| |
| |
| |
242.
Ik zat te spinnen voor myn deur.
(De spinster.)
Ik zat te spinnen voor myn deur:
daer kwam een jongman fraey van leden,
met twee bruyn oogen, schoon van kleur,
volmaekt door veel bevalligheden;
ik zag naer hem, eer ik begon:
ik was beschaemd, ja zeer beschaemd,
Heel vriendlyk zey hy goeden dag,
en trad beschroomd al naer en nader;
myn draedje brak, ik schrikte, en ach!
myn leden beefden al te gader;
ik knoopt' myn draed en herbegon:
ik was beschaemd, ja zeer beschaemd,
| |
| |
Hy leunde op mynen stoel zyn arm,
en kwam zoo stil myn spinwerk roemen;
ik voelde zynen adem warm;
hy bleef zoo lang my ‘liefste’ noemen,
tot dat zyn lof myn hart verwon:
ik was beschaemd, ja zeer beschaemd,
Hy nam my minzaem by de hand,
hy zwoer, hy was by my gekomen
om dat hy in het gansche land
geen poesler meisken had vernomen;
hy lonkte toe, zoo veel hy kon:
ik was beschaemd, ja zeer beschaemd,
Alschoon ik hem door myn gelaet
nog niets te kennen had gegeven,
bespeurde hy wel, inderdaad,
dat ook de liefde my deed beven;
hy zoende my zoo steels hy kon:
ik was beschaemd, ja zeer beschaemd,
In 't laetst verweet ik hem zyn daed;
maer hy werd vryer nog al spoedig,
zeer minnedriftig, zeer stoutmoedig;
het was my toen, wat ik verzon,
niet mogelyk, niet mogelyk,
1, 1. Van Paemel: Ik zat te zingen. - 2, 3. t.: draeydje. - 3, 1. op myn. - 6, 1. sic Willems; - Van Paemel. En ik verweet hem zijne daed. - 6, 3. Willems, met overmaet. - 6, 7. t.: dat ik toch spon. Duitsch: dasz ich weiter spann?
| |
Tekst.
Van Paemel, los blad, nr. 76, ‘Liedeken van het spinnewiel. Stemme: op een aengename wijs’, hierboven weergegeven; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 98, bl. 235; - Snellaert, Oude en nieuwe liedjes, 1852, nr. 87, bl. 56, en 1864, nr. 71, bl. 78; - F.A. Gevaert, Verzameling van 8 oude Vlaemsche ldr., Gent 1854; - Nederl. lb., uitg. door het Willemsfonds, II, 1892, nr. 55, bl. 59. - Snellaert op Willems, teekent aan, dat dit lied mede in het ‘platduitsch’ bestaat, vanwaar het door Voss in het ‘hoogduitsch’ werd overgebracht. Hoffmann v.F., Unsere volksthümlichen Ldr.,
| |
| |
1861, bl. 81, nr. 508, heet dit ‘eine wunderliche Bemerkung’, daar de tekst van H. Voss vooreerst verscheen in Musenalmanach 1792, daarna werd opgenomen in Voss' Sämmtliche Gedichte, Königsberg 1802, met het jaartal 1791, en de aanteekening ‘aus einem bekannten englischen Liede verändert’. De Duitsche tekst is te vinden in Böhme's Volksthümliche Ldr. der Deutschen, 1895, nr. 163, bl. 136, en in andere Duitsche liederverzamelingen aangeduid door K.H. Prahl, onder nr. 656, bl. 140, der door hem herziene vierde uitgave (Leipzig 1900) van Hoffmann's bovengenoemd werk.
Spandaw en Tollens leverden beiden navolgingen van den Duitschen tekst. Wij laten deze vertalingen volgen. Ziehier den tekst ontleend aan Poezy van Mr. Spandaw, Gron. 1837, III, bl. 166, ‘naar Voss’:
'k Zat voor mijn deur en spon en zong;
een jongling hoorde mijne zangen,
hij was zoo schoon, hij loeg mij toe,
en rooder gloeiden zijne wangen.
Ik keek ter sluips eens op, en sprak geen enkel woord,
ik zat beschaamd en spon al voort.
Hij zei mij vriendlijk goeden dag,
en scheen ook zelf bedeesd te wezen;
ik werd zoo bang... de draad brak af,
en 't hart... zoo sloeg het nooit voor dezen;
verlegen hechtte ik weer den draad, zoo goed ik kon,
ik zat beschaamd en... spon en spon.
Liefkozend nam hij mijne hand,
en lei die zachtkens in de zijne;
hij zag nog nooit een hand zoo schoon,
zoo blank, zoo poezel als de mijne -
dit zwoer hij... en hoe zeer die lof mijn harte won,
ik zat beschaamd en... spon en spon.
Hij leunde toen op mijnen stoel,
terwijl hij 't fijne draadjen roemde,
en met een' hartelijken zucht,
vertrouwlijk mij zijn meisje noemde:
hij zag mij teeder aan, en ik - ik sprak geen woord,
ik zat beschaamd en... spon al voort.
Zijn wang kwam nader bij mijn wang,
terwijl zijn oog meer teeder blikte...
toevallig raakte hem mijn hoofd,
dat onder 't spinnen zachtkens knikte,
hij kuste mij, en ik - ik sprak geen enkel woord,
ik zat beschaamd en... spon nog voort.
| |
| |
Met ernst wees ik den jongling af,
dit scheen hem stouter nog te maken;
onstuimig vloog hij me om den hals,
en kuste rood, als vuur, mijn kaken...
o! zegt my, zustren! zegt, of 't mooglijk wezen kon,
dat ik in 't eind nog verder spon?
Ziehier thans de navolging van Tollens:
Ik zat te spinnen voor mijn deur:
daar drong een jongling door de hagen;
zijn oog was bruin en blank zijn kleur;
hij hield op mij den blik geslagen.
Ik zag eens op, zoo steels ik kon,
maar werd beschaamd, en spon, en spon.
Hij kwam al nader; groette, sprak...
wat klonk zijn stem mij schoon en teeder!
Het werd mij eng... mijn draadje brak,
mijn borst ging jagend op en neder.
Ik knoopte 't vlas, zoo goed ik kon,
maar zat beschaamd, en spon, en spon.
Hij werd al stouter; greep mijn hand,
en liet ze traag, met weerzin, glippen.
‘Geen schooner vingren zijn in 't land!’
zoo murmelden zijn roode lippen.
Ik hield mij effen als een non,
maar was beschaamd, en spon, en spon.
Nu sloeg hij de armen om mijn stoel,
terwijl hij 't werk bezag en roemde.
Mijn boezem zwol van zoet gevoel,
toen hij mij ‘lieve spinster!’ noemde;
zijn oog schoot stralen als een zon;
ik bleef beschaamd, en spon, en spon.
Zijn mond kwam nader aan mijn wang:
ik keek aandachtig op mijn garen...
hij aarzelde (zoo scheen het) lang...
op eens... hoe joeg mij 't bloed door de aren!
Hij kuste mij, zoo teer hij kon:
ik zat beschaamd, en spon, en spon.
| |
| |
Maar eindlijk rijs ik op met moed:
ik dreig hem toornig weg te stooten...
wat denkt gij, zusters, dat hij doet?
Hij houdt mij hart aan hart gesloten.
Nu zegt, of 't mooglijk wezen kon,
dat ik weer zitten ging, en spon?
Nog eene andere navolging, vijf strophen, zonder wijsaanduiding, is te vinden in De Spoorwagen vol met de nieuwste zedelijke liederen, 12de uitg., z.j., Amst. bl. 24.
| |
Melodie.
Willems, t.a.p., ontleend aan L. Erk u. W. Irmer, Die deutsche Volkslieder, 1843, II, nr. 72, bl. 70, tekst van Voss, met aanduiding: ‘Fast in ganz Deutschland bekannt’; - Gevaert, t.a.p.; - Snellaert, t.a.p.; - Nederl. lb., uitg. door het Willemsfonds, t.a.p.
Deze melodie is een variante van eene in 1803 door Aug. Harder gecomponeerde zangwijs (H.v.F., t.a.p.). Ziehier het ‘thema’ van ‘XII Variations pour la guitare sur l'air: de A. Harder: Ich sass und spann vor meiner Thür, etc. composées par l'auteur lui-même. Au Bureau des arts et d'industrie, à Berlin, 5 gr.’ (K. Bibl. te Berlijn):
Ich sass und spann vor mei - ner Thür,
da kam ein jun - ger Mann ge-gan - gen.
Sein blau - es Au - ge lach - te mir,
und hö - her glüh - ten mei - ne Wan-gen.
Ich sah vom Rok - ken auf, und sann,
und sass ver-schämt, und spann, und spann.
Deze lezing van de melodie stemt overeen met de zangwijze zonder naam van componist, te vinden met den tekst van Voss in. W. Wedemann's 100 auserlesene Volksldr, Weimar, 1856, I, nr. 77, bl. 154. - Hoffmann v.F., t.a.p., bl. 80, nr. 496, en Prahl, bl. 136, nr. 640, vermelden het lied van G. Ph. Schmidt von Lübeck (1766-1849), verschenen in 1808: ‘Ich komme vom Gebirge her’ (Des Fremdlings Abendlied), gezongen op eene ‘Volksweise’. Voor de melodie verzendt
| |
| |
H.v.F., naar zijn eigen Deutsches Volksgesangbuch, Leipzig 1848, nr. 89, bl. 85, echter zonder te bemerken, dat die ‘Volksweise’ aan Harder's melodie is ontleend:
Ick kom-me vom Ge - bir - ge her,
die Dämm'rung liegt auf Wald und Meer;
ich schaue nach dem A - bend-stern,
die Hei - math ist so fern, so fern.
Zie mede Böhme, Volksthümliche Ldr., 1895, nr. 661, bl. 489.
|
|