| |
| |
| |
429. Slaet op den trommele.
(o. 1566)
| |
Eerste melodie.
| |
Tweede melodie.
Slaet op den trommele van dirredomdeine,
slaet op den trommele van dirredomdoes,
slaet op den trommele van dirredomdeine,
Vive le Geus is nu de loes.
| |
| |
De Spaensche pocken, licht als sneeuw vlocken,
de Spaensche pocken, loos ende boos,
de Spaensche pocken, onder sPaus rocken,
de Spaensche pocken groeyen altoos.
De Spaensche Inquisitie, voor Godt malitie,
de Spaensche Inquisitie, als draecx bloet fel,
de Spaensche Inquisitie ghevoelt punitie,
de Spaensche Inquisitie ontvalt haer spel.
Vive le Geus! wilt christelick leven,
Vive le Geus! houdt fraye moet;
Vive le Geus! Godt behoed u voor sneven,
Vive le Geus! edel christen bloet.
De Paus en Papisten, Godts handt doet beven,
de Paus en Papisten, zijn teynden haer raet;
de Paus en Papisten, wreet boven schreven,
ghy Paus en Papisten soect nu oflaet.
Oflaet in tijts noch, Godts woort te krencken,
oflaet in tijts noch, u godtloos spel;
oflaet in tijts, och wilt u bedencken
oflaet in tijts, en valt Godt niet rebel.
Tswaert is getrocken, certeyn Godts wraec naect,
tswaert is ghetrocken, daer Joannes aff schrijft;
tswaert is ghetrocken, dat Apocalipsis maect naect,
tswaert is ghetrocken, ghy wert nu ontlijft.
Tonschuldich bloet, dat ghy hebt verghoten,
tonschuldich bloet roept over u wraeck;
tonschuldich bloet te storten heeft u niet verdrooten,
tonschuldich bloet, dat dronct ghy met den Draeck.
U vleyschen arm, daer ghy op betroude,
u vleyschen arm beswijckt u nou;
u vleyschen arm, die u huys boude,
u vleyschen arm wijckt van u schou.
Princen der princelijcker Geusen Prince,
princelick met u gheest haer doch regeert;
princelick drijvense u eer, aldus bemintse,
princelick wert u rijck alsdan vermeert.
| |
| |
| |
Tekst.
Een nieu Geusen lb., 1581, bl. 96 ro, met opschrift: ‘Tghene hier nae volghet en is noyt in eenighe Liedtboecken ghedruckt gheweest. - Een Liedeken gemaect by M. Arent Dircxz. Vos / in zijn leven Pastoor inde Lier / ende soude wel voor in desen boeck behooren ghestelt gheweest te hebben: Op de wijse / Bedructe hertekens / etc.’, tekst hierboven; - Dr. J. van Vloten, Nederl. geschiedzangen, I, bl. 356; - Wackernagel, Lieder der niederl. Reform., 1867, nr. 81, bl. 161, naar de uitg. van 1588, ‘op de wijse, Bedructe hertekens, etc.’; - H.J. van Lummel, Nieuw Geuzen-lb., nr. 3, bl. 5, ‘op de wyse: Bedruckte harteken’; de uitgever leert, hoe de dichter van dit lied een der vier priesters was, die in 1570 te 's-Gravenhage werden verbrand. Volgens zijne sententie had hij o.a. de beelden in zijne kerk afgeworpen en met een hamer het zilveren harnas van het beeld van St. Joris in de kerk van [De] Lier, dat met veel nagelen en schroeven in het hout was vastgehecht, losgemaakt, en de zilveren platen in een zak gedaan en naar zijn huis gebracht; verder, had hij met zijn eigen hand geschreven en bij zich gehad een ‘oproerich referein of rondeel’, denkelijk het hier bedoelde liedje, waarschijnlijk in 1566 vervaardigd. Van Lummel geeft geene bron op. Volgens P. Bor, De Nederl. historiën, Amst. 1679, I, bl. 312-3, werd Arent Dirkszoon, Pastoor in de Liere bij Delft, oud zeventig jaren, met drie andere pastoors in 1567 in den Haag gevangen gebracht, ‘ter sake van dat sy beschuldigt waren van ketterie / en dat sy de Roomse Kerke verlaten en de Gereformeerde aengehangen hadden’. Den 30sten Mei 1570, dus na bijna drie jaren gevangenschap, werden zij ‘d' een voor en d' ander na eerst geworgt aen een pael / en daer na voorts verbrand...’.
| |
Melodie.
I. Zie hiervoren I, nr. 124, bl. 483: ‘Bedroefde herteken, wat moet ghy lijden’, en vgl. t.a.p., nr. 112, bl. 445: ‘Mijn oogkens weenen’.
Aangeh. Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 68: ‘Bedruckte hertekens’, voor: ‘Mijn hert moet suchten // mijn oogen leken’; - K. van Mander, De gulden harpe, Haerlem, 1627, bl. 86, ‘Bedruckte herteken / etc.’, voor: ‘Den tijdt van gratien / is in saysoene’, en bl. 307, voor: ‘Het jaer van gratien is nu voorhanden’; - Vondels Poëzy, Amst. 1650, bl. 574, ‘Bedruckte harteke’, voor: ‘Nu gun, o Godt, op zijne bede’ (Simeons lofzangk); - 't Geestelijck Kruydt-hofken, Alckmaer 1664, bl. 27, ‘Bedructe herteken, etc.’, voor: ‘O christen menschen bedenckt dat ende’.
II. Den boeck der gheest. sanghen (Bliiden requiem), Antw. 1631, bl. 291, lied ‘op de wijse: ‘Bedruckte hertekens’:
Die blij-de Sie - len die daer ver-wie-len
In den af-grondt van al - le goet
Staen sy van bin-nen in pu[e]r - der min-nen
Al-tijdt soo recht met haer ghe-moet?
Op de woorden ‘In den afgrondt’, enz., wordt de rhythmus gebroken, zooals
| |
| |
genoegzaam blijkt uit het tweede gedeelte der melodie en uit de volgende zangwijs, waar die rhythmus niet gestoord wordt; wij hebben hierboven getracht de kleine leemte aan te vullen.
Bolognino, Den gheest. leeuwercker, Antw. 1645, bl. 412, ‘op de wijse: ‘De blyde zielen // die daer verwielen’, geeft deze melodie:
Ghe - looft aen - dach - tich / ghe-voelt waer-ach-tich
Dat Godt recht-veer-dich is en goedt
In al-le tijden // dat hy het lij-den
Uyt lief-de op ons comen doet.
De volgende lezing, die zich bij de Duitschers eerst voordoet in een liederboek van 1656, treft men aan bij Bäumker, Das katholische deutsche Kirchenlied, II, nr. 217, bl. 229:
Als nun voll - en - det, Und sich ge - en - det,
Desz Her - ren Tisch und A - bend - mahl,
Gieng er in Gar - ten, Hiesz ab - seits war-ten,
Sein lie - be Jün - ger, die ge - tre - we Zahl.
Een ander lied: ‘Speelt op den trommel en maeckt gerommel’ (1618), te vinden bij H.J. van Lummel, t.a.p., nr. 177, bl. 436, op het metrum van het bovenstaande gedicht, werd gezongen ‘op de wyse: Wilder dan wilt, wie sal myn temmen’ (zie I, nr. 146, bl. 550 hiervoren).
|
|