Melodie.
Souterl., Ps. 122, ‘nae die wise: Noch is self dat alderbeste cruyt’. De stemaanduiding vangt aan in thesis; het eerste vers heeft vier, het tweede drie accenten:
Nóch is sélf dat alrebéste cruut
dat íe ghewíes in gáerden;
beide versregelen passen dus zeer goed op de melodie van Ps. 122. De natuurlijke scansie van den Ps. zelf is de volgende:
Tot ú hief íck myn óoghen, lieve Héer,
hier bóven tot úwen thróone,
daer ghi syt gheséten met gróoter éer
Dit vastgesteld, en de scansie van het geestelijk lied gekend zijnde:
Help ríke here Gód, mi ís so wée,
mijn hérte wíl mi tebréken
van róuwen ende van dróevichéiden ontwée,
ic en cáns niet úut ghespréken.
valt het gemakkelijk dezen tekst onder de melodie van Ps. 122 te brengen.
Selve is een van de vormen van den naam der salie. Vandaar, zegt Van Dale, Woordenb., het raadselachtig spreekwoordelijk gezegde (waarvan de aanvangsregel van ons lied eene toepassing is): Zelf is het beste kruid.
Onder de Gedichten van Willem van Hildegaersberch (uitg. W. Bisschop en Dr. E. Verwijs, 's-Grav. 1870, bl. 26-30), vindt men dan ook de sproke ‘Van enen cruut ende hiet selve’, door Dr. J. te Winkel, Gesch. der Ndl. letterk., I (1887), bl. 490, eene niet onaardige maar wat lang gerekte proeve - zij beslaat 310 verzen - van woordspeling genoemd. Hiervoren II, bl. 1010, zagen wij het ‘Gilgen-’ of ‘Lilgenblättelein’, het symbolum van recht, in het Nederlandsch vervangen door het beste kruid: selfe of selve, de salie; wat niet belet, dat de bedoelde woordspeling ook wel in Duitschland bekend was. Ongetwijfeld moet de aanvang van de volgende strophe aan een 16de-eeuwsch lb. ontleend, te vinden bij Erk u.