Tekst.
A. Hoffmann v.F., Niederl. geistl. ldr., nr. 86, bl. 175, zonder wijsaanduiding; - B. Dit is een suverlijc boecxken, Antw. 1508, bl. 46vo, ‘dit liedeken gaet alst beghint’; - Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 204, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 236, ‘die wijse alst begint’, hierboven weergegeven en Het hofken der gheest. liedekens, Loven 1577, bl. 122, ‘dit liedeken gaet alst begint’, beide met jongere spelling; - C. Een dev. en̄ prof. boecxken, 1539, nr. 211, bl. 242, ‘op die selve wise’, de wijs van nr. 204, hierboven weergegeven, en Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 180, met wijsaanduiding: ‘Het was een schip geladen (vgl. hiervoren III, nr. 484, bl. 1880: “Het comet een schip gheladen”, een lied met denzelfden strophenbouw) off: Schoon lief, wilt my troost gheven’. Deze laatste wijs komt in veel 17de-eeuwsche liederboeken voor. De melodie is te vinden o.a. bij Theodotus, Het Paradys der geestelijke en kerckelijke lofzangen, (1621), uitg. Antw. 1648, bl. 558, met verzending naar bl. 219, waar zich met stemaanduiding: ‘Mijn herte wilt nu vluchten, etc.’, voordoet het lied: ‘Komt heyligh Geest vol machten’; - Stalpaert, Extractum catholicum, Loven 1631, bl. 83, voor: ‘Die na de waerheyd wenschen’; - in Het prieel der gheest. melodie, Brugghe, 1609, bl. 139, zonder wijsaanduiding, voor: ‘Hoe veel so moetet lusten’, en in La pieuse alouette, Valencienne 1619, I, bl. 373, voor: ‘Sache ton origine’, zoodat ze waarschijnlijk van Fransche afkomst is.
In A noemt Jesus zichzelf ‘ridder coene’, in B wordt de ‘ridder’ door de minder dichterlijke, meer scholastieke ‘reden’ vervangen, terwijl in D optreedt de ‘knape koene’.
Nrs. 205-211, bl. 237-242 van Een dev. en̄ pr. b., waarvan de aanvangs-regelen volgen, werden voorgedragen op dezelfde wijs als nr. 204: ‘Ick sie mijns levens eynde’; - ‘Maria coninghinne’; - Ick ligghe in desen dale; - ‘Ick wil mi gaen bekeeren’; - Ick drage dat liden verborghen (zie hierna) ook gezongen op de wijs: ‘Het reedt een ridder wt jaghen’; - ‘Tis recht dat wi die maget eeren’, ook voorgedragen op de wijs: ‘Had ick eenen getrouwen bode’ (zie dit laatste lied hierna); - ‘Ick sie die morghensterre // Heer God u claer aenschijn’.
D. Hölscher, Niederdeutsche Lieder und Sprüche, Berlin, 1854, nr. 49, bl. 102. - J. Bolte, Das Lb. der Anna von Köln (15de-16de eeuw), in Zeitschr. für deutsche Philologie, XXI (1888), bl. 129 vlg., vermeldt eene tweede Nederduitsche lezing: ‘Ich sien den morgens sterren // ons heren clair anschyn’, 11 str., en een daarvan zeer afwijkenden tekst: ‘[I]ch sach den aventz-sterre // ons heren claren anschyn’, 13 str.