel meer over hun spel na te denken - hetgeen uiteraard ook de concentratie ten goede kan komen! - en verder moeten de technische leiders aan de kant steeds zorgen op de hoogte te blijven van de nieuwste tactische snufjes. Mede daardoor zijn de ogen van velen opengegaan voor de noodzakelijkheid om de techniek op te voeren, want het spreekt wel vanzelf dat geen systeem behoorlijk uitvoerbaar is zonder dat de spelers over een behoorlijke techniek beschikken. Wij kunnen het | |||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||
nog sterker uitdrukken: elk systeem is goed uitvoerbaar, elk systeem kan tot grote successen leiden, als de door de techniek gelegde grondslag goed is. Gegeven een zekere techniek zal men echter naar de juiste tactiek moeten zoeken en dat is alleen mogelijk als men weet wat er op het gebied van de ploegtactiek, van de spelsystemen dus, te koop is. De uit elf technisch goede spelers bestaande ploeg, die verzuimt dat te bedenken, zal tot haar schade ondervinden, dat zij nederlagen kan leiden tegen zg. zwakkere tegenpartijen, die de betekenis van het spelen volgens een bepaald systeem beter begrepen hebben.
Alvorens tot de behandeling van de verschillende spelsystemen over te gaan, menen wij goed te doen er op te wijzen, dat in ons land de tactische vraagstukken nog in de kinderschoenen staan. Het is feitelijk eerst sinds 1934 dat men zich er hier meer intensief mee is gaan bemoeien en de sindsdien verlopen tijd is als te kort te beschouwen om dit vraagstuk als afgehandeld te kunnen beschouwen. Steeds kunnen zich nieuwe mogelijkheden voordoen. Men zij in dat opzicht echter niet te fantastisch. Wat op het geduldige papier goed mogelijk is, wil nog lang niet altijd in de practijk op het groene veld op gaan. Over het algemeen doet men dan ook verstandig zich te houden aan de lessen, die door deskundigen op dit gebied worden geleerd. En thans zullen wij dan de verschillende systemen onder de loupe nemen:
| |||||||||||||||||
1. Het orthodoxe systeemIn het orthodoxe systeem spelen de linies zoveel mogelijk op één lijn. Met dien verstande echter, dat de achterspelers schuin achter elkaar staan om elkaar te dekken, en dat de spil iets achter zijn vleugelhalfs staat opgesteld daar hij dan de situatie beter kan overzien en zijn beide buurlui gemakkelijker in het spel kan betrekken als hij dat nodig acht. De spil is in dit systeem inderdaad als de spil van de gehele ploeg te beschouwen, de centrale figuur, om welke de rest van de ploeg zich beweegt. De voorhoede zal voorts in tal van | |||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||
fases van de strijd een W-vorm aannemen, al of niet scherp geaccentueerd. De grote moeilijkheid van dit systeem is de vraag of de achterspelers dan wel de middenspelers de buitenspelers moeten dekken. Men kan natuurlijk wel het standpunt innemen, dat achterspeler en half samen buiten- en binnenman voor hun rekening moeten nemen, maar men moet toch in tal van situaties weten wie men moet aanvallen, al was het alleen maar om te voorkomen, dat één tegenstander door twee spelers tegelijk wordt aangevallen, zodat zijn buurman vrij spel krijgt. De normale opstelling in het orthodoxe systeem.
Wil men het orthodoxe systeem goed toepassen, m.a.w. de spil niet terug halen, dan is het gewenst, dat de vleugelspeler gedekt wordt door de middenspeler, omdat de twee achterspelers zich niet te ver van de lengte-as van het veld mogen wagen. Men denke aan de gevaarlijke positie, die de middenvoor van de tegenpartij anders kan innemen. Gaan zij wel te veel naar de zijkanten, dan moet de spil wel terug komen en.... dan wordt hij stopperspil. | |||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||
De middenlinie behoeft zich, als zij enigszins op de soliditeit van haar achterhoede kan vertrouwen, niet tot verdedigen te bepalen, al blijft dat te allen tijde de helft van haar taak. De naam ‘half-back’ spreekt in dit opzicht voor zichzelf, want de ouderwetse halfback moet inderdaad een halve back zijn. Doch dan ook een halve voorspeler, waaruit moge volgen, dat hij zijn voorhoede voldoende steun moet verlenen. Dit nu geldt in dit systeem voor alle drie de middenspelers in gelijke mate. De vleugelhalfs behoeven dus niet angstvallig aan de vleugelspelers van de tegenpartij te blijven kleven, zij mogen gerust wat risico nemen door bij eigen aanvallen mee naar voren te trekken, bij tegenaanvallen zijn immers altijd de twee achterspelers present. Vooral geldt dit mede aanvallen als de voor de vleugelhalf staande vleugel een aanval op touw zet. Hij kan dan nuttige diensten bewijzen door eventueel aan driehoekspel deel te nemen, zoals wij in het hoofdstuk ‘Tactiek’ hebben beschreven. Verder kan de vleugelhalf het spel openen door nu en dan eens de bal naar de andere vleugel te trappen. Overigens is wel vooral de spil de man, die het spel moet openen. Hij kan dat doen door de bal met ferme trappen naar de vleugels te plaatsen, hij kan dat ook doen door de bal aan de middenvoor te geven, die op zijn beurt de vleugels aan het werk zet. Zo kunnen de middenspelers gedrieën mee naar voren trekken, mits zij er op letten dat zij enig contact houden met de achterhoede. Ook de achterhoede zelf kan daar voor zorgen, door aan te sluiten als de middenspelers zich naar voren begeven. Dit aansluiten - bij elk systeem een belangrijke factor - weegt bij dit systeem wel heel zwaar omdat daardoor voorkomen kan worden, dat de tegenpartij een te gemakkelijke kans op doorbreken krijgt, doordat bv. drie voorspelers maar twee tegenstanders tegenover zich vinden. Men overdrijve het aansluiten echter niet. In het algemeen wordt aangenomen, dat er tussen voorhoede en middenlinie een afstand van ca. 15 meter moet zijn, evenzo tussen middenlinie en achterhoede. Men voorkomt daardoor een opeenhoping van spelers op de ene helft van het veld en dus het zg. insluiten, dat vele gevaren in zich bergt. Want niet alleen dat de eigen voorhoede dan niet voldoende ‘lucht’ heeft voor het opzetten en afwerken van haar aanvallen, maar bovendien kan een goed op buitenspel lettende tegenpartij van het vrije veld al te gretig profiteren. De binnenspelers behoeven bij een goed aansluitende middenlinie niet te ver en te vaak terug te komen; ten hoogste kan men het één van de twee laten doen in zijn functie van ‘zwerver’. Over het algemeen zijn echter de vijf voorspelers bij het eventuële afwerken van de aanvallen disponibel, hetgeen vooral bij voorzetten zeer belangrijk is. Veronderstel bv., dat er een harde, hoge voorzet van de rechtsbuiten | |||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||
komt, die net niet bereikbaar is voor de middenvoor. In dat geval kunnen zowel de linksbinnen als de linksbuiten ter plaatse zijn om van de kans gebruik te maken. Of bij het opzetten van de aanvallen de aanwezigheid van de vijf voorspelers in de voorste linie gewenst is, kunnen wij in het midden laten, maar bij het afwerken is het in elk geval wel gewenst, omdat het het dekken van de tegenpartij moeilijker maakt. De vleugelspelers behoeven zich wel is waar niet nauwgezet aan het consigne ‘voorzetten’ te houden, doch het is een feit, dat het in dit systeem voor hen het belangrijkste spelonderdeel vormt. Komen zij te veel naar binnen, dan ontstaat weer de gevreesde opeenhoping en bovendien geeft dat aanleiding tot misverstanden als de binnenman de bal naar de vleugel plaatst en zijn buurman naar binnen gelopen is. Dat de middenvoor ook in dit systeem afwerker no. 1 is, ligt voor de hand. Wordt hij al te zwaar gedekt, dan kunnen de binnenspelers hem te hulp komen, o.a. door te pogen hem vrij te spelen, hetgeen bv. door plaatsverwisseling tijdens een aanval tot stand kan worden gebracht. De achterspelers hebben het bij dit systeem niet gemakkelijk en zij dienen dan ook zeer trapvast te zijn. Zij moeten bedacht zijn op aanvallen van de vleugels en op doorbraken van de middenvoor en zij moeten voortdurend op elkaars positie letten teneinde elkaar elk ogenblik te hulp te kunnen komen. Een groot voordeel van dit systeem is ongetwijfeld, dat men er twee kanten mee uit kan: aanvallen en verdedigen. Dit kan men op heel eenvoudige wijze bewerkstelligen door de middenlinie hetzij aanvallend hetzij verdedigend te laten optreden. Men kan het laatste zo sterk doorvoeren dat men als het ware met vijf achterspelers optreedt. Slechts door een zeer diepe W-formatie kan men dan contact met de voorhoede krijgen. Men kan ook alleen de spil de opdracht geven wat meer dan anders terug te trekken, hetgeen vooral tegen een gevaarlijke middenvoor zeer gewenst is. Gaat het om de bewaking van een gevaarlijke vleugelspeler, dan kan daarmee een vleugelhalf speciaal worden belast, maar desnoods een achterspeler ook, hetgeen uiteraard afhankelijk moet zijn van de persoonlijke capaciteiten van de betrokken spelers. Het ‘schaduwen’ van een tegenstander ligt trouwens niet iedereen. Kan men zich de weelde veroorloven het accent meer op de aanval te leggen, dan kan de gehele middenlinie achter de voorhoede aansluiten, waardoor de W uit deze linie goeddeels of zelfs geheel zou kunnen verdwijnen. Er zijn heel wat sterke Nederlandse clubs die deze speelwijze huldigen of gehuldigd hebben. Ajax is er waarschijnlijk wel het meest markante voorbeeld van. Zijn sterke spil wijlen Wim Anderiesen speelde over het algemeen wat meer dan half verdedigend (driekwart | |||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||
verdedigend, kan men zeggen), maar hij kon ook met zijn vleugelhalfs flink achter zijn voorhoede aan zitten als de omstandigheden dat met zich meebrachten. Een door Ajax nogal eens gevolgde tactiek was, de tegenpartij te ‘laten komen’. Dit is als het ware het tegenovergestelde van insluiten. Men lokt de tegenpartij naar voren, brengt haar in de waan dat zij in de meerderheid is en krijgt dan juist de kans tot snelle doorbraken. De W-formatie zal daarbij goede diensten bewijzen, evenals de aanwezigheid van snelle en schotvaardige vleugelspelers en middenvoor. Dat ook overigens dit systeem in ons land niet gauw had afgedaan, is wel gebleken uit het feit, dat in het seizoen 1942-43 alle vijf kampioenen van de eerste klasse het toepasten, zij het dan dat Feyenoord wat meer naar de aanvallende spil neigde. A.D.O. echter, tweemaal achter elkaar Kampioen van Nederland in die periode, was lang een trouw aanhanger van het orthodoxe systeem, maar ook de Haagse club verstond de kunst het soepel toe te passen. Speelde zij tegen clubs met een stopperspil, dan wist zij ook haar eigen spil aardig achter te houden en er zijn wedstrijden genoeg geweest waarin de gehele middenlinie van A.D.O. overwegend verdedigend optrad en de voorhoede een diepe W-formatie vertoonde. Enschede, Willem II en Heerenveen waren de andere kampioenen, die een zelfde speelwijze huldigden, al waren er wedstrijden, waarin Enschede's spil meer aanvallend optrad dan zijn kanthalfs, van wie er speciaal één een sterke verdedigende positie innam. Dat is dus eigenlijk al een speelwijze tussen die van het orthodoxe systeem en die met de aanvallende spil. In het seizoen 1945-46 speelden 5 van de toen 6 kampioenen orthodox. De enige uitzondering was Haarlem, die kampioen van Nederland werd. In het seizoen 1946-47 tenslotte waren van de zes kampioenen Blauw-Wit en B.V.V. uitgesproken stopper-ploegen, de landskampioen Ajax was er tegen het eind van het seizoen ook toe overgegaan, doch N.E.C., Heerenveen en M.V.V. speelden orthodox. Van andere landen staat ons Italië het sterkst voor de geest als aanhanger van dit beproefde systeem. De Italianen waren door hun grote snelheid in staat er een aanzienlijke rekbaarheid aan te geven, zodat men wel sprak van ‘harmonica-systeem’. Ook bij hen een middenlinie, die afwisselend sterk verdedigend en sterk aanvallend optrad, ook bij hen binnenspelers, die het ene ogenblik een diepe W vormden, het andere in de voorste linie opereerden. Zij hadden toch wel de vooruitgeschoven middenvoor (Piola in later jaren!) als de man, die de meeste doelpunten moest maken en de beide binnenspelers waren doorgaans geroutineerde krachten, die hun positie varieerden naarmate de situatie dat vereiste. Het moeilijkste probleem bij dit systeem is feitelijk de wijze waarop de middenvoor van de tegenpartij moet worden uitgeschakeld, vooral | |||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
als dit een bijzonder gevaarlijke, vooruitgeschoven middenvoor is. Men kan zich op het standpunt stellen, dat de spil de aangewezen man is om dat te doen, maar.... er zijn nu eenmaal mensen genoeg, die niets van de stopperspil willen weten en die moeten het vraagstuk dus op andere wijze zien op te lossen.
In ons land is dit vraagstuk haast voortdurend actueel, omdat orthodox spelende clubs tal van tegenstanders ontmoeten mèt een stopperspil en mèt een vooruitgeschoven middenvoor. Het vraagstuk is ook vaak actueel in internationale wedstrijden, omdat de Keuze-Commissie van de K.N.V.B. lang aan het orthodoxe systeem de voorkeur bleef geven. Dekt de spil de middenvoor niet, dan moeten de achterspelers het doen en dat dient in elk geval ‘met systeem’ te geschieden, wil men niet de kans lopen, dat òf geen enkele speler de middenvoor dekt òf twee spelers het tegelijk doen, waarvan andere, alsdan vrij staande tegenstanders kunnen profiteren. Orthodox systeem. Opstelling achterhoede bij aanval linkervleugel tegenpartij (door O aangegeven),
Valt nu bv. de rechtervleugel van de tegenpartij aan, dan zal de linksachter zich in die richting begeven en dan zal de rechtsachter | |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
de middenvoor voor zijn rekening moeten nemen. De rechtshalf zal dan een verdedigende positie moeten innemen, wil niet de gehele linkervleugel van de tegenpartij ongedekt komen. De rechtsachter moet trouwens toch ook een oogje in het zeil houden ten opzichte van laatstgenoemde vleugel. Zo heel gemakkelijk is deze taak niet voor de achterspelers, die niet alleen scherp moeten opletten welke positie zij behoren in te nemen, maar die bovendien elkaar moeten aanvullen en elkaars bedoelingen moeten zien te begrijpen. De nogal eens geuite mening, dat dit systeem veel gemakkelijker is dan het stopperspilsysteem, kunnen wij dan ook niet onderschrijven. Het is bv, opvallend, dat er in een verdediging van een orthodox spelend elftal dikwijls een zekere onrust over het spel ligt als de tegenpartij in de aanval is. De spelers hebben geen vaste taak, vinden dat ogenschijnlijk wel prettig - wat vooral voor Nederlandse voetballers geldt -, maar schieten vaak in persoonlijk doorzicht te kort als het op handelen aan komt. Noodgedwongen moet dan vaak de gehele middenlinie stug mee verdedigen, want dat vergete men niet: ook in dit systeem zal de spil toch in eerste instantie de bewegingen van de middenvoor moeten volgen, dat wil zeggen bij de opbouw van diens aanvallen. Kunnen de twee achterspelers het samen opknappen, dan des te beter, want dan is de gehele middenlinie disponibel voor het steunen van de eigen voorhoede. Voor elftallen, die technisch superieur en daardoor tegen verreweg de meeste tegenstanders in de meerderheid zijn, is dit systeem dan ook het meest geschikt en het zal wel daaraan toe te schrijven zijn, dat clubs als Ajax en Feyenoord er zo lang aan hebben vastgehouden.
Bij elk systeem zullen wij aangeven wat de beste bestrijdingsmethode is. Wij kunnen dat niet anders dan in grote trekken doen, want ook daarbij zijn velerlei variaties mogelijk en bovendien moet veel overgelaten worden aan het persoonlijk inzicht. Onze bedoeling is dan ook in hoofdzaak er op te wijzen, dat het wenselijk is een zekere speelwijze te ontwerpen als men weet dat de tegenpartij volgens een bepaald systeem speelt. Wij willen daarmee niet te kennen geven, dat men dan van zijn eigen systeem moet afstappen, doch men kan daarin zo nodig zekere wijzigingen aanbrengen, indien het spel van de tegenpartij dat noodzakelijk maakt. Daardoor bereikt men ook, dat de tegenpartij tevoren niet zeker weet waaraan zij toe is. Als bestrijdingsmethode van het orthodoxe systeem zijn aan te geven het stopperspilsysteem en het Zwitserse (grendel)-systeem. Men dwingt dan in elk geval de tegenpartij naar vormen te zoeken, die van de normale afwijken en daarmee is reeds veel gewonnen. De stopper- | |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
spil-ploeg, die haar tegenpartij, welke volgens het orthodoxe systeem speelt, kan verleiden ver naar voren te trekken, zal zeer waarschijnlijk succes hebben, omdat zij dan met haar driemansvoorhoede de uit twee spelers bestaande achterhoede kan overrompelen door snelle doorbraken en uitvallen. Enigszins hetzelfde effect bereikt men met het Zwitserse stelsel, dat bovendien met zijn sterke ‘muur’ van vier spelers een zeer lastig struikelblok vormt voor de voorhoede. Uit dat alles volgt wel, dat het nimmer meer mogelijk is aan een spel met ongebroken linies vast te houden; men moet feitelijk zo'n beetje van alle markten thuis zijn om de verschillende systemen te kunnen bestrijden. Het bezit van een spil, die desnoods ook stopper kan spelen, verdient bv. aanbeveling. Wij herinneren ons hoe in het seizoen 1938-'39 Ajax in de Kampioenscompetitie op een gegeven moment geen punt meer mocht verspelen om zijn kans te behouden. Mede als gevolg van ervaringen in enkele der vorige wedstrijden opgedaan, ging Anderiesen stopper spelen, hoewel dat zijn gewoonte niet was en zijn sympathie niet had. De Amsterdamse club bereikte daar succes mee, won haar resterende wedstrijden en werd Landskampioen. Een ander voorbeeld leverde A.D.O. in het seizoen 1941-42. De Hagenaars hadden nog twee wedstrijden te spelen: Eindhoven uit en A.G.O.V.V. thuis. Een nederlaag te Eindhoven zou hen uitschakelen, daarentegen Eindhoven zo goed als kampioen maken. Een gelijk spel zou de Haagse club de beste kansen bezorgen, omdat dan een zege op A.G.O.V.V. de beslissing te haren gunste zou brengen. Natuurlijk zou een overwinning op Eindhoven nòg gunstiger geweest zijn, maar A.D.O. begreep dat het spelen op winst juist wel eens tot verlies zou kunnen leiden. Het speelde derhalve op gelijk spel en eigenlijk op 0-0. Gevolg een sterk verdedigend spelletje van de Haagse club met een steeds teruggetrokken middenlinie. Totdat Eindhoven toch een doelpunt maakte. Toen ontwikkelde A.D.O. ineens al zijn latent gebleven aanvalskracht, maakte in de volgende minuut gelijk en.... ging weer sterk verdedigend spelen, waardoor de stand gelijk bleef. De verwachte zege op de Oostelijke kampioen volgde en A.D.O. was Kampioen van Nederland, mede doordat het in de lastige uitwedstrijd tegen de Zuiderlingen de beste tactiek gevolgd had. In het ene geval dus de spil, die meer verdedigend optrad dan hij gewend was, in het andere geval de gehele middenlinie. In beide gevallen kan zulk een speelwijze ondersteund worden door de aanwezigheid van een zwervende binnenspeler, die meer terug kan komen naarmate de spil resp. de gehele middenlinie meer moet achterblijven. | |||||||||||||||||
2. Het stopperspil-systeemOver het stopperspilsysteem is zóveel geschreven, dat alleen daar- | |||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||
mee heel wat meer dan dit boek gevuld zou zijnGa naar voetnoot1). Er zijn vurige voorstanders van geweest, die de lof van het systeem in de vleiendste bewoordingen bezongen, en het heeft vijanden gehad, die hun afschuw voor deze tactiek in schrille bewoordingen tot uiting hebben gebracht. Dat er veel, zelfs zeer veel onjuiste dingen over dit in wezen eenvoudige en logische systeem verkondigd zijn, ligt voor de hand. Het meest sprekende onjuiste is de bewering dat stopperspil en Wformatie inhaerent is aan verdedigend spel of zelfs aan afbrekend spel. Dit is inderdaad volkomen onjuist, zoals wij in dit hoofdstuk hopen aan te tonen. De fout is echter voortgevloeid uit het feit, dat men het systeem vereenzelvigt met de wijze waarop K.F.C. het, te beginnen met het seizoen 1933-'34, in ons land toepaste. Men realiseerde zich hier te lande de speelwijze van Arsenal nog niet, kende die trouwens niet of nauwelijks, en men heeft gemeend dat het spel zoals K.F.C. dat vertoonde, hèt stopperspilsysteem was. Wij wezen er in onze inleiding tot dit hoofdstuk reeds op, dat de Koogse club haar kanthalfs met de bewaking van de vleugels belastte, waardoor het spel een inderdaad overwegend verdedigend karakter kreeg. Daar dit inderdaad een totaal andere speelwijze is dan die waarbij de kanthalfs de binnenspelers dekken, zullen wij beide systemen afzonderlijk bespreken, met onmiddellijk de opmerking er bij, dat de opstelling met verdedigende kanthalfs bij de tegenwoordige opvatting van het systeem als verouderd en onjuist wordt beschouwd. | |||||||||||||||||
a. Met verdedigende vleugelhalfsIndien de vleugelhalfs belast zijn met de bewaking van de vleugels en de spil met de bewaking van de middenvoor, is er inderdaad alle kans, dat men een geheel verdedigende middenlinie krijgt, omdat alle drie spelers tegenstanders dekken, die doorgaans een vooruitgeschoven positie innemen. De taak van de spil is het kardinale punt van dit systeem. Hoe men er toe gekomen is de spil met die taak te belasten, hebben wij reeds uitvoerig verteld. Nu kan hij toch nog die taak tweeledig opvatten. Hij kan nl. voortdurend de middenvoor dekken - en dan is hij volkomen als stopper te beschouwen -, of hij kan de strook nabij de lengte-as van het veld, tussen de beide achterspelers gelegen, als zijn operatieterrein beschouwen - en dan is hij derde achterspeler, derde back. In wezen is er dus onderscheid tussen het stopperspilsysteem en het driebackssysteem, doch in feite komt het over het algemeen wel op hetzelfde neer. | |||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||
Toch maakt het voor de spil wel degelijk onderscheid of hem de ene dan wel de andere taak wordt opgedragen. De juiste tactiek is uiteraard de opdracht te laten afhangen van de kracht en de capaciteiten van de tegenpartij, in het bijzonder van de middenvoor. Beschikt de tegenpartij over een bijzonder gevaarlijke middenvoor, dan dient deze
Stopperspil met verdedigende vleugelhalfs. Diepe W-formatie. Overwegend defensieve opstelling. De bal is op de lengte-helft van de rechtsachter.
een voortdurende bewaking te hebben en dan dient de spil, als deze met die bewaking belast is, zijn tegenstander te volgen waar hij ook gaat. Wil de middenvoor dus naar de vleugel afdwalen, dan dwaalt de spil rustig mee. Gaat de middenvoor zijn heil zoeken in een achterwaartse positie, dan trekt de spil mee naar voren. Hij is dan zuiver de bewaker, de ‘police-man’ zoals men in Engeland zegt, van de gevaarlijke middenvoor, die daardoor stellig vrijwel steeds onschadelijk wordt gemaakt.
De Duitse spil Goldbrunner was een typisch voorbeeld van zulk een met de middenvoor meetrekkende spil, zoals Bakhuys tot zijn schade ondervonden heeft. In ons land is nog altijd de K.F.C.-er Nieuwenhuis te beschouwen als de beste stopper die wij hier ooit hebben gehad. | |||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||
Hiervan zou de toenmalige Ajax-middenvoor Van Reenen kunnen meespreken. In de beslissingswedstrijd Ajax-K.F.C., nodig doordat deze club in het seizoen 1933-34 in de Kampioenscompetitie gelijk eindigde (met Willem II) had de Ajaxied weer niets in te brengen tegen de Koger. Ook in de beide gewone kampioenswedstrijden was dat al het geval geweest. De eerste was na vrijwel uitsluitend verdedigend spel van de zijde van K.F.C. in gelijk geëindigd (1-1), in de tweede waagde K.F.C. zich meer in de aanval waardoor het met 2-0 won en in de beslissingswedstrijd (nadat beide clubs Willem II hadden verslagen en aldus uitgeschakeld) werd de stand op een gegeven ogenblik ook 2-0 voor K.F.C., zodat het sterke Ajax, met zijn veel betere techniek en met zijn veel uitgebreider spelersmateriaal, wederom het slachtoffer dreigde te worden van de Koogse tactiek (aan K.F.C. bijgebracht door de Schotse trainer Marshall, schoonzoon van de toenmalige voortreffelijke Bondsoefenmeester Glendenning). Het werd wel is waar 2-1, maar deze stand bleef gehandhaafd ondanks alle pogingen van de Amsterdammers. Doch in de laatste minuten, in de reeds invallende duisternis waarin deze ontmoeting in het Olympisch Stadion gespeeld werd, ging Van Reenen rechtsbuiten spelen, vrijwel onopgemerkt voor het gehele publiek. De Ajax-speler was nu meteen zijn stoere bewaker kwijt en zowaar: bij een voorzet van links kwam hij naar binnen stormen en kopte de bal in het doel, waardoor het 2-2 werd. Ajax was daardoor, op grond van zijn beter doelgemiddelde in de Kampioenscompetitie, Kampioen van Nederland geworden. Juist op tijd hadden de roodwitten het goede antwoord op de Koger tactiek gevonden en zo ontging K.F.C. het kampioenschap, dat reeds voor het grijpen leek. Wij hebben dit voorbeeld aangehaald om aan te tonen hoe een stopper een voortreffelijk speler kan uitschakelen en tevens om, vooruitlopend op onze verdere beschouwing, aan te geven hoe o.m. het systeem kan worden bestreden. De derde back nu speelt anders dan de consequente bewaker van de middenvoor. Hij blijft tussen de twee backs in staan en welke tegenstander door het centrum passeren wil, vindt hem steevast op zijn weg naar het doel. Hij dekt de middenvoorpositie. Het driebacksspel is eigenlijk wel de Engelse wijze van spelen. In plaats van de vroegere achterhoede van twee spelers heeft men er dus een van drie, - ontegenzeggelijk een betekenisvolle versterking van de achterhoede, een versterking die veelal nodig is door de gevaarlijke positie die de vooruitgeschoven middenvoor kan innemen. Hoe moet nu de positie van de drie backs ten opzichte van elkaar zijn? Feitelijk precies hetzelfde als die van de twee achterspelers in het orthodoxe systeem: niet op één lijn nl. De drie spelers moeten elkaar dekken, dat moet het grondprincipe van | |||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||
deze opstelling zijn. Komt er een aanval van de linkervleugel van de tegenpartij, dan gaat de rechtsachter het meest naar voren, de spil staat schuin achter hem en de linksachter schuin achter de spil, doch naar verhouding dichter bij doel. Wordt de rechtsachter gepasseerd, dan kan de spil hem te hulp komen en wordt deze gepasseerd, dan is de linksachter nog ter plaatse. Het omgekeerde is het geval bij een aanval van de rechtervleugel der tegenpartij. Men kan hiertegen opwerpen, dat de betrokken spelers dan de tegenstanders, die zij moeten dekken, zouden moeten los laten, doch dat is een aangelegenheid die ieder voor zich tijdens het spel zal moeten oplossen. Eventueel zijn er natuurlijk ook nog altijd de kanthalfs om te helpen en is het werkelijk zó, dat een tegenstander wordt vrij gelaten, dan is het de taak van een medespeler om het dekkingswerk over te nemen. Zou, om een voorbeeld te noemen, de rechtsachter de linksbuiten moeten los laten, dan zal de rechtshalf moeten pogen genoemde vleugelman te dekken. Hoofdzaak is dus, dat de drie achterspelers schuin achter elkaar staan. Komen zij in beweging, dan blijft die lijn toch gehandhaafd, doch zij draait dan om de spil als as. De spil is in dit systeem dus niet de spil van het gehele elftal, maar de spil van de achterhoede. Men kan zijn taak tot op zekere hoogte als gedegradeerd, of als gedevalueerd beschouwen, maar wie dat meent, onderschat toch de betekenis van de stopperspil, die immers een zeer belangrijke functie heeft als bewaker van gewoonlijk de belangrijkste en meestal gevaarlijkste man van de tegenpartij. Bovendien kan hij bij het opbouwen van het eigen spel een flinke rol vervullen, waartoe echter vereist is, dat hij over een lange trap beschikt, zodat hij desnoods zijn vleugels nog rechtstreeks in het spel kan betrekken. Voor de spilplaats in dit systeem is dus wel een speciale figuur nodig, voor de overige plaatsen kan men volstaan met dezelfde typen spelers als in het orthodoxe systeem. Om als stopperspil te kunnen voldoen moet men een onverstoorbare natuur hebben, iemand dus die zich niet van zijn stuk laat brengen bij alle listen en lagen die de tegenpartij hem poogt te stellen. Hij moet stevig zijn, goed kunnen koppen en gemakkelijk met beide benen kunnen trappen. Hij is uiteraard veeleer achterspeler dan middenspeler en over het algemeen zal een goed achterspeler voor de stopperspilfunctie geschikt kunnen worden gemaakt. Toch zit er wel verschil tussen, zoals de practijk al meermalen heeft bewezen, want vaak hebben achterspelers van klasse als stopperspil gefaald, doorgaans omdat zij toch te beweeglijk waren. Men bedenke, dat de voornaamste functie van de stopperspil blijft het dekken van de middenvoor, hij moet zich dus slechts aan het spel van de middenvoor aanpassen. Over de opstelling van de spil is nog dit te zeggen, dat het als een bepaalde fout moet worden aangemerkt als de spil achter zijn beide | |||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||
backs staat. Die fout ziet men meer dan eens maken en als de spil inderdaad moeilijk passeerbaar en uiterst trapvast is, hindert dat ook zo erg niet, zoals bv. De Vries van V.S.V. bewezen heeft. Wòrdt de spil echter gepasseerd, dan is doorgaans het doel in direct gevaar, want dan zijn geen van beide achterspelers, die immers vóór de spil stonden, bij machte hem bijtijds te hulp te komen. Wil men voldoen aan de eis, dat de drie achterspelers elkaars positie dekken, dan zal men moeten inzien, dat de spil niet achter zijn partners mag staan. De spil heeft overigens bij het systeem met de verdedigende vleugelhalfs niet zulk een zware taak, want hij heeft de twee (andere) achterspelers bij zich in de buurt. Bij K.F.C. bv. bevonden de drie achterspelers zich dikwijls allen in het strafschopgebied. Zij dekken dan gedrieën het binnentrio van de tegenpartij en er ontstaat dan in de buurt van het doel zulk een opeenhoping, dat er gewoonlijk geen doorkomen aan is. De vleugelhalfs nemen in dit systeem dus de buitenspelers voor hun rekening en passen zij die methode getrouw toe, dan blijft het vaak niet bij een driebacksspel, maar dan ontstaat een vijfbacksspel. Wij zouden een oordeel over de verschillende systemen achterwege laten, ze alleen objectief bezien, doch kunnen niet nalaten op te merken, dat dit zeker geen mooi systeem is. Zouden alle, althans de meeste clubs dit systeem toepassen, dan zou de schoonheid van het voetbalspel daaronder stellig lijden. Wij vermoeden, dat het deze overweging is, die velen tot tegenstanders van het stopperspilsysteem gemaakt heeft, maar de fout van hun redenering is dan, dat zij niet denken aan de andere toepassingsmogelijkheid van het spelen met een stopper, waarover wij het straks zullen hebben. Overigens is er uit sportief oogpunt niets tegen de geschetste speelwijze aan te voeren, als zij met eerlijke middelen wordt gevoerd. En als een club er successen mee behaalt - zoals indertijd het kleine K.F.C. toch ongetwijfeld deed -, dan mag men redelijkerwijs geen bezwaren tegen het systeem aanvoeren. Het is echter een speelwijze, die overwegend verdedigend is en als zodanig is het dan ook een systeem, dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden mag worden toegepast. Die omstandigheden kunnen o.m. zijn: een niet al te hecht backstel, zodat hulp nodig is, twee zeer hard werkende binnenspelers, die er niet tegen opzien een groot deel van de strijd in de verdediging mee te helpen en bovendien als het te pas komt met de voorhoede mee op te trekken, en voorts zeer snelle, doortastende en productieve spelers in het voorste gelid van de voorhoede. K.F.C. voldeed aan al die eisen. Zijn binnenspelers in het kampioensjaar waren allerminst technische uitblinkers, maar onvermoeide sjouwers, die de bal telkens weer ophaalden en de drie andere voor- | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 288]
| |||||||||||||||||
Liever hoekschop dan doelpunt! Charlton's doelman slaat de bal uit het harde schot over zijn doellat. De dekking in de achterhoede is goed verzorgd.
De achterspeler in het doel bij de redding, die doelman Crozier van Brentford verricht.
| |||||||||||||||||
[pagina t.o. 289]
| |||||||||||||||||
Het doel van Burnley is door de doelman verlaten, maar in afwachting van het resultaat van de doelworsteling staan de stopperspil (5) en de rechtsachter (2) samen op de doellijn.
| |||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||
spelers aan het werk zetten. En die drie waren inderdaad snel en productief, zowel de middenvoor, de internationaal Jaap Mol, als de beide vleugelspelers, die veel doelpunten voor hun rekening namen. K.F.C. had er dus echt de mensen voor, - het criterium voor elk systeem, dus ook voor dit. Men kan overigens ook mensen geschikt màken voor een systeem. Toen echter de tegenpartijen het juiste antwoord hadden gevonden - wat vrij lang duurde, doch in de kampioenscompetitie tot uiting kwam! - bleek dat de Koogse club de fout maakte in dit systeem te blijven volharden. Wij zouden niet graag beweren, dat haar degradatie, vele jaren later, een gevolg was van het te lang vasthouden aan het eens zo succesvolle systeem, maar een feit is, dat haar prestaties zich niet op dezelfde hoogte konden handhaven. Dat neemt niet weg, dat zich nog wel eens het geval kan voordoen, dat een club met dezelfde speelwijze succes boekt, zodat het systeem niet zonder meer als verwerpelijk moet worden beschouwd. | |||||||||||||||||
b. Met aanvallende vleugelhalfsHet ‘echte’ stopperspilspel, zoals zich dat in de loop der jaren ontwikkeld heeft en dat in Engeland en Duitsland en vele andere landen, alsmede door talrijke clubs in ons land wordt uitgevoerd, geschiedt echter op andere wijze, op een wijze in ieder geval die ieder objectief beoordelaar het recht ontneemt het systeem als een afbrekende, zelfs maar als overwegend verdedigende speelwijze aan te merken. Het kàn inderdaad overwegend verdedigend worden gespeeld, maar dat kan het orthodoxe systeem eveneens en dat kan het spel met de aanvallende spil ook. Vooropgesteld zij, dat ook hierbij drie achterspelers aanwezig zijn, wier onderlinge opstelling precies dezelfde is als in het onder a beschrevene. De taak van de spil is nu evenwel wat lastiger en zeker verantwoordelijker, aangezien de beide andere achterspelers zich doorgaans nabij de zijlijnen bevinden. Men stelle zich dat wel is waar niet zó voor, dat zij steeds vlak bij de vleugelspelers staan, maar zij moeten ze in elk geval dekken, d.w.z. een zodanige opstelling kiezen, dat zij kunnen ingrijpen als de bal naar de vleugel wordt geplaatst. Die twee achterspelers hebben daarbij stellig een behoorlijke bewegingsvrijheid. Zij kunnen zich, als hun ploeg in de meerderheid is, behoorlijk ver naar voren wagen en vooral als bv. de rechtervleugel een aanval onderneemt, zal niet alleen de rechtshalf, maar ook de rechtsachter zich soms flink ver naar voren kunnen wagen. Engelse achterspelers van het genre Hapgood, de grote Arsenal-crack, permitteerden zich aldus dikwijls verre uitstapjes, soms zelfs schoten op doel of passes waaruit rechtstreeks doelpunten ontstaan. | |||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||
De achterspeler kan zich dat in dit systeem veroorloven, omdat hij weet, dat er toch altijd nog twee achterspelers achter zijn gebleven: de achterspeler aan de andere vleugel en.... de trouwe stopperspil, op wie men uiteraard moet kunnen bouwen. Het moderne stopperspil-systeem met aanvallende vleugelhalfs. De bal is op de lengte-helft van de rechtsachter.
Men heeft voor dit spel een ietwat ander genre achterspeler nodig, dan voor het orthodoxe systeem: sneller en bewegelijker, desnoods wat minder groot en stevig, al blijven dat nuttige en prettige factoren. Voor de stopperspil zijn die factoren in dit spelsysteem echter wel noodzakelijk, al zijn er uitzonderingen, zoals bv. Krijgh van B.V.V., die in theorie te klein is voor stopperspil en in de practijk uitstekend voldoet. Een sterk van het vorige afwijkende taak hebben de vleugelhalfs, die de bewaking van de binnenspelers voor hun rekening krijgen en die, zoals men gemakkelijk kan begrijpen, daardoor een veel meer aanvallende positie kunnen innemen dan bij bewaking van de vleugelspelers mogelijk is. Zij krijgen feitelijk samen de aanvallende taak te vervullen, die vroeger de spil in het orthodoxe systeem was toebedacht. Wij behoeven maar terug te denken aan een figuur als Bok | |||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||
de Korver en dan weten althans de oudere voetballiefhebbers direct wat wij bedoelen. De twee kanthalfs bouwen dus samen in het middenveld het spel op en als zij voldoende spelinzicht hebben en over een goede techniek beschikken, kunnen zij zich uitleven. Zij behoeven zich waarlijk niet tot een kleine strook van het terrein te beperken. Men kan meermalen het geval krijgen, dat men een van de twee kanthalfs voor de spil aanziet, zo veelvuldig kan hij zich nabij de lengte-as van het veld bevinden. En zelfs kan het, bv. bij ingooien aan de andere kant gebeuren, dat de rechtshalf zich dichtbij de linker-zijlijn bevindt, zodat hem de bal kan worden toegeworpen. Zij hebben natuurlijk hun verdedigende taak eveneens behouden. Is het doel in gevaar, dan zullen zeker de kanthalfs naar vermogen moeten bijdragen om het gevaar af te wenden en zij zullen, als de voorhoede van de tegenpartij in haar geheel aanvalt, stellig de beide binnenspelers strikt moeten blijven bewaken. Zij moeten paraat zijn de dekking van de vleugelspelers over te nemen, als de backs hen om een of andere reden moeten los laten. Maar is hun ploeg in de aanval, dan kunnen zij mee naar voren trekken en hoe sneller zij dat doen, hoe ondieper de W-formatie van de voorhoede kan worden. Het behoeft geen uitzondering te zijn als plots een vleugelhalf in de voorhoede opduikt en een schot waagt. Heel wat doelpunten zijn aldus reeds ontstaan. Er moet dan echter wel goede samenwerking met de binnenspelers zijn, zodat die eventueel de plaatsen van de middenspelers kunnen bezetten als die ver naar voren zijn getrokken. Dat echter onder deze omstandigheden de aanval soms uit zeven man kan bestaan, is duidelijk en eveneens kan men zich voorstellen, dat menigeen deze speelwijze ‘geen stopperspilspel’ meer vindt, hetgeen echter uitdrukkelijk als een misvatting moet worden aangemerkt. Een beter begrip van dit systeem zou veel critiek de mond snoeren. Er is nog iets waarop de middenspelers bedacht moeten zijn, vooral als hun spil niet in de eerste plaats derde back is, maar veeleer als stopper optreedt. Trekt hij nl. met de middenvoor mee naar bv. de vleugel, dan is er alle kans, dat een andere speler tijdelijk de middenvoorplaats bezet en dan zal één van de twee vleugelhalfs hem daar moeten dekken, zodat hij dan tijdelijk als spil fungeert. En blijft de spil onverstoorbaar als derde back fungeren, dan moeten eventuële zwerfpartijen van de middenvoor goed in het oog worden gehouden, omdat men niet mag gedogen, dat hij op de een of andere plaats, zonder gedekt te zijn, zijn gevaarlijke manoeuvres ten uitvoer kan brengen. In dat geval staat speciaal de vleugelhalf voor de taak hem in die voornemens te belemmeren. Deze functie is dus een zeer belangrijke en veelzijdige geworden; het zijn dan ook lang de slecht- | |||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||
ste spelers van het elftal niet die er dus voor in aanmerking komen. Eveneens een belangrijke taak is in handen gekomen van de binnenspelers. Zij spelen in W-formatie, die nu eenmaal inhaerent is aan het stopperspilsysteem, getuige de elders gekozen benaming WM-systeem. Zij tweeën hebben feitelijk met de twee vleugelhalfs samen de taak van de ouderwetse spil op zich genomen, d.w.z. de aanvallende taak. Men spreekt, op deze vier spelers doelend, wel van het ‘magisch vierkant’, daarmee aanduidend hoe belangrijk hun taak wel is. Wij wezen er al op, dat de binnenspelers meer naar voren kunnen gaan als ook de vleugelhalfs dat doen, maar één van hun belangrijkste taken blijft toch, eventueel in samenwerking met die middenspelers, in het middenveld het spel op te bouwen. Zij moeten echter vooral pogen de andere drie voorspelers in het spel te betrekken en dat dient met name te gebeuren door scherpe passes in de vrije ruimte. Hard werken is en blijft voor de binnenspelers de mode, maar uitblinkende technische capaciteiten zijn eveneens zeer gewenst, zoals Arsenal in zijn glorietijd met Jack en James wel bewezen heeft, want met alle respect voor het kunnen van de overige spelers waren deze twee wel uitgesproken de sterren. Voor de drie andere voorspelers geldt hetzelfde als hetgeen onder a is opgemerkt, alleen hebben zij het niet zó moeilijk, omdat zij meer steun hebben van de binnen- en middenspelers. Toch is ook bij deze opstelling zeer gewenst, dat de vleugelspelers de rechte weg naar het doel weten te vinden, want voorzetten zullen dikwijls een te veel aan tegenstanders en een te weinig aan medespelers in de nabijheid van het doel aantreffen. De vleugelspelers moeten dus zeker niet te lang in de buurt van de zijlijn blijven en op een gegeven moment met de bal naar binnen komen. En heeft de andere vleugelspeler de bal, dan is het eveneens zaak zo snel mogelijk in de buurt van het strafschopgebied te komen ten einde present te zijn als eventueel een voorzet gegeven wordt. Bij Arsenal gold het onder Chapman als een vaste wet, dat een zeker gebied nabij de hoekvlag als het ware verboden terrein was. Bij de besprekingen over de tactiek, waarbij natuurlijk gebruik werd gemaakt van een bord, dat het speelterrein voorstelde, waren die stukken dan ook gearceerd. Onder deze omstandigheden zijn snelheid, durf, initiatief en vooral ook een goed schot in beide benen voorname eigenschappen voor de vleugelman. Dat de middenvoor ook onder deze omstandigheden een moeilijke taak heeft, ligt voor de hand, want hij zal er uit zijn vooruitgeschoven positie dikwijls alleen tussenuit moeten trekken. Hij zal bewegelijk moeten zijn, zodat hij niet verstart in een voor de tegenstander doorzichtige positie. Hij zal snel moeten kunnen starten en in het algemeen | |||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||
snel moeten zijn, zodat hij van een vrij veld moet kunnen profiteren. Als algemeen beeld van het stopperspilsysteem met aanvallende vleugelhalfs kan nog worden gezegd, dat de spelers goed over het gehele veld verdeeld zijn. Het gehele veld wordt als het ware ‘bestreken’ door de ploeg. Bovendien is een goede en nuttige elasticiteit mogelijk, zodat het in elk geval voldoet aan de eis, dat een systeem soepel moet kunnen worden toegepast. Men kan er inderdaad sterk mee verdedigen - met zeven man, behalve de doelverdediger -, men kan er eveneens sterk mee aanvallen, nl. ook met zeven man. Beschikt men over een speler die stopperspil kan (en wil!) zijn, dan kan het systeem zonder bezwaar worden toegepast, want voor de andere plaatsen heeft men geen bijzondere eigenschappen nodig, althans geen speciale eigenschappen, die voor andere systemen niet gelden. Wij zouden in dit hoofdstuk onvolledig zijn, indien wij niet melding zouden maken van de opvatting, die J.v.d. Leck in zijn meergenoemde boek ‘Modern Voetbal’ huldigt ten aanzien van het stopperspilsysteem in het algemeen en de onderlinge opstelling van de achterspelers in het bijzonder. Die opvatting wijkt nl. iets af van de onze. Het ligt niet op de weg van dit boek om het gebied van de polemiek te betreden, wel om melding te maken van de verschillende bestaande en met min of meer succes toegepaste spelsystemen en de verschillende variaties die daarop voorkomen. Slechts moge er in dit verband op gewezen worden, dat men moeilijk kan zeggen, dat de een of andere spelmethode ‘het’ stopperspilsysteem is en de afwijkingen daarvan dus foutieve toepassingen zouden zijn. Het systeem heeft in de loop der jaren een ware evolutie ondergaan en.... het zal ongetwijfeld nog wel verder evoluëren naarmate men meer tactische tegenzetten ontdekt. Van der Leck bouwt zijn conclusie op het spel van De Volewijckers, van welke club hij trainer is geweest. Toen hij daar kwam, pasten de Amsterdammers het stopperspilsysteem al toe en inderdaad op uitstekende wijze op de basis van de lessen hun geleerd door de Engelsman Pagnam, die in Arsenal had gespeeld. Van der Leck heeft op deze hechte basis verder gebouwd en de door De Volewijckers behaalde resultaten bewijzen, dat hij dat goed gedaan heeft en dat deze club dus een systeem toepaste, dat als sterk en waardevol mocht worden beschouwd. Volgens het boek van deze oefenmeester nu is de opstelling van de achterspelers met de spil zó, dat ingeval de bal bv. op de rechter lengtehelft is, de rechtsachterspeler de linksbuiten van de tegenpartij dekt, de spil staat vanzelfsprekend bij de middenvoor, de linksachterspeler staat tussen de spil en het doel in, met de bedoeling uiteraard de middenvoor aan te vallen indien deze de stopperspil voorbij mocht komen. | |||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||
Volgens onze opvatting, die door velen gedeeld wordt en die men door vele clubs ziet volgen, staat de linksachter wel is waar niet vlak bij de rechtsbuiten, omdat hij inderdaad ook naar onze mening de stopperspil moet kunnen bijspringen, maar hij stelt zich dan zó op, dat hij vrij gemakkelijk naar zijn vleugelman kan lopen, indien de bal daarheen getrapt wordt. Wel is waar krijgt men dan inderdaad de kans op een flitsende doorbraak van de middenvoor, doch.... men moet nu eenmaal op zijn stopper kunnen vertrouwen. Van der Leck wil het bezwaar, dat hij zelf ook erkent, nl. dat één der vleugelspelers ongedekt staat, verkleinen door wat hij terecht noemt ‘wisselen’ van de achterspelers, hetgeen heel snel moet geschieden en met voortdurend onderling begrip. Dus: loopt de linksachterspeler in het genoemde voorbeeld naar de rechtsbuiten, dan moet de rechtsachterspeler zich zo snel mogelijk opstellen achter zijn spil. In de evolutie van het systeem wordt dit inderdaad zo toegepast, ook door Engelse clubs, zij het stellig niet door àlle Engelse clubs. Men zou deze en dergelijke variaties feitelijk moeten laten afhangen van de capaciteiten van de eigen spelers en die van de tegenpartij. Heeft men een oer-sterke stopper, dan kan men gerust de achterspelers de opdracht geven zich in hoofdzaak om de vleugels te bekommeren en dat laatste dient óók het geval te zijn als de tegenpartij sterke vleugelspelers heeft. Heeft de tegenpartij een bijzonder gevaarlijke middenvoor, dan is versterking van de dekking in het centrum noodzakelijk. Bij het ‘wissel’-systeem moeten de achterspelers snel zijn en bewegelijk en.... een goede kijk op het spel hebben. Eigenschappen, die altijd te pas komen, ja zelfs nodig zijn, maar die bij de een nu eenmaal meer geaccentueerd zijn dan bij de ander. Daarom zal men dan ook een bepaalde variatie, al is die nog zo succesvol geweest bij een zeker elftal, nimmer als alleenzaligmakend, nimmer als ‘het’ systeem mogen beschouwenGa naar voetnoot1).
Komen wij tot de bestrijding van het stopperspilsysteem, dan kan onvoorwaardelijk worden gezegd, dat hier het ‘met eigen wapens bestrijden’ het meest in aanmerking komt. Ook het Zwitserse systeem is in de practijk goed gebleken, hoewel toch doorgaans de ploeg met de stopper dan een voorkeur heeft. De kunst is vooral - en dat geldt voor de bestrijding van elk systeem - de tegenpartij ‘uit positie’ te spelen. Hoe krijgt men bv. de spil van zijn plaats weg? De middenvoor kan dat proberen door naar de vleugel uit te zwerven en dient dan af te wachten of de spil hem volgen zal, in welk geval een van de binnenspelers snel de middenvoorplaats | |||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||
moet gaan bezetten. Dat vereist dus een snelle plaatsverwisseling (switch), waaraan eventueel ook de vleugelspelers moeten deelnemen. Het spelen ‘met twee middenvoors’ is voorts een geschikte methode. De spil krijgt dan ineens twee spelers tegenover zich en weet niet wie hij moet dekken. En nu kan men wel zeggen, dat één van de twee, de binnenspeler nl., voor rekening komt van de betrokken vleugelhalf, maar als het element van verrassing hierbij in het geding kan worden gebracht, kan de tegenpartij worden overrompeld voor zij er erg in heeft welke tactiek is toegepast. Een ‘switch’ tussen de twee binnenspelers biedt voorts een grote mate van verrassing. Verder kan een middel zijn het wijzigen van de opstelling: de beschaduwde middenvoor kan naar de vleugel verhuizen en de daarop niet ingestelde tegenpartij heeft daarvoor niet direct de juiste tegenzet gevonden. Bij de bestrijding van dit systeem is het ongetwijfeld van grote waarde als men poogt de tegenpartij tot de aanval te verleiden. Dan toch is er een kans te profiteren van de openingen die zullen ontstaan als de vleugelhalfs naar voren getrokken zijn. Middenvoor en vleugels mogen dan al gedekt blijven, doch dat kan juist aanleiding zijn voor een handige en snelle binnenspeler om te pogen er doorheen te glippen. Om zoiets te kunnen bewerkstelligen, is het nodig zich zelf ook in de verdediging terug te trekken en indien men zelf het stopperspilsysteem niet toepast de gehele middenlinie verdedigend te laten optreden. Het wordt dan een strijd van wederzijds opletten. De geroutineerde stopperspilploeg loopt er zo gauw niet in, die weet dat zij het moet hebben van consequent handhaven van haar opstelling. Doch het temperament kan een woordje gaan meespreken en.... de verleiding om tot de aanval over te gaan is altijd wel groot. Dat kàn natuurlijk ook, het moet zelfs, maar daaraan behoeft geen gevaar verbonden te zijn als het contact tussen de linies gehandhaafd blijft en als men de tegenpartij belet tot gevaarlijke doorbraken over te gaan. Spelen beide ploegen met een stopperspil en W-formatie en met teruggetrokken vleugelhalfs, dan krijgt men inderdaad geen mooi spel, daarop wezen wij reeds. Een feit is echter, dat op een gegeven moment één van beide er toch onderuit moet. Kan het voor de ene partij al eens wenselijk zijn om te pogen een gelijk spel uit het vuur te slepen, voor de andere zal het dan toch zaak zijn te proberen te winnen en die zal op een gegeven moment haar sterk verdedigende positie moeten verlaten. Dat kan haar winst brengen, maar dat kan ook aanleiding geven tot winstkansen voor de tegenpartij, in wier kaart aldus gespeeld wordt. Wij bedoelen hiermee, dat men zich het schrikbeeld van een beiderzijds | |||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||
verdedigende partij niet al te schril voor ogen moet houden, omdat er toch in verreweg de meeste gevallen een wending in de strijd moet komen.
In het stopperspilsysteem is inderdaad het verdedigen een zeer belangrijke factor en vele tegenstanders van het systeem hebben juist daartegen bezwaar. Zij menen, dat het primaire doel van voetbal is: doelpunten maken. Dat lijkt misschien wel juist, maar daarom is het dat nog niet. Want dit primaire doel is niet doelpunten maken, maar de wedstrijd winnen en dat is: meer doelpunten maken dan de tegenpartij. Het spelreglement zegt niets omtrent het aantal doelpunten, dat gemaakt moet worden, evenmin iets over het verschil. Het zegt slechts, dat de partij, die de meeste doelpunten maakt, de wedstrijd wint. Als wij daar nu van uitgaan en niet van de andere stelling, dan komen wij er heel anders voor te staan. Want dan moeten wij ook aanvaarden, dat het voorkomen van doelpunten (van de tegenpartij) even grote waarde heeft als het zelf maken van doelpunten. En dan moeten wij, consequent, ook aanvaarden, dat de verdediging even belangrijk is als de aanval en dat wij derhalve aan het ene geen voorkeur mogen geven boven het andere. En nu is het toch een heel eenvoudige en dood-logische wisselwerking, dat als de een probeert doelpunten te maken, de ander probeert deze te voorkomen. Een soort vicieuze cirkel wellicht, omdat van de andere kant natuurlijk hetzelfde streven voorzit, maar daarom niet minder juist. Indien dus enerzijds maatregelen genomen worden om de kans op doelpunten-maken te vergroten - hetgeen na de wijziging van de buitenspelregel sterk op de voorgrond kwam -, zullen anderzijds vanzelfsprekend maatregelen worden beraamd om dit gemakkelijker doelpunten-maken te beletten. Een systeem nu waarbij men zowel verdedigen als aanvallen kan en waarbij het spel dùs gericht is zowel op het maken als op het voorkomen van doelpunten, voldoet in alle opzichten aan de eisen, die men aan modern voetbal moet stellen. Voor het stopperspilsysteem geldt dat, vooral als met aanvallende vleugelhalfs wordt gespeeld. En voor het orthodoxe systeem geldt het, zoals wij gezien hebben, eveneens, al is daar het vraagstuk hoe een gevaarlijke middenvoor onschadelijk gemaakt moet worden, moeilijker op te lossen dan indien men met een stopper speelt. Doch dat zijn vraagstukken, die de clubs elk voor zich moeten oplossen, met de hulp van deskundige leiders en oefenmeesters! | |||||||||||||||||
3. Het systeem met de aanvallende spil.De aanvallende spil is in Midden-Europa lang in ere gehouden, doch, zoals reeds opgemerkt, is er onderscheid tussen de wijze waarop het | |||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||
systeem wordt toegepast. In Oostenrijk bv. doet men het anders dan in Zwitserland en dan kennen wij nog het hier te lande door een Oostenrijkse trainer geïmporteerde slingerback-systeem. Wij zullen die drie mogelijkheden afzonderlijk bespreken en tevens pogen na te gaan hoe men tot deze afwijkende vormen kwam en waaraan is toe te schrijven, dat in zekere landen een bepaald systeem ontstond of werd gehandhaafd. | |||||||||||||||||
a. Midden-Europees spelMet deze benaming willen wij niet te kennen geven, dat in de landen van Centraal-Europa - waaronder te verstaan zijn: Hongarije en de in 1945 herrezen landen Oostenrijk en Tsjechoslowakije - uitsluitend volgens hetzelfde systeem gespeeld wordt. Het orthodoxe systeem bv. komt er ook nog voor, het stopperspilsysteem werd echter lang geweerd. De vertegenwoordigende elftallen dier landen, en speciaal die van Oostenrijk en Hongarije, heb ik herhaaldelijk met een aanvallende spil zien spelen. De Oostenrijkers voelden, na de annexatie door Duitsland in 1938, weinig voor een stopperspil en het is wel in hoofdzaak daaraan toe te schrijven, dat het Duitse elftal doorgaans weinig Oostenrijkers bevatte. In Hongarije en Tsjechoslowakije is er de laatste tijd een stroming voor de stopperspil. De spil fungeert bij het Middeneuropese spel als zesde voorwaarts en van een W-formatie behoeft geen sprake te zijn, omdat de spil de schakel vormt tussen achterhoede en voorhoede, zodat geen der voorwaartsen als zodanig behoeft op te treden. De Tsjechen hebben wij echter wel zien spelen met een ietwat teruggetrokken middenvoor, die dus samen met de spil het opbouwen van de aanvallen voor zijn rekening nam. Overigens zijn er altijd afwisselend wel voorspelers. die wat achter blijven, maar dat hangt meer van het verloop der aanvallen af en een bepaald systeem zit daar niet in. Men kan deze speelwijze dan ook eerder als een onderdeel van het positiespel beschouwen. Beide vleugelhalfs spelen min of meer verdedigend, doch in Hongaarse en Oostenrijkse ploegen hebben wij dikwijls waargenomen, dat één van de twee veel achterblijft en de ander meer aanvallend optreedt. Men kan een vaste verdedigende kanthalf hebben - dus bv. steeds de linkshalf -, maar men kan dit ook soepel toepassen door steeds die kanthalf terug te laten trekken aan wiens kant het spel zich beweegt en dat is feitelijk wel het spel zoals de topploegen van Middeneuropa dat vertoonden. Merkwaardig genoeg heeft men in feite dan toch een soort driebackssysteem, doch in plaats van de stopperspil fungeert dan één van de achterspelers als bewaker van de middenvoor. De andere achterspeler bewaakt dan één der vleugels, | |||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||
één der kanthalfs (de derde back!) bewaakt de andere vleugelspeler. Over het algemeen zijn echter beide vleugelhalfs met het dekken van de vleugelspelers belast. De twee achterspelers kunnen eventueel om beurten de middenvoor dekken en van de omstandigheden laten afhangen wie dat in een gegeven geval zal moeten doen. De vleugelhalfs behoeven zich, ook al moeten zij de vleugelspelers dekken, niet uitsluitend tot verdedigen te bepalen. Aan de kant waar de tegenpartij niet aanvalt kan de vleugelhalf wat verder opgedrongen staan, zodat hij bij een tegenaanval direct zijn voorhoede kan steunen.
De aanvallende spil volgens de Midden-europese opvattingen. De bal is op de lengte-helft van de rechter verdediging.
Met de nodige elasticiteit toegepast, kan er ook in deze speelwijze veel goeds schuilen. De prachtige resultaten, die de Middeneuropese landen - speciaal Oostenrijk - in de loop der jaren hebben bereikt, vormen daarvan het bewijs. Het beroemde Oostenrijkse ‘Wunderteam’ van de jaren dertig steunde wel in hoofdzaak op de uitzonderlijk goede techniek van de meeste zijner spelers, maar als systeem zat er in elk geval het spelen met een aanvallende spil in, een spil dus, die over het algemeen vóór zijn vleugelhalfs opereerde. Hongarije heeft eveneens jarenlang met dezelfde speelwijze aan de spits van het | |||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||
Europese voetbal gestaan. Zijn zeer bekende vleugelhalfs Lazar en Dudas dekten de vleugelspelers, maar speelden soepel genoeg om ook telkens achter hun voorhoede aan te trekken. Zij dekten niet door achter de tegenstanders te gaan staan, maar door zich zo op te stellen, dat zij de naar de vleugels geplaatste ballen konden onderscheppen. In de wedstrijd Engeland-Hongarije in 1936 hebben wij inderdaad gezien, dat veelal de passes van de Engelse binnenspelers naar de vleugels voor de voeten van genoemde Hongaren belandden, mede doordat de Engelsen klaarblijkelijk deze opstelling niet gewend waren. Bij de Tsjechen was dit spel nooit zo geprononceerd. Door het somtijds terugblijven van de middenvoor was de positie van de spil trouwens nooit zo aanvallend als in de ploegen van de beide andere landen. Voor Nederlandse voetballers is er één groot nadeel aan dit systeem - dat hier te lande maar zelden wordt toegepast - verbonden: het leidt, kan althans leiden, tot kort spel. Het zal eigenlijk pas tot resultaten leiden als het wordt gespeeld door spelers, die het korte spel tot in de perfectie verstaan, met name dan in de voorhoede en de middenlinie. De spelers staan daar dicht opeen en ze bereiken elkaar met korte trapjes, in tegenstelling met het stopperspilsysteem en meestal ook het orthodoxe systeem, waarbij de spelers op zodanige afstanden van elkaar staan, dat ze wel ferme trappen moeten geven om samen te spelen: open spel! In het Middeneuropese spel steunt de spil vanzelfsprekend zijn voorhoede met korte trapjes en het op één lijn spelen van de voorhoede werkt het spel met korte tikjes - het tik-tak-spel, noemt men het wel - in deze linie eveneens in de hand. De spil denkt er doorgaans niet over de bal ineens naar de vleugel te plaatsen, dat kan net zo goed gebeuren via de binnenspeler en voor zuiver plaatsende spelers is dat inderdaad zo ook goed mogelijk, al scheelt het in het tempo. Het is artistiek spel, zeer mooi en aantrekkelijk om te zien, zeer prettig ook om te spelen àls het lukt - en met technisch goede spelers lukt het -, maar volgens onze begrippen niet productief. Zou het door Nederlanders gespeeld worden, dan zou het zeker niet productief zijn. De drie Middeneuropese landen hebben trouwens dikwijls een technisch grote meerderheid niet of nauwelijks in doelpunten kunnen uitdrukken. Oostenrijks Wunderteam won in December 1933 met slechts 1-0 van Nederland en het is zelfs aan ernstige twijfel onderhevig of die overwinning wel behaald zou zijn als Bakhuys en Smit toen al in het Nederlands binnentrio zouden zijn uitgekomen. Hongarije speelde in 1936, zoals wij al vertelden, te Londen tegen Engeland, bracht door zijn technisch fraaie spel de Engelse toeschouwers in verrukking en.... verloor met 6-2, doordat het tot in den treure doorgevoerde korte spel niet productief was en de Engelsen met hun snelle en doortastende open spel hun aanvallen uitermate gevaarlijk maakten. | |||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||
Dit soort spel heeft bij ons weten in Nederland nooit succes gehad. Pogingen van Midden-Europese (gewoonlijk Oostenrijkse) trainers om het bij clubs hier te lande in te voeren, hebben nimmer tot resultaat geleid. De bestrijding van dit systeem is te vinden in: snel en open spel, speciaal toe te passen als men de tegenpartij naar voren kan lokken, zodat de eigen voorhoede meer vrij spel krijgt. Het orthodoxe spel met verdedigende spil en het stopperspil-systeem zijn geschikte bestrijdingsmethoden. Hetzelfde systeem toepassen kan men alleen als men over tenminste dezelfde goede techniek beschikt als de tegenpartij. M.a.w. Nederlandse ploegen, die tegen Oostenrijkse e.d. spelen, moeten het daar nimmer in zoeken, doch die moeten ten eerste door een stugge, gesloten verdediging het korte spel afbreken en ten tweede door overrompelende aanvallen uit verdedigende positie doorbraken forceren. | |||||||||||||||||
b. Grendel-systeem (Zwitsers spel)Een in wezen volkomen van het Middeneuropese spel afwijkend speltype is dat volgens het zg. Zwitserse systeem. Terwijl immers het onder a geschetste spel goeddeels aanvallend is (al wordt de verdediging stellig niet verwaarloosd) is dit systeem in zijn kern verdedigend. Men moet ook hierbij niet de fout maken te denken, dat deze speelwijze algemeen in Zwitserland wordt toegepast. Men is geneigd aan te nemen, dat het in Oostenrijk zijn oorsprong vond, want de Oostenrijkse trainer Rappan, oefenmeester van de Grasshoppers en van het Zwitserse elftal, heeft het in zijn nieuwe land zowel bij de Züricher club als in de nationale ploeg ingevoerd. Genoemde club heeft, mede door dit systeem, jarenlang aan de top van het Zwitserse voetbal gestaan, en het landenelftal heeft er zeer merkwaardige successen aan te danken gehad. Andere clubs in het kleine land met de grote bergen hebben het systeem van de sterke rivalen nagevolgd. Het accent is dus op de verdediging gelegd, ondanks het feit dat met een aanvallende spil wordt gespeeld. Men lette er wel op, dat dus niet de positie van de spil, althans niet de positie van de spil alleen, aangeeft of de speelwijze aanvallend dan wel verdedigend is. De opstelling in het Zwitserse systeem is nl. zo, dat de twee vleugelhalfs als bewakers van de buitenspelers der tegenpartij een in hoofdzaak verdedigende functie hebben, zodat men dit systeem een vierbacksspel zou kunnen noemen. Dit viertal vormt een ‘muur’, zoals men hier te lande schreef toen het Nederlands elftal in Mei 1939 te Bern met dit spelsysteem kennis maakte. De Zwitsers zelf spreken van een grendel (Riegel-system). Het is, goed beschouwd, in wezen meer verdedigend dan het stopperspilsysteem, dat met drie backs wordt ge- | |||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||
speeld, maar.... het is ook weer even verdedigend (of aanvallend) als het in de practijk wordt toegepast.
Het Zwitserse grendel-systeem. De bal is op de lengte-helft van de rechter-verdediging.
De spil speelt sterk aanvallend, naar schatting uit te drukken in ¾, zodat hij ¼ verdedigend speelt. Dit verdedigen moet men opvatten als streven om de aanvallen van de tegenpartij bij de opzet te onderdrukken. De spil zal daarbij doorgaans één der binnenspelers voor zijn rekening nemen. Voor het dekken van de andere binnenspeler heeft hij de steun van één zijner eigen binnenspelers nodig. Er kunnen dus vier man in de voorhoede blijven, al zal de andere binnenspeler nu en dan ook wel terug komen. Het systeem is trouwens ook mogelijk met twee teruggetrokken binnenspelers, hetgeen ongetwijfeld wat meer evenwicht op het middenveld zal brengen, doch de aanvalskracht verkleint. Het Zwitserse nationale elftal speelde met één teruggetrokken binnenspeler. Als zodanig fungeerde de vermaarde Trello Abegglen, die daarvoor bij uitstek geschikt was. Alweer dus: een systeem slaagt als men er de geschikte spelers voor heeft. Abegglen en de spil Vernati zorgden samen voor het opbouwen van de aanvallen en Abegglen kon zich nu en dan nog verdienstelijk maken door bij het afwerken van de aanvallen mee naar voren te trekken, al geschiedde dat sporadisch. Hij | |||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||
bepaalde zich in hoofdzaak, naast zijn gedeeltelijk verdedigend werk, tot het aan het werk zetten van zijn medevoorwaartsen. Iets totaal nieuws was overigens het Zwitserse spel van 1939 niet. Ook in ons land was het al toegepast, o.a. door Hilversum met de spil Huizinga en door N.E.C. met Hoeboer op die plaats. Later hebben wij het zien beoefenen door E.D.O., welke club in Schijvenaar een goede aanvallende spil bezat. De Haarlemmers hielden hun kanthalfs ook consequent achter, zodat het voor vleugelspelers van de voorhoede der tegenpartij bijzonder moeilijk was er langs te komen. Wij hebben Hermes-D.V.S. daardoor zijn kans op het kampioenschap zien verspelen, althans op dat moment zien verminderen. Een gelijk spel in Haarlem zou het kampioenschap betekend hebben, maar hoewel de Schiedamse club haast voortdurend sterker was, slaagde zij er niet in de Haarlemse muur te verbreken, hetgeen veelbetekenend was, want het moest bij haar aanvallen veelal van haar vleugels komen en die zaten vastgeklemd. E.D.O. verloor echter wedstrijden tegen op papier zwakkere ploegen; een bewijs, dat zijn systeem, of althans de wijze waarop het dat toepaste, niet onfeilbaar was. Elk systeem heeft zijn tegensysteem, zoals elke zet op het schaakbord zijn tegenzet heeft. De Zwitsers, die deze speelwijze in elk geval het eerst als systeem hebben doorgevoerd, hebben daarmee inderdaad zeer veel succes gehad. Men bedenke, dat Zwitserland een klein land is en dat daar wel is waar geen onderscheid werd gemaakt tussen amateurs en beroepsspelers (ook al het Zwitserse stelsel, zij het op ander gebied!), doch dat het echte professionalisme er niet bestond. Desondanks slaagde het er in korte tijd in grote, sterke voetballanden als Engeland, Oostenrijk, Italië en Duitsland te verslaan, wat voor de Italianen de eerste nederlaag betekende na een lange reeks overwinningen. De soliditeit van de ‘grendel’ hangt natuurlijk af van de mannen die hem vormen. Met spelers als Minelli (tevens speler van de Grasshoppers) had Zwitserland in dat opzicht een goede basis. Vlugge, stevige, goed trappende achterspelers - vooral een ‘verre trap’ is dikwijls nodig - zijn daarbij een eerste eis en verder vasthoudende, ‘klevende’, vleugelhalfs. En in de voorhoede vooral een middenvoor, die desnoods alleen wat kan doen en die goed op ‘through passes’ is ingesteld. Bij Zwitserland was Amado de man, die daaraan voldeed. Het tactische spel van Abegglen was echter waarschijnlijk wel de hoogste troef in het spel van de bergbewoners, want hij was het in hoofdzaak die bepaalde dat het spel naast zijn sterke verdedigende tendens tevens een gevaarlijk aanvallend karakter kon behouden.
Men vraagt zich weer af hoe men ploegen die dit systeem spelen het best kan bestrijden. Menig voetbaldeskundige heeft hierop zijn tanden | |||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||
al stukgebeten en een feit is, dat wij moeten erkennen, dat een vast tegensysteem nog niet is aan te geven. De practijk heeft echter in zeker opzicht al gesproken. Gebleken is nl. meer dan eens, dat het orthodoxe systeem meestal te kort schiet in de bestrijding van het Zwitserse spel. Daarentegen kan men met een stopperspil wel succes bereiken. In het bekende Zwitserse sportblad ‘Sport’ lazen wij eens, dat wedstrijden tussen ‘grendel’-ploegen en ‘stopperspil’-ploegen meestal interessant waren, uit welke juiste opmerking weer blijkt dat de botsing van de verschillende spelsystemen voor de spelkenners tot belangwekkende wedstrijden leidt en daarmee aanleiding geeft tot belangrijke en leerzame beschouwingen. Zo op het eerste oog lijkt het vreemd, dat een driemansvoorhoede tegen de muur-van-vier succes zou kunnen hebben, maar het gevolg van het spelen met een stopper kan wel zijn, dat men de tegenpartij naar voren lokt en als nu zo'n Zwitserse muur zich te ver naar voren waagt, is er uiteraard meer kans op doorbraken, ook al staan daar maar drie spelers voor gereed. Bovendien heeft men met het stopperspil-systeem vaak genoeg vier of vijf man in het voorste gelid. Speelt de tegenpartij het orthodoxe systeem, dan zou het stellig aanbeveling verdienen, vijf man in de voorste linie te houden. Vijf is nu eenmaal meer dan vier en men dwingt dan speciaal de spil tot het innemen van een andere positie, die van nadelige invloed kan zijn op het spel der voorhoede. Daarmee is echter de muur nog niet doorbroken. Kort spel lijkt ons in elk geval uit den boze, want dan speelt men stellig in de kaart van de ‘Zwitserse’ verdediging. Theoretisch kan men als volgt redeneren. Hoe krijgt men een grendel open? Door hem open te schuiven! Welnu, als men kans zou zien de vleugelhalfs van hun plaatsen weg te lokken, is de grendel aan beide zijkanten los en daar zijn dan doorbraak-openingen geforceerd. Een mogelijkheid, die door handige vleugelspelers kan worden verwezenlijkt, mits zij daarbij door hun binnenspelers worden gesteund. Gaat de vleugelspeler bv. met de bal naar binnen, op de hielen gezeten door de dekkende vleugelhalf, dan dient de binnenman naar buiten te snellen en te proberen daar een vrij veld te forceren. Wel is waar is er dan de kans, dat de achterspeler naar de zijkant snelt, maar daarvan kan het gevolg zijn, dat in het centrum de weg naar het doel vrij komt. Een snel, bewegelijk spel met veel plaatsverwisselen is derhalve een mogelijkheid om de verdediging ‘uit positie’ te krijgen. Voorspelers, die zich strikt aan hun plaats gebonden achten en die menen rustig hun kans te blijven afwachten, zullen de Zwitserse muur niet licht doorbreken. Het hoofdthema van dit systeem is ‘dekken’ en het enige, probate tegenmiddel is als steeds ‘positiespel’. In dit geval | |||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||
echter wel degelijk positiespel waaraan zeer hoge eisen moeten worden gesteld. De wedstrijd Nederland-Zwitserland op 21 Sept. 1947 leverde overigens de proef op de som: 6-2 voor de onzen, mede door het switchen der voorhoede. | |||||||||||||||||
c. Slingerback-systeemUit het feit, dat de Oostenrijkse trainer Dombi in ons land een systeem heeft ingevoerd, dat men tegenwoordig het slingerbacksysteem noemt, kan men afleiden, dat dit systeem in Oostenrijk wel is toegepast. Dit is ook daarom niet onmogelijk, omdat het systeem wel degelijk te beschouwen is als een variatie van het Middeneuropese spel, zij het dan een variatie die het spel meer verdedigend maakt. Men zou dus feitelijk van een moderne variatie kunnen spreken, omdat de wijziging van de buitenspelregel ook in de Middeneuropese landen tot maatregelen ter versterking van de defensie heeft moeten leiden. En als men dan voor een stopperspil niets voelt en daarentegen aan de aanvallende spil heeft willen vasthouden - 's lands wijs, 's lands eer -, is er wel degelijk een oplossing te vinden in dit systeem, dat op een geheel andere wijze dan volgens het grendel-systeem de verdediging versterkt. De bedoeling van dit systeem is voornamelijk deze, dat een bepaalde speler - niet de spil echter - belast wordt met de bewaking van de middenvoor. Daarvoor wordt één van de twee achterspelers aangewezen; deze treedt op als stopper-back. De twee vleugelhalfs bewaken ook in dit systeem de twee vleugelspelers, de spil speelt aanvallend zo ongeveer als in de onder a en b genoemde systemen. Dus blijft er nog één achterspeler over: de slingerback. Deze staat in rechte lijn achter de andere achterspeler en heeft geen bepaalde tegenstander te dekken. De binnenspelers worden bij het opzetten van de aanvallen gedekt door de spil in samenwerking met de eigen binnenspelers. Bij het doorzetten van de aanvallen der tegenpartij moet de slingerback terdege opletten waar eventueel de doorbraak tot stand komt. Hij dient daar ter plaatse te zijn en moet dus een groot deel van de breedte van het veld bestrijken. Hij dekt voorts als het ware zijn mede-achterspelers benevens zijn vleugelhalfs. Wordt één van die drie gepasseerd, dan moet hij ter hulp snellen en men vindt hem dus het ene ogenblik aan de linkerkant van het veld, het andere ogenblik aan de rechterkant. Voor die functie is dus een snelle, tactische speler nodig, een speler die uiteraard stevig en trapvast moet zijn, want hij alleen vormt het laatste bolwerk vóór de doelverdediger. Dit spel is hier te lande het eerst door Feyenoord gespeeld op aanstichting van zijn toenmalige trainer Dombi. Deze liet de achterspeler v.d. Heide als bewaker van de middenvoor (als stopper dus!) optreden | |||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||
en De Groot als slingerback. Het kwam echter ook voor, dat beide spelers hun functie tijdens de wedstrijd wisselden, een soort ‘switch’ in de achterhoede toepasten. Bas Paauwe en Van Heel waren de vleugelhalfs die goed verdedigden, maar door hun goede techniek en hun uitstekend opstellen ook sterk aanvallend optraden, al was wel merkwaardig dat Van Heel met het klimmen van de jaren meer naar het defensieve neigde wegens zijn dalende snelheid. Kuppen was de aanvallende spil. Feyenoord is met deze speelwijze enkele malen Kampioen van Nederland geworden en dus is commentaar overbodig. Wel is waar kan men opmerken, dat die successen goeddeels te danken waren aan de goede techniek van de meeste spelers, ook die in de voorhoede uitkwamen, doch er zijn andere clubs, die het systeem met succes hebben toegepast.
Het slingerback-systeem. De rechtsachter kan natuurlijk ook stopperback zijn, de linksachter (LA) wordt in dat geval slingerback.
Dombi heeft het later nl. ook ingevoerd bij Emma (Dordrecht), die naar de eerste klasse promoveerde en daarin direct een zeer goed figuur maakte. Voorts heeft Vente na zijn terugkeer uit Feyenoord naar Neptunus ook deze club dat systeem bijgebracht en zij slaagde er tenslotte in naar de eerste klasse te promoveren, mogelijk ook | |||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||
weer doordat in de beslissende wedstrijden Dombi als trainer fungeerde. Niemand beter dan hij toch was in staat het uiterste uit ‘zijn’ systeem te halen. In ieder geval heeft het zijn deugdelijkheid duidelijk bewezen. Erkend moet worden, dat het systeem op het eerste gezicht een vreemde indruk maakt. Wie voor het eerst een club volgens dit systeem ziet spelen, heeft moeite de spelers ‘thuis te brengen’. Hij weet niet wie de spil is, wie de rechtsachter, enz. In feite is er geen rechtsachter, - men speelt met een voorback en een achterback, merkwaardig genoeg een systeem, dat vele jaren geleden, toen er van wijziging van de buitenspelregel geen sprake was en toen dat met de oude regel inderdaad mogelijk was, reeds werd toegepast. Er staan bij het slingerbacksysteem vier spelers in de lengte-as van het veld (afgezien van de doelverdediger), nl.: middenvoor, spil, voorback en slingerback. De stellig gevaarlijke lengte-as van het veld is dus wel zeer sterk bezet en daar moet iets goeds in zitten. Daar komt bij, dat de vleugels van de tegenpartij het ook niet gemakkelijk hebben. Er is nog te weinig ervaring mee opgedaan om zonder meer aan te geven wat het juiste tegenspel zou zijn. Feit is, dat er lage tegenscores mee zijn bereikt, waaruit wel volgt, dat deze ogenschijnlijk niet gesloten defensie moeilijk te doorbreken is. Sterk aanvallend spel is zeker geen probaat middel, want dan geeft men juist de slingerback-ploeg de kans om snelle tegenaanvallen voor te bereiden en bij die tegenaanvallen is er het absolute voordeel, dat behalve de drie spelers van het voorste gelid daaraan de binnenspelers èn de spil direct kunnen deelnemen. Op papier zouden wij zeggen, dat de middenvoor van de tegenpartij het in zijn macht heeft om het systeem stuk te maken. Als hij zich door de voorback laat dekken, staat hij eigenlijk niet goed, nl. niet ‘scherp’ genoeg opgesteld; hij maakt dan geen gebruik van het voordeel dat juist de wijziging van de buitenspelregel in 1925 hem geschonken heeft. Zijn taak zou het dus moeten zijn zover op te dringen, dat niet alleen de voorback steeds mee naar achteren moet, maar tevens dat er van de slingerback geen sprake meer zou kunnen zijn, wil de verdediging niet ongeveer in het doel zijn opgesteld. Het moet aldus mogelijk zijn de verdediging van de tegenpartij van haar stuk te brengen, omdat zij niet zal weten welke tegenzetten zij moet toepassen. Dàt moet altijd de opzet zijn van de bestrijding van welk systeem ook: de tegenpartij te nopen tot zodanige opstelling, dat er van haar eigenlijk systeem geen sprake meer is. Haar achterhoede is dan nl. weer ‘uit positie’ gespeeld. Zo bezien is het stopperspil-systeem met ver vooruit geschoven middenvoor niet ongeschikt als bestrijdingsmethode. De tijd zal wel leren | |||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||
of dat inderdaad zo is dan wel of andere, wellicht geheel nieuwe methoden moeten worden gezocht. Hetgeen op zijn beurt weer tot geheel nieuwe systemen en dus weer geheel nieuwe bestrijdingsmethoden zal kunnen leiden. Het aantal mogelijkheden van het voetbalspel is nu eenmaal onbegrensd. Veel navolging heeft dit systeem echter niet gevonden, doch Feyenoord is er in het seizoen 1946-'47 op teruggekomen na experimenten met andere systemen, o.a. het stopperspil-systeem. | |||||||||||||||||
Iets over ‘Nederlands’ spelOver spelsystemen en alles wat daaraan vast zit, raakt men nooit uitgepraat. Wij willen ons echter niet verdiepen in de vraag of in theorie nog andere spelsystemen mogelijk zijn, doch enkele algemene opmerkingen kunnen wellicht nog strekken tot verheldering van het gehele vraagstuk. Met nadruk wijzen wij er nogmaals op, dat men er voor moet waken, te strak aan het theoretisch opgestelde systeem vast te houden. Doet men dat, dan is het mogelijk, dat een bepaald systeem als ‘te veel verdedigend’ of ‘te veel aanvallend’ wordt aangemerkt. En dan herhalen wij wat wij in onze inleiding van dit hoofdstuk hebben verkondigd: Elk systeem is even verdedigend of aanvallend als het door de spelers wordt toegepast. Gestreefd moet dus altijd worden naar een soepele toepassing, waarbij ruimte gelaten wordt voor het persoonlijk initiatief. In het hoofdstuk ‘Tactiek’ hebben wij al herinnerd aan het doelpunt in een wedstrijd te Düsseldorf, waartoe de grondslag werd gelegd door het initiatief van Van Heel, die daarmee als het ware ‘buiten zijn boekje’ ging. In Engeland, waar algemeen met een stopper gespeeld wordt, doet men dat zo soepel, dat sommigen van dat systeem niets merken. Dezelfde verdienste mag trouwens op naam gesteld worden van De Volewijckers, die volgens sommiger oordeel ‘helemaal niet met een stopperspil’ spelen en het toch inderdaad heus doen en wel volkomen bewust, d.w.z. met het vooropgezette plan. Om op Engeland terug te komen: wij hebben daar meer dan eens de rechtsbuiten Matthews - één van de beste voetballers, die de wereld ooit gekend heeft - zien spelen, die in strijd met alle theorieën over de vleugelspeler soms met ongelooflijke handigheid zo over het veld zwierf, dat hij zelfs wel op de linksbuitenplaats terecht kwam. Maar deze speler bleek meer dan eens in staat wedstrijden voor zijn ploeg, voor zijn land, door zijn schitterende individuële spel te winnen. Veel is dus afhankelijk van de opvatting der spelers, die moeten begrijpen, dat een systeem nooit doel, maar slechts middel mag zijn. Wij hebben verscheidene Engelse stoppers aan het werk gezien, maar | |||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||
Young (100% derde back) had een heel andere opvatting dan Cullis en deze weer een heel andere dan Barker, die in de wedstrijd Engeland-Nederland in Mei 1935 de spilplaats bezette. De Duitse spil Goldbrunner week niet van de zijde van de middenvoor en hij stelde zich altijd achter die middenvoor op, dus tussen die speler en zijn eigen doel. Zijn voornaamste taak was, die middenvoor te beletten te spelen, waaronder zijn eigen opbouwende spel uiteraard leed. Dat opbouwen liet hij volkomen aan zijn eigen vleugelhalfs over. Een opvatting, die wel zo ongeveer overeenkomt met die van Arsenal, waarin de amateur Joy volkomen in de voetstappen trad van zijn voorganger Roberts. Uit deze voorbeelden ziet men dus, welk een variatie men in een bepaald systeem kan brengen, zodat men nimmer bevreesd behoeft te zijn voor verstarring van het spel, als alle clubs volgens hetzelfde systeem zouden spelen. Het spel in Engeland en Duitsland vormt daarvoor een duidelijk bewijs. In Engelse clubs zorgen speciaal de binnenspelers voor verrassend en variërend spel. In de wedstrijd Engeland-België (2-0) in 1945 scoorde de Engelse rechtsbinnen van de linksbinnenplaats en de linksbinnen van de rechtsbinnenplaats. In Nederland is het echter nog niet tot een algemene toepassing van het stopperspil-systeem gekomen, - de clubs die het doen, vormen nog een zij het thans sterk groeiende minderheid. Zeer waarschijnlijk is dit een uitvloeisel van de Nederlandse volksaard, die zich het liefst uit in een zekere vrijheid en ongebondenheid en die zich, in tegenstelling met bv. Duitsland, niet graag laat vastleggen in de kluisters van een bepaald spelsysteem. Wat in Engeland, in verband met de nuchtere, volkomen op het practische ingestelde volksaard, weer wel mogelijk is, kan hier te lande blijkbaar niet. Stellig zit in deze Nederlandse opvatting een zekere charme en ongetwijfeld ook de kiem voor successen, omdat het verrassende element daardoor in het Nederlandse spel aanwezig gebleven is: de tegenstander weet nooit precies van tevoren wat hij verwachten moet. Vele fraaie successen in internationaal voetbal zijn daarvan het bewijs, successen die te meer opmerkelijk zijn, omdat het clubvoetbal gewoonlijk op lager peil stond dan in de landen waartegen successen behaald werden door de landenploeg. Het ontbreken van eenheid in de toegepaste systemen heeft aan de andere kant het nadeel, dat het 't samenstellen van nationale elftallen niet gemakkelijk maakt. Men kan dan immers de kans krijgen, dat systemen op elkaar botsen en dat daardoor de ploeg zwakke plekken zal bevatten. In Engeland en Duitsland is de zaak heel eenvoudig: daar spelen de vertegenwoordigende elftallen met een stopperspil, want alle vooraanstaande clubs doen het. Maar toen in 1938 Oostenrijk door Duitsland geannexeerd werd en de Weense spelers - die in | |||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||
technisch opzicht van een hogere klasse waren dan de Duitse - voor Duitsland beschikbaar kwamen, bleek de toen gevormde, op papier zeer sterke gecombineerde ploeg niet eens in staat in het tournooi om de Wereldbeker van Zwitserland te winnen. Later is men dan ook meer en meer van het opstellen van Oostenrijkse spelers afgestapt, te meer daar dezen weinig voor het stopperspil-systeem voelden en er dus moeilijk hun medewerking aan verleenden. Alleen in de voorhoede werden ze nog wel gekozen, maar dat kon uiteraard nooit tot zulke misverstanden leiden als in de achterhoede en middenlinie aan de dag traden. Later heeft men in Duitsland wel geprobeerd de Oostenrijkers te dwingen ook hun systeem over te nemen, maar daar is toch nooit iets van gekomen. Hoe lastig het is als het in de ploeg niet klopt met de systemen is ook gebleken in de wedstrijden West-Europa-Centraal-Europa in 1937 en Engeland-Continent in 1938. West-Europa had in zijn verdediging en middenlinie spelers, die met een stopper gewend waren en andere met wie dat niet het geval was. Zo speelde bv. Goldbrunner spil en hij stopperde trouw, maar achter hem stonden Caldenhove en Paverick (België), die dat spel niet gewend waren. Vandaar dat de spelers elkaar soms in de weg liepen en op andere plaatsen ‘gaten’ ontstonden. In het Continentale elftal, dat ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Football Association (de Engelse voetbalbond) tegen Engeland speelde (en met 3-0 verloor) botsten de systemen al heel duidelijk tegen elkaar op. De twee achterspelers en de spil waren Italianen (orthodox systeem), de twee kanthalfs Duitsers (stopperspil-systeem). Dat klopte herhaaldelijk niet en vooral de beide Duitsers konden hun gewone spel maar niet ontplooien, daar zij de vleugelspelers meer moesten aanvallen dan hun lief was. Een feit is, dat Engeland het tegen sommige continentale landen heel wat lastiger had gehad dan tegen deze sterren-combinatie, die geen eenheid van systeem demonstreerde. In 1947 speelde een ploeg van de ‘Rest van Europa’ tegen Groot-Brittannië wèl met een stopper, maar de Britten bleken in dat systeem veel beter thuis en wonnen met 6-1. In ons land heeft men deze moeilijkheden nog niet in die mate ondervonden, doch naarmate ook hier meer werk gemaakt wordt van spelsystemen - en men moet dat wel doen, wil men met zijn tijd meegaan -, zal men het meer en meer zien gebeuren, dat de Keuze-Commissie voor moeilijkheden zal komen te staan. Moeilijkheden, die op de duur waarschijnlijk slechts kunnen worden opgelost door bij de samenstelling van vertegenwoordigende elftallen rekening te houden met de systemen waaraan de in aanmerking komende spelers gewend zijn. En nu behoeft men bv. een ‘orthodoxe’ spil niet direct uit te sluiten als men het stoppersysteem in de nationale ploeg toegepast wil zien, want men kan van een eerste-klasse speler wel verwachten, dat hij | |||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||
zich kan aanpassen, maar van een uitgesproken aanvallende spil kan men moeilijk een verdedigende middenhalf maken, net zo min als men bv. een van nature zwervende binnenspeler opdracht kan geven steeds in de voorste linie te vertoeven.
En toch kennen wij Nederlands spel, echter geen Nederlands spel-systeem, doch een Nederlands spel-type, wat iets anders is. Onder Nederlands spel dan dient te worden verstaan: snel, open spel over de vleugels en in de lengte-as van het veld. De middenlinie moet over het algemeen contact houden met de achterhoede, anders krijgt de voorhoede van de tegenpartij te veel vrije kansen. In dit opzicht moet het spel van verdediging en middenlinie aangepast zijn aan de gewijzigde buitenspelregel. En nu doet het er niet toe of de spil terug blijft (als stopper dus) of dat de gehele middenlinie dat, zij het in mindere mate doet, hoofdzaak is, dat men het verdedigend element niet verwaarloost. In verband met deze opstelling is de aanwezigheid van een zwervende binnenspeler gewenst, teneinde het contact tussen middenlinie en voorhoede te kunnen onderhouden. Dat zijn de voornaamste richtlijnen, die stellig ruimte genoeg laten voor de individuële uitblinkers om ‘hun eigen spel’ te spelen. Bij dit speltype zal het veelvuldig voorkomen, dat een recht op het doel gerichte aanval in de achterhoede wordt voorbereid. Met ferme ‘lange’ trappen kan dan in een minimum van tijd de bal aan de andere kant van het veld zijn. Inderdaad ontstaan op deze wijze juist in ons land heel wat doelpunten, waarschijnlijk wel de meeste. Wij zouden niet graag willen beweren, dat daarom elke aanval maar in de verdediging moet worden opgezet en dat men dus het beste zou doen met steeds te verdedigen en uit die verdediging sporadisch uitvallen op te zetten. Integendeel, ook systematisch opgezette aanvallen in het middenveld en door de voorhoede zelf leiden vaak genoeg tot direct succes. Een feit is echter, dat lang niet altijd de doelpunten worden gemaakt door het elftal, dat ‘in het veld’ het sterkste is en dat laat zich horen, omdat een constante meerderheid tot peuterig spel van te dicht opeengedrongen spelers kan leiden. Nederlanders hebben voor hun aanvallen ‘ruimte’ nodig en die ruimte hebben zij als zij hun aanvallen uit een verdedigende positie opbouwen. Minder productief dan met een sterk op de aanval gericht spel is deze speelwijze zeker niet. En aangezien het voorkomen van doelpunten even belangrijk is als het maken - wij hebben dat al eerder opgemerkt - en met deze speelwijze ongetwijfeld beter doelpunten voorkomen worden dan als men de achterspelers te veel aan hun lot zou overlaten, moge ook deze opmerking gelden als een pleidooi voor het navolgen van de geschetste richtlijnen. | |||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||
Dat overigens iedere ploeg dit naar eigen smaak en in verband met de beschikbare capaciteiten moet regelen, ligt voor de hand. Doch als men goed over de gegeven richtlijnen nadenkt, zal men inzien dat dit speltype onafhankelijk is van het spelsysteem, m.a.w. men kan het toepassen bij elk spelsysteem. Men kan dat doen bij het orthodoxe systeem met enigszins teruggetrokken middenlinie, maar toch ongetwijfeld ook bij het stopperspilsysteem, minder goed echter met een aanvallende spil, omdat men dan onwillekeurig tot kort spel vervalt, of tot spel-in-de-breedte. Dit laatste verdient nimmer aanbeveling en het nut daarvan hebben wij nooit kunnen inzien, al zal het uiteraard wel eens voorkomen, dat een bal naar een op gelijke hoogte staande medespeler wordt geplaatst, bv. door de spil naar een vleugelhalf. Echter.... er wordt ook wel eens teruggespeeld en het zou toch een dwaasheid zijn om telkens opnieuw terug te spelen. Evenzo is het een dwaasheid telkens opnieuw in de breedte te spelen, want de bal moet naar voren, in de richting van het doel van de tegenpartij. Het Nederlandse speltype toont, dat men dit hier te lande over het algemeen begrijpt. Eenvoudig, nuchter spel, dat is het kenmerk er van, spel zonder onnodige franje en zonder mooidoenerij. Men leide hieruit echter vooral niet af dat het voetbalspel al te simpel moet worden gespeeld. Ook in dit hoofdstuk wijzen wij er met nadruk op, dat de techniek de basis van het spel is en moet zijn, óók voor Nederlandse voetballers. Ook in hun speltype vormt de techniek een belangrijke factor, ook bij deze speelwijze is zuiver plaatsen de hoofdzaak en dat kan men alleen als men de balbehandeling en alles wat daaraan vast zit onder de knie heeft. En ook de algemene beginselen van de tactiek mogen nimmer uit het oog worden verloren: begrippen als positiespel e.d. moeten gemeengoed zijn bij alle spelsystemen en ook in het Nederlandse speltype. | |||||||||||||||||
Welk systeem verdient de voorkeur?In het voorgaande hebben wij mogelijk niet geheel kunnen verbloemen welk spelsysteem naar ons idee het beste is, maar onze bedoeling is nochtans geweest alle systemen zo objectief mogelijk te behandelen. Wij menen echter goed te doen, mede in verband met onze jongste ervaringen, ter afsluiting van dit hoofdstuk aan te geven welk systeem de voorkeur verdient. Wij doen dat omdat wij de overtuiging hebben, dat er inderdaad een bepaald systeem is, dat de voorkeur verdient, ja zelfs de voorkeur moet verdienen, omdat de ontwikkeling van het spel nu eenmaal in die richting is gegaan. Wij bedoelen het stopperspil-systeem. Wat de toekomst zal brengen, of ook dit systeem zal evoluëren in een ander, of wellicht t.z.t. veranderingen in de spelregels zullen worden | |||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
aangebracht, die tot wederom veranderde inzichten zullen leiden, is thans niet te voorspellen. Nemen wij aan, dat de spelregels in hoofdzaak blijven zoals zij zijn, dan is er geen reden om aan te nemen, dat er fundamentele wijzigingen in de tactische opvattingen zullen komen, al zal er door bepaalde zetten en tegenzetten altijd een zekere evolutie blijven, zoals er nu al jaren lang ook in dit systeem een evolutie merkbaar is. Het is ons een genoegen te constateren, dat die evolutie gegaan is in de richting van een meer soepele toepassing, wat overigens heel begrijpelijk is, aangezien een te strak vasthouden aan een systeem de tegenpartijen op de duur gemakkelijk tot het beste tegenspel kan brengen. Het verrassende element moet er in blijven en dat dit in het kader van het stopperspilsysteem mogelijk is, is al vaak genoeg gebleken. De evolutie is vooral gegaan in de richting van een grotere bewegelijkheid van kanthalfs en binnenspelers, welke vier spelers tezamen worden aangeduid als ‘het magische vierkant’. De Engelse ploeg, die op 27 November 1946 met 8-2 van Nederland won, heeft wel zeer goed gedemonstreerd hoe deze vier spelers hun taak behoren op te vatten. De kanthalfs hebben zich zeker niet voortdurend strikt gehouden aan de dekking van de Nederlandse binnenspelers, die daardoor bij het opzetten van de aanvallen nogal eens vrij stonden, dichter bij doel echter doorgaans de tegenstand van de Engelse kanthalfs kregen te weerstaan. Verplaatste het spel zich evenwel, dan namen laatstbedoelden de nodige vrijheid van beweging, die zij zich mogelijk niet gepermitteerd zouden hebben tegen een sterker tegenpartij. M.a.w. hun speelwijze, hun tactiek, kan van allerlei omstandigheden afhangen, o.a. van de kracht en van het spelsysteem van de tegenstanders. Dat zij in de gegeven omstandigheden een prachtige steun vormden voor de voorhoede, ligt voor de hand. Bewegelijkheid en verrassing ook bij de binnenspelers en nu mag het waar zijn, dat Carter en Mannion met middenvoor Lawton wellicht het sterkste binnentrio vormden dat Engeland ooit op de been had gebracht, een feit is, dat dit drietal juist zijn kracht kon ontlenen aan het feit, dat de binnenspelers niet strak vasthielden aan de orthodoxe W. De grootste verrassing ging wel uit van het feit, dat zij nogal eens van plaats verwisselden, - een vorm van ‘switch’ dus, die heel veel goeds heeft, omdat de tegenstanders dan vaak niet weten waaraan zij toe zijn. Zeker, bij werkelijk volmaakt dekken (door de middenspelers in het stopperspilsysteem) kan men de binnenspelers blijvend onschadelijk maken, maar juist door het snelle plaatsverwisselen kan men wel eens even aan de aandacht van de tegenstanders ontsnappen. Het was opvallend dat meestal juist de van zijn plaats lopende speler in het vaak korte moment waarop hij ongedekt stond, de bal in ontvangst kreeg te nemen en er dan wat goeds mee kon gaan doen. | |||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
Een kans die hij uiteraard niet gekregen zou hebben als de dekkende speler hem voor was geweest door de bal te onderscheppen. In Engeland is inderdaad de neiging merkbaar om de W-formatie van de voorhoede te doen verflauwen, niet door verder opdringen van de beide binnenspelers, maar wel door terugtrekken van de drie andere voorspelers, zodat de voorhoede de kans krijgt de aanval op te bouwen met alle vijf spelers. Dat is dus enigszins een terugkeer tot het ‘oude’ voetbal, die nog wel lang niet over de gehele linie merkbaar is, maar die een gevolg is van het feit, dat de voorhoede met de drie ‘punt’-spelers door een daarop geheel ingestelde verdediging (met stopperspil!) nogal gemakkelijk in bedwang gehouden kan worden. Daarom is wel afwisseling in de wijze van aanvallen nodig en de ‘switch’, toegepast desnoods door alle vijf voorspelers, zal daarbij een steeds grotere rol te spelen krijgen. Men stelt daardoor de verdediging van de tegenpartij, vooral de beide kanthalfs, telkens voor moeilijke problemen. Dit alles, en nog veel meer, is mogelijk bij het stopperspilsysteem en nu weten wij waarlijk wel, dat dit spel, zoals het Engelse binnentrio in Huddersfield speelde, niet door Nederlandse spelers met succes geïmiteerd kan worden, doch men kan in elk geval naar zulk een soepele speelwijze streven.
Nu zouden wij, ter ondersteuning van ons standpunt dat dit systeem het beste is, kunnen volstaan met te verwijzen naar het voorbeeld van onze leermeesters: de Engelsen, die ons het spel in al zijn vormen en opvattingen hebben bijgebracht en die ons op het gebied van de tactiek voortdurend lessen geven, die wij dankbaar moeten accepteren in plaats van uit een in ons land helaas al te veel voorkomende behoudzucht met alle geweld vast te willen houden aan oude, afgedane vormen. Met verwijzing naar glorieuze verrichtingen in het verleden komen wij er niet meer. Wij moeten ook op voetbalgebied met onze tijd meegaan en wij moeten begrijpen, dat het onmogelijk is de klok terug te zetten. En het is inderdaad een terugzetten van de klok als men zich wil blijven vastklampen aan het in ons land nog altijd vrij veelvuldig toegepaste orthodoxe systeem. Wel neemt het aantal stopperspil-ploegen in ons land zienderogen toe, maar wij zijn in dit opzicht nog lang niet waar wij wezen willen en waar wij wezen moeten. Wij moeten ons spel over de gehele linie moderniseren. Moderniseren nu wil zeggen: overschakelen naar de stopperspil, met dien verstande uiteraard dat het stopperspilsysteem op de juiste wijze gespeeld wordt en men het middel niet aangrijpt om, krampachtig verdedigend met een zwakke ploeg, te pogen een zekere positie te behouden. Dergelijke helaas te vaak voorgekomen dingen brengen dit systeem in discrediet, om nog niet te spreken van de verkeerde voorlichting, die op dit gebied gegeven is en wordt. Men zal echter moeten | |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
begrijpen, dat in het moderne voetbal het niet spelen met een stopper ‘zelfmoord’ betekent, om een ons in Huddersfield toegevoegde uitdrukking te gebruiken. Men moet vooral niet met de dooddoener aankomen, dat ons land voor dit systeem, althans voor een algemene toepassing er van, de geschikte mensen niet heeft. Het spelen van stopperspil stelt inderdaad wel enkele eisen aan de betrokken speler, eisen waaraan niet iedereen kan voldoen, - wat overigens voor méér plaatsen geldt; denk aan de doelverdediger. Bijzondere capaciteiten zijn echter niet nodig, evenmin als een bijzondere mentaliteit, al zal hier en daar de nodige tegenzin tegen het systeem (gevolg van onjuiste voorlichting!) moeten worden overwonnen. Juist doordat bij soepele toepassing van het systeem de Nederlandse voetballer zich ook hierbij geheel kan uitleven, moet het als een volkomen geschikt systeem voor onze voetballers worden aangemerkt. Men moet nl. begrijpen, dat dit systeem logisch is voortgevloeid uit de ontwikkeling van het spel. Men zal het standpunt moeten delen, dat men er niet aan ontkomt en dientengevolge zal men ook moeten beseffen, dat men zich er met hart en ziel aan zal moeten wijden, wil men niet de oorzaak zijn, dat Nederland op voetbalgebied, en speciaal op het gebied van de tactiek, hopeloos achter raakt. In andere landen is men al veel verder dan bij ons en op de duur zal zich dat in de internationale wedstrijden gaan wreken. Hetgeen volmaakt onnodig is, want met behulp van de individuële uitblinkers, die Nederland tot zijn geluk altijd bezit, zal elk goed toegepast systeem, dus ook het stopperspilsysteem, tot resultaten kunnen leiden. Men zal vooral moeten begrijpen, dat men er tegenwoordig niet meer komt met een improviserende verdediging, waarvan de spelers hun taak tijdens de wedstrijd gaan zoeken. Aleer zij vinden wat zij gezocht hebben kan de wedstrijd al verloren zijn. Er moet systeem zitten in de verdediging, een systeem waarbij speciaal de gevaarlijkste speler, de meest naar voren geschoven tegenstander (gewoonlijk de middenvoor) behoorlijk gedekt wordt. En als men dit hoofdstuk goed bestudeerd heeft, zal men met ons eens moeten zijn, dat slechts één systeem daaraan geheel en al voldoet: het systeem van de stopperspil. Zou Nederland daar de mensen niet voor hebben, als zovele andere landen die wel hebben? Deze mening kan niet juist zijn. Het is toch wel zeer opvallend, dat Centraal-Europa, het bolwerk van de aanvallende spil, goeddeels tot de stopperspil is overgegaan, schoorvoetend uiteraard, maar blijkbaar in de overtuiging, dat het noodzakelijk geworden is. Het is niet minder opvallend, dat Italië, het bolwerk van het orthodoxe systeem, de eerste landenwedstrijd na de oorlog, tegen Oostenrijk, met een stopperspil speelde, naar alle waarschijnlijkheid tegen het gemoed van de elftalleider Vittorio | |||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
Pozzo in, die echter blijkbaar ook overtuigd is geworden van de noodzakelijkheid, te meer nu enkele vooraanstaande Italiaanse clubs het systeem met succes hebben gespeeld. Zo passen tal van landen deze speelwijze toe en het mooie is juist, dat alle volken het naar hun eigen aard kunnen doen, zoals 25 en meer jaren geleden alle landen het orthodoxe systeem, het systeem 1-2-3-5, naar hun eigen aard toepasten. Maar in die jaren gebruikte men de dooddoener niet, dat men er de mensen voor moest hebben. Men nam als vanzelfsprekend aan, dat deze opstelling werd gevolgd en men zorgde dan maar dat voor alle plaatsen de spelers werden aangewezen die daarop het best konden voldoen. Zo moet het met het stopperspil-systeem ook gaan. Ieder volk spele het naar eigen aard. Iedere club kieze op alle plaatsen de spelers, wier geaardheid hen op die plaatsen het best doet voldoen. Is men van de dwanggedachte af, dat voor het stopperspilsysteem bijzondere mensen en bijzondere capaciteiten nodig zijn, dan zal men rustig zijn elftal kunnen opbouwen. Van die dwanggedachte moet men af, want zij is pertinent onjuist. Zij is onjuist, omdat het stopperspilsysteem één van de gemakkelijkste, zo niet het allergemakkelijkste is. Zij is onjuist, omdat men het elk elftal, gewapend met een behoorlijke techniek - die overigens voor alle systemen nodig is - en gewapend met een normale dosis voetbal-intellect, kan leren spelen. En daar zal dan wat tijd voor nodig zijn - de een zegt: enige wedstrijden, de ander meent zelfs: twee jaren -, doch met betrachting van het nodige geduld zal men er stellig komen. Men make daarbij dus vooral niet de fout na een mislukking, of zelfs na enkele mislukkingen, van het systeem af te stappen en zijn toevlucht te nemen tot een andere ploegtactiek, want dan komt men van kwaad tot erger. Onze conclusie voor de Nederlandse voetballers, de Nederlandse clubs, moet dus zijn: opleiden en opkweken in de richting van het stopperspilsysteem. Het is het systeem van de toekomst, - desnoods willen wij voorzichtigheidshalve zeggen: van de naaste toekomst. Het is het systeem, dat de Nederlandse voetballer in staat stelt zijn spel op echt-Nederlandse wijze te spelen. Het is het spel, dat hem in staat stelt een gesloten defensie te houden en hem tevens alle gelegenheid laat zijn bekende gevaarlijke, verrassende aanvallen op te zetten. Het is het systeem, dat de schoonheid en aantrekkelijkheid van het spel in het minst niet behoeft te schaden, - men kijke maar weer naar de Engelsen. Met alle voordelen voor ogen, kan onze conclusie dan ook niet anders zijn dan deze: het Nederlandse voetbal moet naar de stopperspil toe! |
|