| |
| |
| |
474. Fransche ratten, rold uw' matten.
(1814)
Fransche ratten, rold uw' matten,
wilt naer huys nu keeren;
zegt: ‘dag vrienden, die ons minden,’
weg gascon, wie de bon, bon, bon,
door 't Keyzers schoon kanon.
Wilt nu loopen met g'heel hoopen,
zegt: adieu schoon landen;
pruyssen Koning, g'hebt u looning,
franschen vlugt met schande
van d'Hollandsche paelen;
met de zon, wie de bon, bon, bon,
door 't pruyssen schoon kanon.
| |
| |
Alexander wilt geen ander
roomsche Keyzer, gy zyt wyzer
magtig tron, wie de bon, bon, bon,
jaegt-ze weg door uw schoon kanon.
'T is victorie ende glorie
franschman, vlugt met schande;
vlugt nation, wie de bon, bon, bon.
voor 't Russens schoon kanon.
Laet ons zingen, laet ons klingen
van die helden, die hun stelden,
die ons vrede komt geven;
zingt vrydom, wie de bon, bon, bon,
door alle 't schoon kanon.
1, 6. t.: goede kanssen; voor het overige en buiten 5, 4, waar men leest: die haeld, enz., is de tekst diplomatisch weergegeven. - 1, 8. Snellaert: voor 't russisch goed kanon. - 2, 5. Id.: van de vlaamsche palen. - 2, 8. Id.: van 't pruisisch, enz. - 3, 7-8. Id.: het kanon, wi de bon, bon, bon, // jaagt weg 't vervloekt nation. - 4, 8. Id.: voor 't vereenigde kanon. - 5, 2. Id.: met vreugde victorie. - 5, 5-6. Id.: dat lang mogen leven // die ons vreugde geven! - 5, 8. Id.: vergund door hun kanon.
| |
Tekst.
Vliegend blaadje van den tijd, met opschrift: ‘Liedeken of lof der Mogentheden die ons verlossen. Stemme: Wigge de bon, bon’, Gentsche Bibl., Accr. 1318, hierboven weergegeven; - Snellaert, Oude en nieuwe liedjes, 2de uitg., 1864, nr. 23, bl. 30, met eenige varianten, die wij aanduiden met hun verjongde spelling. - Fr. de Potter, Geschiedenis der stad Kortrijk, Gent, 1876, IV, bl. 233, t.p. waar door hem de eerste strophe van het lied (naar Snellaert) wordt medegedeeld, zegt dienaangaande: ‘Reeds in 1814, na den jammervollen aftocht uit Rusland der Fransche legers, samengesteld uit een half millioen soldaten, was er ten onzent een lied gedicht, kunsteloos, maar
| |
| |
duidelijk de gevoelens des volks jegens de vreemde overheersching vertolkende. De Vlamingen konden zich de twee en twintig jaren onderdrukking en geweld herinneren, gelijk mede de eindelooze reeks van roof- en moordgeschiedenissen, die de twee voorgaande eeuwen hadden meegebracht. Wat wonder dan, dat in het juichlied over de neerlaag hunner vijanden zich een toon vermengde van bijtenden scherts, en 't geheele gewest door gezongen werd: “Fransche ratten,” enz.’
| |
Melodie.
I. Hierboven weergegeven zooals ik dezen zang uit vaderlijken mond leerde kennen.
II. Snellaert, t.a.p.:
Fran - sche rat-ten, rolt uw mat - ten,
wilt naar huis toe kee - ren;
zegt: dag vrien-den, die ons min - den,
nu hebt gij goê kan - sen.
Weg, Gas - con, wi de bon, bon, bon,
voor 't rus - sisch goed ka - non.
‘Men hoorde in dien tijd’ (onder het Fransche Keizerrijk), leest men in Vader Bergmann's gedenkschriften, Gent, 1895, bl. 37, ‘van niets anders zingen dan van troubadour en amour, van gloire en victoire, van Grand Napoléon en la faridondaine la faridon en andere schoone Fransche liedekens. Over wat anders zingen was gevaarlijk; want de groote keizer had niet alleenlijk eenen langen arm, maar hij had ook wijdopenstaande ooren en hij luisterde scherp. Van Vlaamsche liederen was er geen spraak meer, die waren buiten de mode. Nochtans herinner ik mij nog een Vlaamsch liedje van dien tijd; het zong van den grooten keizer Napoleon en van de Fransche helden, en het had tot refrein:
Bom! Bom! Bom! Widewi Bom, Bom!
Zoo klinkt het Fransch kanon.
Maar eenige jaren later hoorde ik wederom hetzelfde deuntje, doch dan was het Fransch kanon in een Russisch kanon veranderd en de Fransche helden waren Fransche ratten geworden.’ Hier deelt Bergmann de eerste strophe mede van bovenstaanden tekst, in jongere spelling gebracht, met den slotregel: ‘Zoo klinkt het Rusch kanon’.
‘De Franschen’, zegt L.W. Schuermans, Idioticon (Bijvoegsel), bl. 257, op Rat, ratten, ‘noemen wij ook de fransche ratten, omdat zij gedurende de fransche
| |
| |
omwenteling in 1794 en later nog onder Napoleon I, ons Vaderland zoo deerlijk verwoest, mishandeld en uitgeplunderd hebben. Het liedje ‘van pachter Jan’ luidde in 1840:
Het liedje van ‘pachter Jan’ was dus slechts een nagalm van het liedje van 1814.
III. In de verzameling getiteld: Choix de chansons et poésies Wallonnes recueillies par MM. B*** et D*** (Baillieux et Dejardin), Liége 1844, vindt men, bl. 13, voor een ‘pasqueye’ (paskwil of hekellied) van Jacques-Joseph Velez (1758-1822): Les Prussiens (1817), de stemopgave: ‘Air: Marche prussienne’, terwijl men op bl. 209 van de muziekbijlagen de melodie aantreft:
Sav' bin cou qu'c'eest-on prus-sien?
C'esst-on jair - â qwat'pan - se,
Qui peûs'd'on joû â lend'main
Pus d'sî lîve és l'ba-lan - ce;
Et qwand rin n'lî cos - se
Qui beut tant qu'l'al'tos - se;
C'esst-on ma - gneu d'pan paï - âr
Qui n'vât nin qwat' pa - târ.
De zin dezer aanvangsstrophe is de volgende:
Weet ge wel wat een Pruis is?
't Is een vreter met vier magen,
die van den eenen dag tot den anderen
meer dan zes pond zwaarder in de weegschaal weegt,
en, wanneer het hem niets kost,
't is een ontuchtsbroodeter,
die geen halven stuiver waard is.
De heer O. Colson te Luik, was zoo goed voor ons, aangaande dit lied, eenige inlichtingen bij Joseph Dejardin, een der uitgevers van vermelden Waalschen liederbundel, in te winnen en ons die mede te deelen. In Augustus 1895 schreef de heer Colson ons het volgende: ‘Jacques Joseph Velez, geboren te Luik in 1758 en
| |
| |
aldaar in 1822 overleden, schrijver van het lied: Les Prussiens, was Dejardin's eigen schoonvader (Dejardin, stichter en eere-voorzitter der Société de littérature Wallonne, overleed te Brussel op 10 September 1896, in zeven en zeventigjarigen ouderdom).
‘Het stuk werd in 1817, ter herinnering van in 1815 voorgevallen feiten, geschreven. De melodie, welke Dejardin van zijne vrouw leerde, werd, naar alle waarschijnlijkheid tijdens den inval, door Duitsche militaire muziekkorpsen in ons land verspreid. Nog heden is deze melodie te Luik bekend, en dient zij voor andere hekelliederen, die, naar het schijnt, niet gedrukt zijn.
De volgende variante voor de laatste vier maten van den zang, werd ons door den heer Colson medegedeeld:
IV. In eene folkloristische bijdrage van Pol de Mont, Nederlandsch Museum, Gent, 3de reeks, 3de jaarg., II (1889), bl. 256, vindt men voor ‘een der meest verspreide leugenliederen’ door den dichter ‘in Klein-Brabant’ opgeteekend, eene melodie, die wederom geene andere is dan de zangwijs van ‘Fransche ratten’. Deze lezing toch, welke Pol de Mont, zooals hij ons schreef, ‘honderdmaal uit moeders mond hoorde’, heeft de meeste overeenkomst met degene, welke door Baillieux en Dejardin werd bewaard:
Krom-me, slom - me, doo - ve, stom - me,
die wilt hoo - ren lie - gen,
Komt wat na - der, ik en ga der
geen men-schen be - drie - gen:
werd een' vlieg ge-von-den,
die woog pront vier hon - derd pond,
op ee - nen mor - gend-stond.
V. Voor een ander leugenlied, medegedeeld door Dr. G.J. Boekenoogen, voorkomend in Nederl. Volkslb., uitgegeven door de Mij tot nut van 't algemeen, Amst. 1896, nr. 125, bl. 166, doet onze zangwijs zich voor aldus:
| |
| |
O wat was 't een won - der!
't Was een won - der bo - ven won - der,
Dat die be-ren sme - ren kon - den.
'k Stond er bij en ik keek er na.
Deze lezing van de zangwijs heeft het meest van al geleden.
VI. Eindelijk treft men bij Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 1719, bl. 514, de volgende melodie aan, met opschrift: ‘Satire aus der Franzosenzeit. Westfälisch. Umg. von Soest 1856’, terwijl uit eene daarbijgevoegde aanteekening blijkt, dat het door de uitgevers in drie strophen medegedeelde lied, er bij Erk zeven heeft en dat de wijs ook diende als ‘Tanzmelodie bis um 1840’:
trägt den grau - en Pelz,
ei - ne bun - te Mü - tze,
ob sie auch was nü - tze?
Schlägt die Nach - ti-gall,
schlägt die Nach - ti - gall.
In plaats van ‘Stabsverwalter’, zingt men ook ‘Stadtverwalter’.
Van de populariteit eens door deze melodie genoten, getuigen nog: a. een liedje tegen de Kozakken, waarvan slechts de eerste strophe werd uitgegeven door Pol de Mont, in Volkskunde, Gent, I (1888), bl. 57:
kunnen wij alleen wel dragen.
Ongetwijfeld werd dit lied mede in 1814 vervaardigd. Ofschoon de zangwijs niet wordt aangeduid, laat de gang der strophe nopens de melodie geen den minsten twijfel bestaan. Over die ‘verlossers’ kan men raadplegen Hermann van Duyse, Miettes de l'histoire de Gand. - Les Cosaques, 1814, Gand, 1896; - b. een Nieuw
| |
| |
nederlands liedeken. ‘Stemme: van den Erf-Prins van Orannie-Nassau’, insgelijks door Pot de Mont, t.a.p., III (1890), bl. 130, herdrukt en aanvangend:
Nederlanden, breekt uw banden,
onsen koning, soet als honing,
onse pijn genesen, altijd bij ons wesen;
niet als een gascon, - birebon!
door 't schieten van 't kanon.
Met een ander lied, waarvan de aanvang luidt:
T' is aenstonds een jaar geleden,
dat wij soo dapper streden
voor onsen Prins en 't Vaderland.
komt het insgelijks voor op een vliegend blaadje in ons bezit; - c. een Liedeken, Verleyders in den ouden dag betalen dikwils het gelag. ‘Stemme van het Fransch Canon’, nogmaals te vinden op een vliegend blaadje, z.j., in ons bezit. De strophengang van dit overigens zeer onbeduidend lied, wijst wederom op onze melodie; - d. een Voskenslied, te vinden onder de Volksliedjes getrokken uit het weekblad het Gentsch Vosken Gent, z.j. [1848], bl. 3, ‘stemme: Fransche ratten, rolt uw matten’, met aanvang:
't Vlaemsch volk in dees landen
krygt haer op zyn' tanden.
Weg gascon, biribi bon bon,
het land uit, Franskieljon!
Als aanduidingen voor de melodie vinden wij dus: ‘Wigge de bon, bon’, eene stemopgave die op het refrein zelf van ‘Fransche ratten’ wijst en daar staat voor: ‘wi de bon’, d.i.: ‘oui, de bon’, ja, voor goed; - ‘Van den Erf-Prins van Oranje’; - ‘Van het Fransch Canon’ en eindelijk de aanvangsregel zelf: ‘Fransche ratten.’ - Het komt ons mede voor, dat de melodie van Duitschen oorsprong is.
|
|