Tekst.
Antw. lb., 1544, nr. 101, bl. 152, ‘een nyeu liedeken’, hierboven weergegeven. Door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 322, gerangschikt onder ‘de latere 16e-eeuwsche liederen, overwaard nog eens gelezen, kon het zijn, nog eens gezongen te worden;’ - Hs. gevoegd bij een exemplaar der Souterl., Bibl. te Leiden; zie Dietsche Warande 1869, bl. 574; str. 1-3, 5-7 van bovenstaanden tekst. Veelderhande liedekens, Amst. 1599, bl. 152, vergeestelijking ‘nae de wijse: alst begint’; met aanvang:
Ick wil my gaen verheughen,
verblijden in mijnen moedt /
ick weet 'ten is gheen leughen /
nae 'tsuer soo comt het soet /
die moet eerst zijn ghedroncken /
hy is hem eerst geschoncken.
Aangeh. als stem, zelfde verzameling, bl. 276 vo, voor: ‘Om Zion wil ick niet swijghen’. Beide liederen vermeld door Dr. F.C. Wieder, Schriftuurlijke liedekens, 's-Grav. 1900. Regist. nrs. 446, 724.
Nr. 104, bl. 131, van Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539 heeft aanverwanten aanvangsregel, doch anderen strophenbouw en staat in verband met: