Tekst
Een nieu Geusen lb. 1581, bl. 22 ro, met opschrift: ‘Als nu dit moetwillichste ende die fleur van Ducdalbens Krijchsvolck / die so lange binnen Malte ende elders gheleghen hadden / verslaghen was / Duckdalbe met zijn over-ghebleven Spaeniaerden / daerom seer verbittert zijnde / heeft de Graven van Egmondt ende van Hoorn / met de Batenburghers ende ander ghevanghen Edelen doen onthalsen. Op de wijse: Waect op ghy Christen al’ (5 Juni 1568), tekst hierboven weergegeven; - Wackernagel, Lieder der niederl. Reform., nr. 75, bl. 153, naar de uitg. van 1588, zelfde stemopgave; - Dr. J. van Vloten, Nederl. geschiedzangen, I, bl. 348; - H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 29, bl. 57, ‘op de wyze: Ontwaect ghy Christenen alle’. - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 32, bl. 70, ingekorte tekst, negen vierregelige strophen; - Luise von Ploennies, Reise-Erinnerungen aus Belgien, 1845, bl. 181, Duitsche navolging, 17 str.; - Uhland, Deutsche Volksldr. I, nr. 356, ‘Als men schref vöffteinhundert // und acht und söstich jar’, Nederduitsche navolging aan een 17de-eeuwsch los blad ontleend, zeventien str., die, volgens Böhme, Altd. Lb., bl. 42, gezongen werden ‘im Ton des Grafen von Rom’; zie hiervoren I, nr. 8, bl. 56, het lied: ‘Hoort toe gy arm en ryk’, tweede melodie A. - Een tweede Nederduitsch lied op Egmond en Hoorn: ‘Des van Egmunden trüw gemal’, 1568, naar een vliegend blad, dat met het jaartal 1569 insgelijks in het Duitsch bestaat, wordt door Uhland medegedeeld onder nr. 355.
Een lied op Egmond: ‘Och, hoe bedroeft is nu het Nederlant’ - op de wijze des 16. Psalms (van Dathenus): ‘Bewaert [my Heer, weest doch mijn toeverlaet’], komt voor onder de Geuzenliederen, en werd herdrukt door Van Vloten, t.a.p. I, bl. 352, en door Van Lummel, bl. 60. - Nog een ander lied over denzelfde: ‘Ghy, leeuwen jonck en teere’, ontleend aan een 17de-eeuwsch Hs. wordt aangehaald door Dr. Paul Fredericq, Onze historische volksliederen, 1894, bl. 99. - Zie mede John Lothrop Motley, De opkomst van de Nederl. Republiek, vertaald onder toezigt van D.R. Bakhuizen van den Brink, 2de druk, 's-Grav. 1860, II, bl. 336 vlg.