Ó Mar - tha, séer heb - dy dén Heer be-mint /
Díe ghy wel ghér - ne hebt ál - leen ghe-díent/
Náer dat hy ú had / naer ú clacht / vol-dáen /
U sús-ters bés -te deel hád doen ver-stáen.
Op Bellemans' tekst gebracht, vertoont die toepassing dezelfde botsingen tusschen het woord en de muziek. Van daar, ongetwijfeld, de veranderingen, die de volkzang zelf aan het lied heeft doen ondergaan, én voor de woorden, én voor de melodie; zie B hierna.
De zangwijs: ‘Nuict agreable’, enz., die wij reeds leerden kennen voor het lied: ‘Marquis Prié, wat heb ik u misdaen?’ (Anneessens), zie hiervoren II, nr. 471, bl. 1809, kan oorspronkelijk behoord hebben bij een gezongen ballet van de eerste helft der XVIIde eeuw; misschien maakte zij daarvan deel uit als gezongen gaillarde.
‘Mon coeur soûpire (oft) Nuict agreable’, wordt aangeh. als stem bij Bellemans, Het citherken van Jesus (1670), uitg. Antw. 1698, bl. 59, voor: ‘O Godt almachtigh’, en omgekeerd: ‘Nuit agreable (oft) Mon coeur soupire’, in: Den eerelyken pluk-vogel, 8ste druk, Antw. P. Rymers, z.j. (geest, goedk. 1669), bl. 42, voor: ‘O schoon Diane’.