Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 975]
| |
271. Wie wil horen een goet nieu liet?
| |
[pagina 976]
| |
4.
Als vader en moeder dat vernam,
si waren alle bey seer gram
al om des dochters wille;
al sonder die cleyne kinderkens
sy hadden wel gesweghen stille.
5.
Maer smorgens vroech als twas scoon dach,
den vader totten cnape spreken men sach,
en al met grammen sinne:
‘hout daer, mijn cnape, daer is u ghelt,
ende en comt hier niet meer inne.’
6.
Als die dochter dit heeft aenhoort,
haer herte beswaerde rechtevoort,
si en cost een woort niet spreken;
si sach de liefste ten huyse wt gaen,
haer herteken docht haer te breken.
7.
Die dochter en vergat haer selven niet,
si dede dat haer die cnape riet,
si streeck hem na met lusten;
si nam hem in haren witsen arm:
‘by u, lief, wil ic noch eens rusten.’
8.
Maer alst den landeken heeft verhoort,
van herten was hi zeer verstoort,
en al om des meesters wille;
hy heeft den cnape by hem ontboden:
oft hy de wewe trouwen wille?
9.
‘Heer landeken, hoor na mijn bediet:
die wewe die en beghere ick niet,
ken ben daer niet in gehouwen;
maer tis die dochter vanden huyse,
ick soude haer gherne trouwen.’
10.
Die landeken aen hoorde dwoort,
hy was opten cnape so seer gestoort
om dat hyse niet en wil trouwen,
ende hem leyden op den steen,
daer wil hi hem eewelijck houwen.
| |
[pagina 977]
| |
11.
Wacht u, ghi meiskens groot en cleyn,
bewaert altoos u eerken reyn,
wacht u van groote buicken;
wanneer dat willeken is gedaen,
dan is die vrienschap wte.
1, 4. cnape van den huyse = huisknecht. - 3, 2. want si alle dry waren. - 5, 1. als, bijgev. - 5, 2. t.: cnaep. - 6, 5. te bijgev. - 8, 1. enz. landeken = landdeken, hier de rechter. - 10, 4. t.: ende; en de = en deed. | |
Tekst.Antw. lb., nr. 218, bl. 338, ‘een nyeu liedeken’. - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 414, waar de schrijver zegt: ‘De gang van het verhaal is mij niet geheel duidelijk. Misschien moet men echter in aanmerking nemen, dat dergelijke liederen gedicht werden voor een publiek, dat dikwijls aan een half woord genoeg had, omdat het op de hoogte was van de feiten.’ | |
Melodie.Souterl. 1540, Ps. 149: ‘Wilt singhen den Heer een nieuwe liet’ - ‘na die wise van Potteren: Wie wilt hooren een nieuwe liet // wat Thantwerpen is geschiet’. - Twee 16de-eeuwsche componisten, wier wellicht verfranschte naam met dien van ‘Potteren’ overeenstemt, zijn ons bekend; namelijk Matthias Pottier, die, volgens Fétis, zangmeester was in de O.-L.-V.-Kerk te Antwerpen, en Christophe Potier. Van beiden werden compositiën te Antwerpen gedrukt. In 1599 verscheen aldaar de eerste uitgave eener mis van Mathias Pottier, en in 1553, een werk van Chr. Potier (zie A. Goovaerts, Hist. et bibliogr. de la typogr. music.). Niets bewijst echter, dat de naam ‘van Potteren’ een componist zou aanduiden. |