Johannes Viator
(1979)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| |
Johannes Viator:
| |
[pagina VI]
| |
ten door de zogenaamde Lieven Nijland-affaire. In januari 1892 ontving KloosGa naar eind1 van een hem onbekende, Lieven Nijland, een stuk ter plaatsing in De Nieuwe Gids. Het was een soort van open brief aan Frederik Van Eeden, waarin duchtig de waarheid werd gezegd over de onontwarbare mengeling van schijn en wezen in de persoonlijkheid van deze auteur. Kloos vond Nijland nogal breedsprakig maar apprecieerde wel diens doorzicht. Voor plaatsing van het stuk voelde hij evenwel niet omdat het image van zijn tijdschrift zou kunnen worden geschaad. Van Eeden zelf deed zich bijzonder ruimdenkend voor en drong aan op publicatie. Het artikel verscheen en... Van Eeden verkneuterde zich. Hij was immers zelf de schrijver van de open brief waarin zo fraai de dualiteit intentie - wil verwoord werd: ‘Uwe bewuste Intenties zijn altijd superbe bedoeld, - op vrijheid, hoogheid, oprechtheid, moed, deemoed, afschuw van al het kleine en lage en zoo voort. Maar dat bewijst niet dat uw wil superbe is’Ga naar eind2. Nog was Van Eeden niet tevreden over zijn ‘grap’. Op 12 februari laat hij aan Kloos een fragment uit Johannes Viator sturen. Opnieuw gebruikt hij het pseudoniem Lieven Nijland. Kloos reageert positief en vraagt zelfs om het hele manuscript te mogen lezen. De zaak loopt Van Eeden uit de hand en nog in de loop van februari is hij verplicht de ware toedracht van de zaak aan Kloos op te biechten. Ondanks alles wordt het fragment in 1893 in De Nieuwe Gids gepubliceerd maar de breuk is onheelbaar geworden. Om de schijn te redden, valt men Van Eeden niet onmiddellijk aan. In 1894 echter moeten de auteur én zijn werk het ontgelden. Kloos | |
[pagina VII]
| |
plaatst in De Nieuwe Gids een artikel ‘Gedachten en Aforismen over Frederik van Eeden’Ga naar eind3, waarin mooie staaltjes als: ‘In Johannes Viator komt Van Eeden's puurste essentie voor den dag: “Van Eeden beliegt God,” maar bij hem is de leugen zoo echt, zoo hem-zelven, zoo diep-ontsproten uit de diepste gewelven van het zelf-zijn mysterieus, dat de Leugen wordt weer waarheid, de Leugen wordt hemzelf, de leugen wordt vleesch. Speelt voor Duiveltje, “te zoetelijk-lamlendig” om tusschen kwaad en goed te kunnen kiezen, “zijn heele temperament is aanstellerij,” 't moest heeten: “een Boek van de Eigenliefde”’. Tideman vervalt ook in schimplitanieën. In een vernietigende kritiekGa naar eind4 ‘Jan de Schenner, het Boek der Verdommenis’, boort hij Johannes-Frederik radicaal de grond in. Er zijn natuurlijk ook verdedigende stemmen opgegaan. Borel, die Van Eeden vereerde, heeft verschillende malen geprobeerd de ‘tegenstanders’ het zwijgen op te leggenGa naar eind5. Hij zag in Johannes Viator het embryo van de bijbel der toekomst en in Van Eeden de geestelijke leider van een nieuwe tijd. Samenvattend kan men zeggen dat de sfeer rond Johannes Viator weinig sereen is geweest. Het werk was qua stijl en inhoud weinig conform de smaak van de tijd, het werd een doelwit voor de ruzieënde Nieuwe Gidsers en het hoofdpersonage, Viator, kreeg zeker niet wat hem toekwam: de status van fictief ik. Wij willen in onze inleiding dan ook proberen een weg te banen naar de eigen wereld van Johannes hoewel Van Eeden het ons niet gemakkelijk maakt. | |
[pagina VIII]
| |
De verleiding is inderdaad groot de auteur en enkele belangrijke vrouwenfiguren uit zijn leven als uitgangspunt voor een benadering van Johannes Viator te nemen. Van Eeden geeft namelijk voldoende gegevens prijs om de Molony - meisjes, Henriette Ortt (Ati) en Betsy Van Hoogstraten (Ellen) in zijn werk te herkennen. En vermits Viator ontstaan is in de geëxalteerde Ellen-periode, waarin Van Eeden heen en weer werd geslingerd tussen passie en vertedering, zelfverheerlijking en zelfvernedering, onmacht en dankbaarheid, is de verleiding nog sterker om leven en werk van Van Eeden door elkaar te laten vloeien. Maar we leggen het Dagboek en andere informatiebronnen terzijde en nemen Het Boek van de Liefde ter handGa naar eind6. Johannes Viator probeert te verwoorden wat het betekent een geroepene te zijn, een ‘mensch van licht’, een ‘dienaar des Eeuwigen’, een ‘god-mensch’Ga naar eind7: ‘Alleen zie ik uit over het levende en het doode, over het lichte en het donkere. Ik zie uit over een vallei van kleuren, rood en groen, blauw en goud, - over de groote landen vol van het bewegende levende, dieren en menschen - en voor mij staan de gestalten van haat en liefde, - en het zingt om mij in velerhand geluiden. Hij voelt zich gedreven om de veelheid van het bestaande te herscheppen in schoonheid die har- | |
[pagina IX]
| |
monieert met de wil van zijn ‘groote Geliefde’, van ‘God’Ga naar eind9. Viator schijnt zich op constructieve wijze te willen mengen in de eeuwige strijd van Harmonie en Chaos, van Licht en Duisternis, van Leven en Dood. Om een kunstwerk te kunnen scheppen dat de goddelijke inspiratie waardig is, moet Johannes eerst een onmetelijke, ‘wreede, weerbarstige vrijheid’Ga naar eind10 veroveren: ‘Zoo vrij moet ik zijn, dat ik kan drinken het bloed der liefste en verscheuren de harten mijner kinderen. Want wat zijn de kinderen van mijn lijf, bij mijn lichtgedachten. Godgeboren kinderen mijner ziel’Ga naar eind11. Deze agressieve formulering is wel frappant en doet de vraag rijzen of Johannes inderdaad zò intens is aangegrepen door een goddelijke aanwezigheid dat alle menselijke relaties daarbij in het niet verzinken? Die vraag wordt pregnanter als Johannes al dagdromend een wild strijdtoneel meemaakt. Hij voelt in ‘het weerlicht,(...), het drijven van donderwolken, het purper van den vallenden avond, het blinde ruischen der verlaten zee’Ga naar eind12, een immense strijd: ‘Zij slaan elkander en werpen de lange lansen. Ik hoor de luide gillen en het dof gehak van ijzer op vleesch en op de kletterende ijzerplaten. Zij struikelen en zakken in een, en ik zie er zich neer-werpen en hevig huilend klagen op de gevallene dooden’Ga naar eind13. Het hallucinerende gebeuren, culmineert in een tweegevecht tussen een ‘witte’ en een ‘grauwe’ | |
[pagina X]
| |
heldGa naar eind14. Johannes lijkt wel geïnspireerd door Nietzsche bij de beschrijving van de witte held, die al zijn sympathie heeft: ‘Zoo was ook mijn held volmaakt, zijn vuisten waren stukken rots, zijn haar was de vliegende nevel, zijn stem het gebrul der zee. Hij kon slapen op harde steenen en zwemmen in den stormgolf. Hij leefde als de zeearend van roof en moord. Hij dronk en zong in den kring zijner helden, en lachte dat het daverde in den wind, en schreide met luid gehuil om den dood zijner zonen. Hij vreesde niets, mensch noch dier, de koude niet en den storm niet, noch de woedende zee, noch den eeuwigen dood’Ga naar eind15. Johannes held overwint na een heroïsche strijd de duistere tegenstrever: ‘De grauwe vorm’ ligt neer, een breede, wanstaltige massaGa naar eind16. Aan deze bloedige fantasie knoopt Johannes bedenkingen vast aangaande de primitieve mens, die nog niet besmet was door het leven in steden. Hij was nog ‘één met zee en wind en rotsen, als een mooi sterk reuzenkind onder zijn gelijken de sterkste, de heerlijkste, volmaakt in kracht en schoonheid, zoals nu nimmer een mensch volmaakt is’Ga naar eind17. Johannes ziet de steden als symbolen van verval en hij roept de zee op om met zuiverend geweld al het krachteloze, het onzuivere, weg te vagen: ‘Ik wensch verzonken en verwoest de groote steden, verdelgd het zachte, gemakkelijke leven’Ga naar eind18. Ook bij de beschrijving van zijn liefdeleven, gebruikt Johannes termen van pijniging, van agressiviteit. Hij roept twee vrouwengestalten op: Marjon, die de incarnatie is van de erotiek van het hart | |
[pagina XI]
| |
en Marjon's zuster, die de zinnelijkheid verbeeldt. In verband met Marjon, synoniem van vertrouwelijkheid, is de woordkeuze merkwaardig: ‘Want Marjon is de liefste en de geweldigste, de teederste en de wreedste, wreed-schitterende, vleizachte, aldoor schooner wordende brandvlam van mijn leven (...), hoog-aromatisch en vlijmzoet geurende wonderbloem in mijnen eenzamen tuin’Ga naar eind19. Marjon is de afstandelijke geliefde, die Viator een gevoel van eindeloze rust en perfectie kan gevenGa naar eind20. Maar zij is nooit alleen, ze wordt gevolgd door haar ‘zuster’: ‘En achter haar, stil-wachtend, als niet willend opletten, een groote vrouw. Die was zwaar, met groote, ronde armen - over elkaar geslagen. Haar haar was donker en glanzig, gladgeplakt. Een dik wijf’Ga naar eind21. In één van Johannes' dromen verdwijnt Marjon plotseling nadat zij hem op de mond heeft gekust. Haar hatelijke zuster neemt haar plaats in: ‘Ze lachte met een breed, vaal gelaat en sprak kleine woordjes van ongemeende, spotachtige troost, lief-doenerig gevoelloos, met in hare oogen de afschuwelijke hardheid van een slechte moeder, die haar kind tot kwaad zoekt te brengen, het kwaad voorstellend als een ding van verstand en belang, de goedheid doodend in het kind, wreed zooals zij een dier zou slachten, een gewone zaak’Ga naar eind22. Deze tekst bevat een belangrijke associatieve kern. Marjon's zuster treedt op als een ontaarde moeder, die haar kind tot kwaad wil brengen. Zij misbruikt daartoe de aloude gebaren van liefde: ‘Zij drukte | |
[pagina XII]
| |
mij, arm slachtoffer, in haar groote, ronde armen, sussend mijn vrees met zware liefkoozingen van baatzuchtige, duivelsche teederheid, - tot ik gilde van beklemming en hijgend in mijne tranen den sluier van mijnen slaap verscheurde’Ga naar eind23. Johannes is kind én slachtoffer. De droom breekt af op het ogenblik dat de egocentrische moederverleidster het incest-taboe dreigt te doorbreken. Johannes kan zichzelf geruststellen: zijn walg ‘bewijst’ dat hij dit alles niet heeft gewenst. Het is wel opvallend dat Marjon en Marjon's zuster steeds samen verschijnen. Uit een andere droom van Johannes blijkt dat de twee figuren zich op een onduidelijke wijze door elkaar bewegen. Johannes ziet Marjon's zuster voor zich en toch vraagt hij: ‘Ben jij Marjon? Ben jij Marjon's zuster, of mijn zuster?’Ga naar eind24. Hij verwart in de droom beide vrouwen opzettelijk. Johannes wil zich in feite laten verleiden maar op het kritieke ogenblik breekt de droom weer af en is er ‘een vreemde weifeling, een duizelig kenteren, een worstelend wegzinken van begeerde dingen’Ga naar eind25. Klaarwakker geworden, overlaadt Johannes zichzelf met verachting: hij voelt dat hij iets ‘ontheiligd’Ga naar eind26 heeft. Zolang hij Marjon gescheiden kan houden van haar ‘zuster’, is er geen plaats voor angst- of schuldgevoelens. Hij smeekt Marjon dan ook een madonna, een onaantastbare figuur te blijven: ‘Leef hoog en onbereikbaar. Alleen geweten, nimmer beroerd. Wees in hoog, zuiver lichtblauw boven mij, de blanke essence mijner reinheid. | |
[pagina XIII]
| |
Ik ben een verworpene en moet doen. Maar laat mijn donkere daden niet reiken tot waar uw witte voeten rusten op den ontastbaren ether’Ga naar eind27. Marjon's zuster is de moeder-prostituée, die Johannes tot het uiterste tergt: ‘Gij hebt mij gestreeld, en mij gesard, en mij gebrutaliseerd - gij hebt mijn hoofd omvat met uw weeke armen, uw vuile lippen gedrukt op mijn mond. En gij hebt mij geslagen, lang, lang achtereen geslagen, slaande, zonder ophouden de plek waar mijn hart zwoegt onder de ribben. Gij hebt lange naalden gestoken tusschen mijn schouders, wreed-zacht, bedachtzaam. Gij hebt uw twee harde beenderduimen gezet aan mijn slapen en gedrukt, gedrukt’Ga naar eind28. De agressiviteit die zich in hem opstapelt, richt zich soms tegen zijn eigen persoon: ‘Gij hebt mij mijzelven tot een walging gemaakt. Mijn tong heb ik willen uitspuwen, mijn oogen heb ik willen uitscheuren, mijn hart heb ik gevoeld als een afschuw binnen in mij’Ga naar eind29. Op andere ogenblikken heeft Oedipus Viator de neiging om Marjon's zuster vaneen te rijten maar hij onderdrukt die opwelling onmiddellijk: ‘het ziedende vuur trekt samen, samen-stijgend en zich hoog-inkeerend tot één enkele, eindeloos hoog wittintelende ster’Ga naar eind30. Eenzelfde drang om te doden en eenzelfde herwinnen van koele afstandelijkheid, vertoont hij ook tegenover een jonge prostituée die hij in de rol van madonna gedwongen heeft: ‘Ik wil je vereeren. Ik zie aan je, aan je oogen, aan je handen - dat je lief | |
[pagina XIV]
| |
kunt hebben zooals de edelste vrouwen liefhebben’Ga naar eind31. Het meisje, dat op morfine leeft, vraagt hem een eind aan haar leven te maken. Deze vraag woelt in Viator een herinnering uit verre kindertijd los: ‘het oudste visioen uit de volstrekt eenzame inzich-beslotenheid van het kind-zijn. Droom van eindelooze liefde- en als toppunt, als uiterst heil van vertrouwelijkheid, het mij vragen om doodmaken’Ga naar eind32. Deze episode is gekenmerkt door dubbel-zinnigheid: Madonna en prostituée zijn in één persoon verenigd maar Viator ontkent de aanwezigheid van Marjon's zuster. Hijzelf is potentieel redder én vernietiger. Het verband dat gelegd wordt met de prille kindertijd, bewijst hoe vanouds bekend, hoe fundamenteel het verlangen is om de ‘moeder’ (schijn)dood te maken, haar volledig te bezitten. Zelfs de romantische tegenstelling stad-natuur wordt door Johannes associatief verbonden met de ‘tegenstelling’ hoer-madonna. Stad en natuur bewegen zich naar elkaar toe als Marjon en Marjon's zuster. Een steeds feest dat op de buiten gehouden wordt, brengt bij Viator een ‘wonderlijk, een griezelig behagen’Ga naar eind33 teweeg. Hij voelt zich ‘Wreed, overmoedig, brekend alle banden een man die zijn maîtres bij zijn moeder brengt’Ga naar eind34. Men denkt hierbij onwillekeurig terug aan de onirische passage waarin Viator zich identificeerde met de witte held en waar hij de zee opriep om de onreine steden te verdelgen. In hem schuilt inderdaad een ‘witte’ Viator, vereerder van Marjon, vol liefde voor de ‘natuur’ maar ook een ‘duistere’ Viator, vol afschuw gebonden aan | |
[pagina XV]
| |
Marjon's zuster, gefascineerd door de ‘stad’. Op het ogenblik dat Johannes voor het eerst heeft ervaren dat hij onmogelijk erotiek en seksualiteit volledig gescheiden kon houden, hebben angst- en schuldgevoelens zich gemanifesteerd. Vanuit die destructieve gevoelens zoekt hij pijn, bestraffing. Daarom verschijnt de god-vader soms als een verbrijzelende aanwezigheid of als een leugenachtige kweller die de mens tot laagheid dwingt: ‘Wie gaf u de macht mijn ziel te kerkeren in het lijf dat ik veracht, in de begeerten, die ik verfoei. (...) Gij hebt schik in mij als in een gevangen dier, dat zich belachelijk maakt’Ga naar eind35. In ogenblikken van melancholie, ‘martelen’ zijn gedachten hemGa naar eind36, ze wreken zich en brengen verwoestingen aan in zijn zielGa naar eind37. Ook de stad, pool voor zijn donkere ik, drukt hem ‘dood en weg’Ga naar eind38 en zijn medemensen ‘omklemmen en verstikken’Ga naar eind39 hem. Als zijn destructieve gevoelens zich niet naar binnen richten, grijpen ze elementen uit de buitenwereld aan. Johannes haat de mensheid danGa naar eind40, wil zijn rivaal in de liefde vermoordenGa naar eind41, wil steden verdelgd zienGa naar eind42 en zou het bloed van zijn liefste en zijn kinderen drinkenGa naar eind43. Viator's leven laat enkel rustpunten zien op die ogenblikken waarop hij zich geborgen voelt in de liefdevolle vertrouwelijkheid met een vrouw. Dan lijkt het of hij ‘verlost en gelukkig’Ga naar eind44 is. Dan maakt de zelfverachting plaats voor zelfverheerlijking. In de ogen van de geliefde vrouw ziet hij zichzelf gereflecteerd als de witte held, hij voelt zich ‘verheerlijkt en volmaakt’Ga naar eind45, ‘oneindig goed en eindeloos | |
[pagina XVI]
| |
volmaakt’Ga naar eind46. Hij verheft zich samen met de geliefde vrouw hoog boven het alledaagse leven, hoog boven de ‘andere’ mensenGa naar eind47. Zijn wil lijkt almachtig, hij voelt zich ‘koning’, ‘orgelklank’ en ‘schoonheid’Ga naar eind48 en hij ziet zijn liefde aanschrijden als een ‘heer van macht en schoonheid’Ga naar eind49. Johannes is sterk afhankelijk van zijn liefdesbeleving, zodra zijn geloof wankelt, voelt hij zich overgeleverd aan het leven als aan ‘een gevaarlijke, moordende, vijand’Ga naar eind50. Hij bevindt zich dan niet langer in een ‘park van stilte en zon en weelde’ maar in een land van ‘krijg en verwoesting’Ga naar eind51. In laatste instantie zal hij wel proberen de seksualiteit te integreren in zijn leven door ze ‘in te kleden’ als een offer dat hij moet brengen: ‘En dat deze Daad is de donkerste en laagste, zich buigend tot de droefste diepte van uw menschbestaan. Dat wordt dan zijn boodschap aan de mensheid: alleen de liefde tot het goddelijke kan de dualiteit die de ‘aardse’ liefde kenmerkt, draaglijk maken. Johannes biedt zijn innerlijke strijd aan zijn medemensen aan, hij verheft zich tot een soort van Christus-figuur. Hij breekt het ‘brood des zoeten Berichts, in onzegbare goedigheid’Ga naar eind53 alhoewel hij de martelgang van zijn boodschap voorziet: ‘Het kleine, blanke lam. Het zachte, goedige dier - in de harde handen’Ga naar eind54. | |
[pagina XVII]
| |
De god die Johannes vanuit zijn complex levensgevoel schept, reflecteert dualiteit Het is een god van liefde en wreedheid, een god die beantwoordt aan Johannes' wisselende nood aan zelfverheerlijking en zelfverminking. Ook de woorden die Johannes schept, vertonen een karakteristieke alternatie: het reine, heilige, profetische woord verheft hem tot ‘heer en keizer’Ga naar eind55, maar soms besmet hij dat woord, verontreinigt hij het en dan smeekt hij: ‘Martel mij, martel mij, mijn duistere gelijken. Trap mij met uwen hoon, groef in mijn hart uwen schimp’Ga naar eind56. Samenvattend kunnen wij zeggen dat de vele agressieve woorden en beelden die men in Johannes Viator aantreft, verbonden zijn met onverwerkte oedipaliteit. In de binnenste kern van Johannes' liefdesbeleving treffen we de moeder-prostituée aan die tegelijk pool van fascinatie en angst is. Dit dubbelzinnige beeld besmet alle liefdesverhoudingen van Johannes: hij is niet in staat de ander te zien in zijn gegevenheid. In feite kijkt Johannes-Narscissus voortdurend in een duistere spiegel: hij is exponent van het beangstigend vermogen om zich te bewegen binnen een individuele psychische structuur die met ‘realiteit’ vereenzelvigd wordt.
L. Macken |
|