Het oude Nederlandsche lied. Deel 3

[p. 2532]

657. Hemelsche coninghinne.

1.
Hemelsche coninghinne,
verblijt u nu,
want Jesus die ick minne,
die comt tot u.

2.
Die ghy weerdt waert te draghen
in uwen schoot,
verryst, naar schrifts ghewaghen,
rasch van der doot.

3.
Bidt Godt voor ons, Marie,
helpt onsen strijt,
laet ons verwerven blie
d'eeuwich iolijt.

Tekst.

Het prieel der gheest. mel., Brugghe, 1609, bl. 32, ‘Regina caeli, op de wijse alsoot beghint’, hierboven weergegeven; - Het Paradiis der gheest-vreuchden, Antw. 1617, bl. 261, zelfde tekst, ‘op de wijse: Dagheraedt schoon van beghinne’; - Catholijck sanckboeck, exemplaar zonder titelblad, uitg. Emmerich

[p. 2533]

1633 (?), nr. 59, bl. 83, 8 str. zonder wijsaanduiding; - De hymne: Regina caeli laetare, alleluia!, waarvan het bovenstaande lied eene navolging is, wordt door Ph. Wackernagel, Das deutsche Kirchenlied, I (1864), nr. 301, bl. 193, en door J. Julian, A dictionary of hymnology, London 1892, bl. 954, thuis gebracht in de XIV^de eeuw. - Over Duitsche navolgingen, zie Hoffmann v.F., Geschichte des deutschen Kirchenliedes, 1861, nr. 194, bl. 344; - Böhme, Altd. Lb., 1877, nr. 595, bl. 705; - Bäumker, Das Katholische deutsche Kirchenlied, II (1883), nr. 11, bl. 83; - Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III (1894), nr. 2047, bl. 747.

Melodie.

Het prieel, t.a.p.; - Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 979, voor: ‘O Heer! bewaerd de veynst'ren’.