Het oude Nederlandsche lied. Deel 1
(1903)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 521]
| |
134.
| |
[pagina 522]
| |
3.
'k Sal u prijsen en u eeren,
spijt al diet benijt,
uwen lof altijt vermeeren,
want gy tweerdich sijt;
dus ic hope te vercrijghen
uwe gratie goet:
laet ons saem te wijl bedrijven
alle vreuchden soet.
4.
Liefste, mocht ic by u comen
op u kamerkijn,
en u spreken sonder schroomen,
alder liefste mijn,
mocht ic een comedie spelen,
voor mijn soete liefkens deur,
soo sou mijn jonck herte quelen,
dat nu lijt doleur.
1, 5. bijgev.; het vers ontbreekt in het Hs. - 2, 3. t.: goet bloet. - 2, 4. t.: en wat. - 2, 5. t.: dat sal. - 2, 8. t.: eens die hand. - 3, 1. t.: Ick sal u, enz. - 3, 3. t.: u loff. - 3, 5. dus bijgev. - 3, 7. saem bijgev. - 4, 1. t: Lief. - 4, 3. u bijgev. - 4, 4. t.: want ghy zijt die liefste mijn. - 4, 6. t.: liefs. | |
Tekst.Lb. met emblemata. Hs. van c. 1635, nr. 19544 der K. Bibl. te Brussel, lied nr. 40, zonder wijsaanduiding, 7 str. waarvan wij geven str. 1-3 en 6; str. 4-5 en 7 zijn onvolledig. - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 165, bl. 379, werkte het lied om en veranderde het metrum ten einde den tekst op de melodie ‘van den Fagot’, te kunnen brengen, eene zangwijs, die bij een danslied behoort en te vinden is in Fruytiers' Ecclesiasticus, Antw. 1565, bl. 117. | |
Melodie.Der Reden-ryckers stichtige tsamencomste, Schiedam 1603, sign. Bb IIvo, zonder wijsaanduiding, voor: ‘Laet de Heere zijn ghepresen’, hierboven weergegeven met bijvoeging van de maatstrepen; - Stalpaert, Extr. cath., Loven 1631, bl. 188, ‘stem: Schoon joncfrou ik moet u klagen’, voor: ‘Wat beduyden all' de dingen’; - Theodotus, Het Paradys der geest. en kerck. lof-sanghen, 1648, bl. 688, voor: ‘Goede Godt, ick moet u klaghen’. Aangeh.: De schadt-kiste der philosophen ende poeten, Mechelen 1621, bl. 123, voor: ‘s' Morghens schijnt de sonne sachtich’ (zie het volgende lied); - Haerlems oudt lb., 27e druck, Amst. 1716, bl. 27, voor een ‘Bruylofts liedeken’ met aanvang: ‘'t Dunkt my wonder boven wonder’. |
|