| |
| |
| |
Katholicisme en nationaalsocialisme.
Menigeen, die oprecht meent, het katholicisme te verdedigen, trekt in werkelijkheid slechts te velde om een reeks min of meer houdbare inzichten te handhaven, die voortkwamen uit- en samenhangen met de zoogenaamde burgerlijke cultuurperiode, wier einde wij beleven om een nieuwen tijd te zien aanbreken. Deze vergissing heeft het betreurenswaardige gevolg, dat het katholicisme door zijn tegenstanders wordt vereenzelvigd met een star maatschappelijk conservatisme, hetwelk zich beroept op allerhande doodsche dogma's, waaromtrent de buitenstaander nauwelijks eenig idee heeft, en eigenlijk ook geen idee verlangt te krijgen. De motiveering kan hem weinig schelen, zoodra hij ‘de Kerk’ iets ziet ondernemen, dat hem niet bevalt, en voor zijn bewustzijn is het ‘de Kerk’, die in Spanje de schromelijke sociale wantoestanden in leven hield, zooals het ook ‘de Kerk’ is, die een concordaat met Adolf Hitler sloot en wederom ‘de Kerk’, waartegen de Hollandsche vaderen van de zestiende eeuw met goed gevolg een vrijheidsoorlog ondernamen. Het is ‘de Kerk’, die echtscheiding verbiedt en ‘de Kerk’, die wapens zegent, ‘de Kerk’, die in Nederland de R.K. Staatspartij in stand houdt en toetreding tot de N.S.B. verbiedt, zooals het ook alweer ‘de Kerk’ is, die in Italië het fascisme toestaat, en, naar men zegt, begunstigt. Ik kan mij buitengewoon goed voorstellen, dat degene, die op deze wijze zich het begrip ‘de katholieke Kerk’ realiseert, betrekkelijk weinig voelt voor dit instituut, en het alleen maar verdraagt,
| |
| |
omdat het bestaat, hoewel hij zeker niet meenen zou, dat het uitgevonden moest worden, als het er niet was. Schijnt het hem al niet volslagen doelloos toe, het kost hem toch eenige moeite, er lijn in te zien, en het historisch besef, waarmede hij het katholicisme eenigermate eerbiedigt, wordt voornamelijk in het leven gehouden door zijn algeheele onverschilligheid voor het wezen van dit katholicisme. Misschien boeit hem het wisselend verschijnsel, dat de katholieke kerkgeschiedenis hem biedt, en dat een belangwekkend onderdeel mag heeten van de Europeesche cultuurhistorie, maar het rechtstreeksche verband tusschen Jezus Christus, die gekruisigd werd onder Pontius Pilatus en datgene, waaraan hij denkt, wanneer hij over de katholieke Kerk hoort spreken, ontgaat hem heelemaal of grootendeels.
Het zou een makkelijke vorm van apologie zijn, zich te bepalen tot de bewering, dat de buitenstaander dan maar minder oppervlakkig moet kennis maken met de katholieke levensleer; de feiten schijnen wel te bewijzen, dat hij hiertoe, over het algemeen gesproken, niet door zijn sympathie wordt uitgenoodigd. De kans om een katholiek boek te lezen, staat voor hem evenzeer open als voor elken katholiek, en er zijn geen katholieke boeken, die wij ons zelven voorbehouden, en waarin de ongeloovige, zonder schennis onzer wetten, geen oog zou mogen slaan. De ervaring toont echter, dat hij meestal de behoefte niet gevoelt aan zulk een nadere bestudeering van ons geloof, en wij maken ons de verklaring van dit feit te eenvoudig, indien wij het op rekening schrijven van de hoogmoedige laatdunkendheid der buitenstaanders. Het ligt voor de hoofdzaak aan de katholieken zelf, en misschien nog het meest aan den toon van veilige zelfvoldaanheid, waardoor hun optreden vaak andersdenkenden ergert. De gemiddelde katholiek van
| |
| |
tegenwoordig leeft in de prettige gedachte, dat tusschen hem en God de zaken goed in orde zijn, misschien een enkele zonde daargelaten, die zijn geweten nog benauwt, maar die hij omstreeks Paschen zal biechten..... Voor de rest is gezorgd en dit bewustzijn maakt menigen katholiek van tegenwoordig zoo onbeduidend als men met de genade Gods maar eenigszins kan zijn. Juist in de burgerlijke, veilige cultuur, die de vorige eeuw aan onze eeuw naliet, is deze standaard-katholiek rustig op zijn plaats, en hij verzet zich - indien hij dit al doet - tegen het nationaalsocialisme, omdat het iets nieuws is, en omdat de bisschoppen er last mee hebben, en omdat het moeilijkheden maakt over de schooljeugd, en zoo; ook al, omdat het nonnetjes voor de burgerlijke rechtbank laat verschijnen teneinde zich te verantwoorden over ingewikkelde geldaangelegenheden aan de grens, waaromtrent ieder katholiek tot heden toe de instinctieve zekerheid meedroeg, dat nonnetjes daar wel geen verstand van zouden hebben, welke zekerheid dan bij dezen door het nationaalsocialisme op zeer ontgoochelende wijze werd te niet gedaan. Men hoort over priesters, die in concentratiekampen werden opgesloten, wat zeker niet overeenkomt met den natuurlijken of bovennatuurlijken aard van het priesterschap - zoo meent men - en dit alles verwekt bij den goeden katholiek een wrevelige stemming tegen de nazi's, die hij, na de liberalen, de socialisten en de communisten indeelt bij de gevaarlijke lieden ‘waarvan wij het niet hebben moeten’. Dit alles getuigt van veel goede trouw en van een hartelijke ingenomenheid met een maatschappij, waarin men veilig verkeert, maar het houdt een slechts zeer verwijderd verband met het wezen van het katholicisme, en is dan ook dienstig om de misverstanden in- en buiten eigen kring omtrent dit wezen te bestendigen en verlevendigen.
| |
| |
Geen verbazing wekt het onder zulke omstandigheden, dat jongere katholieken, die met de gezapige levensrust van hun onmiddellijk voorgeslacht om een of andere, meestal instinctieve reden, geen genoegen kunnen nemen, zich eerder aangetrokken voelen tot het veroordeelde, en in hun oogen verongelijkte nationaalsocialisme dan tot het sociologische beeld van ‘de Kerk’, zooals dat in Nederland geworden is, en dat ze liever verketterd worden wegens hun vurigheid dan geprezen wegens hun tamheid. Dit pleit niet eens tegen hun karakter, wat niet zeggen wil, dat ze gelijk zouden hebben, noch ook uitsluit, dat soms een zeer materialistische en aan de individueele machtsbegeerte tegemoet komende toekomstdroom, een aantal geboren of geworden Strebers onder de jongere generatie naar het nieuwe nationalisme drijft. Het feit, dat het nationaalsocialisme op een voorloopig beperkt aantal jeugdige katholieken een grootere aantrekkingskracht uitoefent dan b.v. de R.K. Staatspartij ooit op ons heeft uitgeoefend, kan men even onmogelijk ontkennen als men nu reeds de volle consequenties van dit schijnbaar onbeteekenende feit kan voorzien. Maar het is wel zeker, dat de oorzaak voor een minstens even groot gedeelte ligt bij de lauwheid en gematigdheid van de huidige katholieke samenleving in Nederland als bij de directe ideologische werfkracht van de nazi-propaganda, waarin het percentage geestdrift zeker niet opweegt tegen het percentage nonsens.
Ik lever geen geheimen uit, wanneer ik over deze binnenkerkelijke ontevredenheid in Nederland gewaag, want ik heb nooit verzwegen, dat de toestand ook mij niet bevredigt, en dit geeft mij, geloof ik, meer recht van spreken, ten minste tot mijn leeftijdgenooten, dan wanneer ik de vooroordeelen in mij omdroeg dergenen, die het een voldoenden grond achten tot verwerping van het nationaalsocialisme,
| |
| |
dat deze nieuwe heilsleer ‘de belangen der Kerk schaadt’ in de practijk, zooals het dan heet. Voor mijn gevoel heeft ‘de practijk’ erg weinig te beteekenen, voorzoover ze een zuiver incidenteel karakter draagt, en niet de uitdrukking-in-daden is van een theorie, over wier aanvaarding of verwerping andere factoren te beslissen hebben dan de gevoelens van wrevel en weerzin, opgewekt bij het aanhooren van eenige krasse brutaliteiten of het aanschouwen van eenige evidente wreedheden, die geen enkel beschaafd mensch aangenaam kunnen zijn, maar die overigens sedert de grondvesting van de wereld tot de verschijnselen van den dag behooren en ook bij tijd en wijle door katholieke-, zelfs door kerkelijke gezagsdragers vertoond werden. De vraag of Adolf Hitler een meer acceptabele man is dan Paus Alexander Borgia was, wil ik met pleizier bevestigend beantwoorden; in ieder geval zie ik hem liever als Rijkskanselier dan als Paus.
Katholicisme of nationaalsocialisme - dit stel ik voorop - is voor mij geen keuze tusschen Torquemada en Göring, waarbij ik overigens Torquemada kiezen zou, ook als ik niet katholiek was, maar een keuze tusschen religie en daemonie met al de metaphysische en physische gevolgen van dien, d.w.z. een keuze tusschen waarheid en leugen, tusschen redelijkheid en dierlijkheid, tusschen beschaving en barbaarschheid, tusschen beheersching en ontaarding der instincten, tusschen Christus en de wereld, zooals de Evangelische tegenstelling luidt. Men kan, door een romantisch verlangen aangedreven, zijn keuze telkens op de laatstgenoemde der categorieën laten vallen, en de romantiek heeft onze jeugd hierin eenigermate geoefend, maar men kan dit romantische verlangen niet verantwoorden tegenover zijn God en tegenover zijn medemenschen, en ik mis de oorspronkelijkheid, die noodig is
| |
| |
om het heldhaftig te vinden, wanneer men zich uit een soort baloorige opstandigheid aan deze beide verantwoordelijkheden op eigen gelegenheid onttrekt.
Ergens tenminste moet voor de beoordeeling onzer daden, woorden en gedachten een norm liggen, en de katholiek is overtuigd, dat die norm geen andere is dan het innige bewustzijn dier beide genoemde verantwoordelijkheden. Het wezen van het katholicisme is de liefde tot God en de liefde tot den naaste, en de heele rest, hoe belangwekkend ook, is bijzaak of gevolg, in menig geval maar een zeer tijdelijke en tamelijk onbenullige bijzaak, die men heel wel eerbiedigen kan zonder haar te overschatten. Wat niet rechtstreeks herleid kan worden tot de twee groote verantwoordelijkheden van den katholiek, moet wijken voor hetgeen er wèl rechtstreeks uit volgt: dit is de elementaire hiërarchie der waarden in het katholicisme, die men met de gerechtvaardigde casuïstiek van twintig eeuwen ervaring weliswaar heel rijkelijk heeft leeren nuanceeren, maar die men daarom geen oogenblik uit de aandacht mag verliezen. De Kerk is de vereeniging van al degenen, die door deze beide verantwoordelijkheden met God en met elkander verbonden zijn, en dus een gemeenschap vormen, ook voorzoover deze gemeenschap niet zichtbaar is. Zij is het mystieke Lichaam van Christus, bezield door den heiligen Geest, de Liefde. De Liefde maakt geen onderscheid tusschen rassen of klassen, naties of standen. Zij veronderstelt de algeheele gelijkberechtigdheid der naasten tegenover het liefdegebod. Natuurlijke genegenheden als ouderliefde, vaderlandsliefde, voorkeur voor den omgang met verstandige lieden, en soortgelijke zuiver-menschelijke gevoelens worden door de algemeenheid van den liefdeplicht geenszins uitgesloten, maar moeten in bepaalde gevallen wijken voor de volstrektheid van het liefdegebod,
| |
| |
indien dit offers vraagt of noodzakelijk maakt. De bereidheid tot zulke offers is een consequentie uit het katholicisme, en ze is op verscheidene plaatsen geformuleerd in het Evangelie. De natuurlijke monstruositeit, dat een kind zijn genegenheid tot zijn ouders overwint, wordt een bovennatuurlijk verschijnsel van gewonen aard, indien het de ouderliefde ondergeschikt maakt aan de liefde tot Gof of tot de medemenschen. In dit opzicht is het katholicisme, zoo men wil, ‘inhumaan’ en veracht het zelfs de laffe humaniteit, die de natuurlijke grondslag is van de rasvergoding. De katholieke offeraar uit liefde vindt zijn prototype in den koning Melchisedech.
‘Want deze Melchisedech, koning van Salem, priester van God den Allerhoogste, die Abraham tegemoet ging toen hij terugkeerde van de overwinning over de koningen, en die hem zegende - aan wien Abraham ook de tienden van alles mededeelde - en wiens naam éérst kan worden verklaard als “Koning der Gerechtigheid” en vervolgens ook als “Koning van Salem”, dat wil zeggen “Koning van den Vrede”, was een man zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsboom, die geen aanvang zijner dagen of geen einde zijns levens heeft, die dus op den Zoon Gods gelijkt, en deze Melchisedech blijft priester voor altijd’ (Hebr. VII:1-4).
‘Daarover hebben wij veel te zeggen, en dingen, die moeilijk om uit te leggen zijn, vermits gij traag van ooren geworden zijt. En inderdaad, gij, die, gezien den tijd, leermeesters zoudt moeten zijn, gij hebt wederom noodig dat men u de aanvankelijke beginselen van de openbaring Gods bijbrengt, gij hebt wederom melk noodig, geen vaste spijs. Wie met melk gevoed wordt, is nog niet ervaren in de leer der gerechtigheid, hij is immers nog maar een kind. Voor volwassenen dient de vaste spijs, nadat zij hun zinnen
| |
| |
gewend hebben door oefening, te onderscheiden tusschen goed en kwaad’ (Hebr. V:11-14).
Moeilijk kan ik de situatie van de katholieken tegenover het nationaalsocialisme duidelijker uiteenzetten dan hun verhouding tot hun hoogste verantwoordelijkheden uiteengezet wordt in deze beide teksten van St. Paulus over den priester Melchisedech, die klaarblijkelijk voor hem de katholieke mystieke idee der gelijkwording aan Christus in de belangelooze liefde vertegenwoordigt.
In de tegenstelling tusschen katholiek en nazi gaat het niet om politiek, en allerminst om Goseling of Mussert, zelfs niet om democratie of dictatuur, het gaat om de mystiek.
Tijdens de burgerlijke cultuurperiode, die achter ons ligt, was de katholiek bang voor de mystieke verwerkelijking zijner geloofswaarheden. De mystieke schrijvers werden niet of nauwelijks gelezen, ze waren bij de katholieke massa totaal onbekend, zelfs hun namen waren bij de doorsnee-katholieken in vergetelheid. Niemand besefte den ernst van dit verschijnsel, waarin men zelfs eenig voordeel zag, omdat door deze vergetelheid een makkelijk en veilig niveau van algemeene, gematigd-ascetische, vooral niet uitbundige geloofsbeleving gewaarborgd werd, die haar duidelijkste uitdrukking vond in het begrip: goede organisatie. Hiermee kon men tevreden zijn. De kans op gemoedsconflicten was herleid tot een minimale, de aanpassingsmogelijkheden daarentegen waren voor individu en groep zoo breed mogelijk. Op de basis der burgerlijkheid, die in de negentiende eeuw algemeen-Europeesch was, vond dit anti-mystieke, dus eigenlijk verminkte, katholicisme van de brave en zorgvuldig braaf-gehouden massa een gelegenheid tot breeden uitbouw van het uitwendig voorkomen der gemeenschap van geloovigen, en hiermede
| |
| |
een kans om in de protestantsch geworden of liberaliseerende landen het verloren respect der andersdenkende burgerij voor een aanzienlijk gedeelte terug te winnen.
Instinctief heeft men gevoeld, die kans te moeten aangrijpen en er is nauwelijks geluisterd naar waarschuwende enkelingen, grootendeels zonderlingen bovendien, als Joseph de Maistre, Joseph von Görres, kardinaal Newman, Donoso Cortez, Ernest Hello, Paul Verlaine, Léon Bloy, die van een herleving der katholieke begeestering droomden, en met hartstocht wezen op de verwaarloosde mystiek, hoogstens nog een studie-object voor geleerde en afgezonderde kloosterlingen met een wetenschappelijke reputatie. Noch het eerste goede boek over Sint Bernard van Clairvaux, noch de eerste wetenschappelijke onderzoekingen naar den tekst der geschriften van Meister Eckhardt, noch de eerste teekenen van belangstelling voor de schrijvers der moderne devotie, kwamen van katholieke zijde. Dit is veelbeteekenend voor wie de tegenstellingen onzer dagen wil begrijpen. Het wijst op iets anders dan intellectueele achterlijkheid. Het wijst op een onvermogen om de vaste spijs te verteeren.
Ware het besef der elementaire verantwoordelijkheden van het katholicisme sterker geweest onder de katholieken zelf, de Kerk zou als ‘machts-instituut’ (zooals ze dan heet) zeker niet het aanzien hebben verworven, dat ze geniet, noch den afschuw hebben gewekt, die velen van haar verwijderd houdt, maar ze zou gehouden hebben aan een liefdeleer, die de sociale verwachtingen van het opkomende socialisme althans gedeeltelijk onderving, en ze zou de behoefte aan een mystiek bevredigd hebben, waaruit het nationaalsocialisme als heilsleer geboren werd.
Want als politieke realiteit is het nationaalsocialisme, trots de schijnbare kracht van zijn aanzien, een betrekkelijk
| |
| |
onbelangrijk- en in den huidigen vorm zeker een kortstondig reactie-verschijnsel van de negentiende-eeuwsche burgerlijke samenleving, die haar veiligheid tracht te behoeden tegen de denationaliseerende consequenties van de nieuwe verkeersmiddelen en de nieuwe afweermiddelen, scheppers van een nieuwen samenlevingsvorm: de aviatiek, de film, het gifgas. Beriep dit politieke systeem zich niet op een internationale, materialistische mystiek, het zou nauwelijks gevaarlijk zijn, het zou in ieder geval niet meer aandacht verdienen dan b.v. de Nederlandsche Grondwet van 1848 of de invoering der evenredige vertegenwoordiging Een dictator lijkt een beetje meer op een boeman dan een eerste minister en wordt gewoonlijk met minder zorg gekozen, het gros der dictatoren, dat op aarde geregeerd heeft, was niet geestiger, noch begaafder, noch kwaadaardiger of goedmoediger dan het gros der keizers, koningen, eerste ministers, consuls en wat men verder op school van buiten moet leeren. Het verschil tusschen Hindenburg en Hitler is van belang voor de geschiedenis, maar op zichzelf is het toch niet van meer belang dan het verschil tusschen Lodewijk XIV en Lodewijk XV. Het verschil tusschen Amsterdam en Winterswijk is van hetzelfde belang - voor de ‘aardrijkskunde’, en het verschil tusschen Vondel en Bilderdijk - voor de ‘letterkunde’. Men kan Napoleon niet tegenhouden door zijn aanleg te miskennen, maar men kan van Rutger Jan Schimmelpenninck ook geen heros maken door hem te bestrijden. Het zoogenaamde talent van Adolf Hitler is, met andere woorden, een discutabel gegeven, waarover meeningsverschillen precies even mogelijk zijn als over het talent van Stefan Zweig of van George Bernard Shaw. Wil men den Rijkskanselier voor een genie houden, mij goed; - voor een prutser, mij óók goed: het gaat mij alleen over de zaak, welke hij dient,
| |
| |
en deze zaak is zeker niet de vervolmaking van de Europeesche cultuur en allerminst de waarheid van het Evangelie.
Of hij werkelijk den toon aangeeft in het nationaalsocialisme dan wel de exponent is van een groep beter begaafde persoonlijkheden, die dezen toon met welbegrepen reclamemethoden bepalen, kan veilig buiten beschouwing blijven als een quaestie van totaal ondergeschikten aard. Ook zonder de opkomst van Adolf Hitler als politiek vertegenwoordiger en practisch machthebber, zou de geest van het nationaalsocialisme een bedreiging zijn geweest voor den geest van het katholicisme. De historische omstandigheden hebben het gevaar alleen imminenter en evidenter gemaakt, want nu interesseert iedereen er zich voor, terwijl het zonder politiek succes aan de meesten zou voorbijgaan.
Het onderscheidende kenmerk tusschen katholicisme en nationaalsocialisme moet men niet zoeken in den betrekkelijk toevalligen staatsvorm, waarin het nazi-systeem zich verwerkelijkte. Hadde het niet gereageerd op de republiek van Weimar, maar b.v. op de voortgezette regeering van Wilhelm II von Hohenzollern, het zou in de politieke practijk een ander aanzien hebben vertoond. Het is, als elke nieuwe beweging, in zijn practische actie afhankelijk van de heerschende omstandigheden, hoewel deze slechts in beperkte mate zijn wezen bepalen en beïnvloeden. Men moet de nationaalsocialistische heilsleer beoordeelen, onafhankelijk van de vraag, hoe Duitschland op het oogenblik wordt geregeerd en hoe het geregeerd zou moeten worden. Men zou het, als katholiek, ook moeten veroordeelen, indien men over de Duitsche regeering van het oogenblik volmaakt tevreden was; of indien er in de concentratiekampen heelemaal geen priesters, doch b.v. uitsluitend
| |
| |
Joden waren opgesloten. Onrecht aan Joden is immers even afkeurenswaardig als onrecht aan pastoors, en wie tegenwerpt, dat er opvallend onaangename Joden bestaan, kan tot antwoord krijgen, dat misschien ook niet alle pastoors, maar zeker niet alle nationaalsocialisten aangename menschen zijn. Hetgeen van minder belang is dan de Evangelische verzekering, dat de aangenaamheid eener verschijning niet beslist over haar recht op naastenliefde. En hiermede zijn wij aangekomen bij het karakteristieke punt van onderscheid tusschen de nazi-mystiek en de katholieke liefdeleer.
Het nationaalsocialisme gaat namelijk uit van de veronderstelling, dat de mensch bij zijn geboorte en door zijn geboorte zou worden gedetermineerd tot lid eener gemeenschap, (in casu het ras) die boven alle gemeenschapsvormen den voorrang geniet in de natuurlijke en bovennatuurlijke bestemming van dit individu. Van dezen natuurlijken determinant kan het individu zich niet bevrijden, zijn geheele wezen is en blijft eraan onderworpen. Geestelijk zoowel als lichamelijk heeft het de roeping, zich ten dienste van dit ras te stellen, en zich desgewenscht aan dit ras op te offeren. Weliswaar constitueeren de verschillende rassen, onderverdeeld in naties, tezamen de gansche menschheid, doch deze eenheid is er eene uit tegendeelen, en blijft aan de tegenstellingen der rassen verbonden. Voor den afzonderlijken mensch is het de hoogste plicht, zich bewust te maken van de raskenmerken zijner natie, en deze kenmerken te veredelen. In het ras openbaart zich de bedoeling van den Levensoorsprong, facultatief te beschouwen als een persoonlijke, scheppende God of als een onpersoonlijke vitale oermacht. In elk ras openbaart de Godheid of ‘goddelijkheid’ zich overeenkomstig den aard en de nooden van dit ras, eventueel dus vijandig aan de
| |
| |
natuurlijke Godsopenbaring in een ander ras. Ongeacht, of de God der Joden naar het wezen dezelfde zou zijn als de God der Ariërs, zooals door de bovennatuurlijke Godsopenbaring van den Bijbel wordt kenbaar gemaakt, blijft men zijn aandacht fixeeren op het verschil in natuurlijke openbaring door middel van de ras-ziel, en ziet men op grond van dit onderscheidende beginsel in de ééne Godheid de verschillende aspecten van eenerzijds Jahwe en anderzijds Wodan. Zelfs al eerbiedigt men den Bijbel nog als een Openbaringsbron - wat meestal niet het geval is - dan stelt men dit brok ‘Joodsche litteratuur’ achter bij de natuurlijke manifestatie van de Godheid in de rasziel en haar eischen. Deze rasziel is de grondslag van de mystiek der volksverbondenheid, een parodie van de mystiek, die de gemeenschap der heiligen in den band der Liefde predikt. Materialistisch van grondslag, mist deze nieuwe mystiek het universalisme van den geest, en vervangt zij de redelijke wilsonderwerping aan den dienst der Liefde door een intellectualistische bewustwording van de instinctieve strevingen, welke aan het ras eigen zijn.
Dat er rassen bestaan - al bestaat er nauwelijks raszuiverheid - en dat deze rassen onderscheiden zijn door een aantal min of meer opvallende trekken van lichaam en geest, zal niemand ontkennen. Dat dit rassen-onderscheid de oorzaak kan zijn van een instinctieven afkeer, die wellicht door jaren of eeuwen van haerediteit versterkt werd, heeft iedereen wel eens ondervonden, die zich huiverig voelde in het nabijzijn van een neger of chinees, met wien hij een treincoupé deelde. Dat zulk een instinct bij den een sterker is dan bij den ander, en bij de lafsten het sterkst, behoeft evenmin nadere verklaring. Maar de mystiek van het christendom gaat uit van een overwinning dezer instincten door de rede, die zich aan de leer van de universeele
| |
| |
liefde onderwerpt, en de mystiek van het nationaalsocialisme gaat uit van de erkenning en verheerlijking dezer instincten als natuurlijke, irrationeele middelen, waardoor de godheid zich aan den mensch (of het goddelijke zich in den mensch) openbaart. Zooals gezegd, erkent ook het katholicisme het bestaan en het bestaansrecht van natuurlijke gemeenschappen als gezin, natie, ras, bedrijfsgemeenschap, vriendenkring, en bevordert het zelfs het ontstaan van gemeenschappen, die voor het individu de volle ontplooiïng zijner krachten in den dienst der Liefde vergemakkelijken, denk aan de kloosterorden en congregaties, maar het beschouwt deze determinanten als betrekkelijk en geenszins als absoluut. Ze zijn ondergeschikt aan de universeele Liefde, en terwille van die Liefde moet de katholiek aan deze natuurlijke banden eventueel verzaken. Dit belet hem niet, een goed zoon, een goed vriend, een goed vaderlander te zijn, maar dit belet hem wel de aardsche bindingen hooger te waardeeren dan den liefdeplicht. Het belet hem, de eischen der ras-ziel (voorzoover zulk een imaginair voorwerp bestaat en eischen stelt!) van voornamer gelding te achten dan de eischen der universeele liefde. De instinctieve neiging tot samengaan met soortgenooten, moet hij zich bewust zijn als een natuurlijke beperking van zijn wezen, die nooit de grondslag zijn of worden mag van een haat tegen menschen, in een bepaald opzicht niet tot zijn ‘soort’ (ras, volk, klasse, beschavingsniveau) behoorende. Dit universalisme is geen bijkomstigheid, welke men eerst ontdekt na talrijke redeneeringen over het bestaan van de Roomsch Katholieke Kerk, doch dit universalisme, deze ‘al-gemeenheid’ der Liefde is het wezenlijke kenmerk zelf, en het naam-gevende kenmerk van het ‘katholieke’ christendom. Het is de basis van de katholieke gemeenschaps-mystiek, die in het
| |
| |
instituut der Kerk tot zichtbare uitdrukking werd gebracht door Christus zelf.
Een eerste gevolg van dit principieele en onoverbrugbare onderscheid, dat katholicisme en nationaalsocialisme onverzoenbaar tegenover elkander stelt, is de verschillende waardeering van het individu, en van de individueele menschelijke waardigheid. Voor de katholiek is elk individu, van welk ras ook of van welke natie, een met hemzelven gelijkberechtigd object der naastenliefde, en hij heeft dan ook zijn naasten te beminnen gelijk zichzelven. Hij waardeert het individu zelfstandig en niet als b.v. bouwmateriaal voor de katholieke kerkgemeenschap. Voor den nationaalsocialist daarentegen is het menschelijke individu slechts constitutief onderdeel van de rasgemeenschap, waarin het zijn hoogste bestemming vindt, en waaraan het door de orde der natuur met volstrekt al zijn stoffelijke en geestelijke belangen onderworpen is. Het practische conflict tusschen katholicisme en nationaalsocialisme over de opvoeding der Duitsche jeugd, berust op dit principieele waardeeringsverschil tusschen de erkenning van de individueele ziel eenerzijds en van de ras-ziel anderzijds.
Een tweede gevolg is het staatsabsolutisme, dat met de nazi-mystiek noodzakelijk samenhangt, met dien verstande, dat de staat zal streven, de hoogste autoriteit voor het geheele ras te zijn, en zich dus uit te breiden over de gansche natuurlijke rasgemeenschap. Dit staatsabsolutisme wijst de katholiek af als strijdig met de zelfstandige waarde en waardigheid van den mensch.
Dat bij deze principieele tegenstellingen de rechten van de katholieke kerk als organisatie van geloovigen in het gedrang komen, is een gevolg, en niet de oorzaak van de innerlijke onverzoenbaarheid der beide levensbeschouwingen.
Uiteraard is het voor een Duitscher aangenamer, te
| |
| |
hooren, dat hij afstamt van het ras der Ariërs, hetwelk verondersteld wordt, edel te zijn, dan bijvoorbeeld te vernemen, dat Duitschland zijn klassieke auteurs eerst voortbracht, ruim een eeuw nadat de Fransche klassieken optraden, die bovendien over het algemeen beter schreven en in een eenvoudiger stijl dieper doordrongen tot de werkelijkheden des levens. Zulke eenvoudige historische gewaarwordingen wekken het verlangen naar compensatie, en het is dan ook begrijpelijk, dat de mystiek van het nationaalsocialisme een fundament zoekt in het historische verleden van Duitschland, hetzij bij den Germaanschen Wodandienst, die vooral mevrouw Ludendorff aantrekt, hetzij bij een kant noch wal rakende interpretatie van de leer van Meister Eckhardt, zooals Rosenberg die ondernam zonder een schijn van kennis omtrent de werkelijke leer - of zelfs maar omtrent de etymologische beteekenis der woorden van den scholastieken magister. Ik heb mij hier onthouden van twistgeschrijf over zulke wankele fundeeringen, omdat ze louter incidenteel zijn. Ware het niet Wodan, of Eckhardt, of Luther, of Hegel, of Nietzsche, of Chamberlain, het zouden anderen zijn, die als ‘voorloopers’ werden erkend, gehuldigd en misbruikt met de gebruikelijke partijdigheid van lieden, die iets nieuws uitgedacht hebbende, bevestiging zoeken bij het overgeleverde. Ook waar de polemiek afdaalt in zulke vergaande belachelijkheden als de aanduiding ‘bastaard-Afrikaan’ voor den heiligen Augustinus of de ontdekking eener specifiek Duitsche physica, welke, in tegenstelling tot de Joodsche, eerlijk en objectief zou wezen, lijkt het mij ongepast, verontwaardiging te toonen. De duizenden afschrikwekkende détails, waarin het nationaalsocialisme zich laat kennen als een mentaliteit, die onbekooktheid vereenzelvigt met stoutmoedigheid, en brutaliteit met
| |
| |
geestelijke kracht, hebben uitsluitend verdiensten als documentatie-materiaal voor den humor. Door deze eigenaardigheden, evenals door de plechtige verzekering, dat het systeem zijn weg naar de macht vond zonder dat er een moord werd begaan, wordt het karakter der aanhangers duidelijker gekenmerkt dan het wezen van de leer. Ik heb alleen het nationaalsocialisme als orthodoxie willen vergelijken met het katholicisme als orthodoxie, om aan te toonen, dat de twee naar het wezen niet kunnen samengaan, en door hunnen aard tot onderlinge tegenstrijdigheid gedoemd zijn. Het is geen conflict van machtsverhoudingen, het is een strijd tusschen valsche en ware mystiek. Ik ben overtuigd, dat de katholieke Kerk, ook in Nederland, aan de propaganda-macht van deze valsche mystiek alleen zal kunnen weerstaan door de verlevendiging van haar eigen mystieke essentie, de Liefde, in het particuliere en in het openbare bestaan. Zulk een innerlijke vernieuwing van het katholieke leven is de eenige mogelijkheid tot behoud van de waarden, welke het katholicisme voor de maatschappij vertegenwoordigt en waartegen het nationaalsocialisme onverzoenlijk gericht is. Deze waarden zijn niet geconsolideerd in de burgerlijke samenlevingsvormen van de negentiende eeuw, en ze worden ook niet verzekerd door de algemeenheid der zelfvoldane gedachte, dat de katholieken, dank weze de Goddelijke Openbaring en de instelling der Heilige Kerk, voor alle tijden het gelijk aan hun zijde hebben. Hoe dieper men van de waarheid der katholieke leer overtuigd is, hoe minder aanleiding tot particuliere of sociale zelfgenoegzaamheid men er in vindt. De heiligen hebben altijd beter geweten, waarin zij te kort schoten dan waarin zij uitblonken, men krijgt wel eens den indruk, dat de Nederlandsche katholieken beter beseffen, waarin zij uitblinken dan wat men van hen verwacht.
| |
| |
Niet iedereen is katholiek, maar het katholicisme praetendeert - met oudere rechten en resultaten dan het nationaalsocialisme - een boodschap aan de geheele wereld te zijn, en deze boodschap zal door de katholieken overgebracht moeten worden. Beroept men zich op de (voor het romantische gevoel van tegenwoordig zoo aantrekkelijke) mededeeling, dat het nationaalsocialisme een wereld-revolutie is: het katholicisme is een wereldhervorming door de mystieke liefde, en deze hervorming heeft nooit het aanzien van een voldongen feit. In den vurigen katholiek zal men, zoo hij van het wezen zijner levensbeschouwing doordrongen is, geen verstarden conservatief, en spijts zijn koppige orthodoxie, geen doodschen dogmatist zien, die zich aan den letter houdt zonder den geest te begrijpen. Ook van de dogmatiek is de universeele liefde het doel, en met haar doelbewustheid zou zij haar belang verliezen. Werd onder katholieken, bij getrouwe onderwerping aan de kerkelijke tucht, de mystieke liefde verwaarloosd, de kerkelijke tucht zou ijdel zijn, en een zinloos formalisme, waartegen de geestdrift van een oorspronkelijk gemoed spontaan tot opstand zou worden gejaagd. Leer en tucht vinden hun reden van bestaan in de liefde. Slechts waar dit besef levendig blijft, kan het katholicisme het voorkomen vertoonen van een wereldomwenteling ten goede: dit geldt voor de samenleving zoo wel als voor het persoonlijke geloofsleven van den enkeling.
Tegenover het nationaalsocialisme als materieele heilsleer staat onverzoenlijk het katholicisme als spiritueele heilsleer. Zijn macht is niet de macht van den rassenhaat, maar de macht van de algemeene menschenliefde, die haar oorsprong en haar doel vindt in de liefde tot God, één en dezelfde Vader voor allen. Geen Christendom kan ‘positief’
| |
| |
zijn zonder deze universaliteit van de liefde, die de universeele rechtvaardigheid, particulier en maatschappelijk, en de universeele barmhartigheid insluit.
Vele en verschillende factoren hebben het ontstaan van de nationaalsocialistische heilsleer veroorzaakt, de sterkst werkende onder deze factoren was ongetwijfeld de veronachtzaming van het mystieke levensbegrip. Hierop reageerde de nieuwe ‘wereldbeschouwing’ door zijn meest begeesterende, diepst ingrijpende en voor het waarachtige heil der wereld gevaarlijkste element: zijn daemonische mystiek van de ras-instincten, die zich verzetten tegen het bedwang van de rede. Wat het politieke systeem vertoont aan onderdrukking, gewelddadigheid, sadisme, staatszucht en tyrannie, is van deze ras-mystiek het jammerlijke, doch logische gevolg. Vertoonde het katholicisme even duidelijk de gevolgen van zijn mystiek, Europa zou er anders uitzien. Dit kan veilig worden aangenomen, ook door dengene, die ‘met de Kerk niet sympathiseert’. Wat echter uit een verval van den katholieken geest gevoed werd, zal door een verlevendiging van dien katholieken geest worden weerstaan. Mystiek bestrijdt men niet afdoend door politiek, noch door ‘verstandige maatregelen’. Mystiek bestrijdt men alleen door levende realiteit. En het is de Geest, die levend maakt.
|
|