Het leven van Philopater en Vervolg van 't leven van Philopater
(1991)–Johannes Duijkerius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
't Leven Van Philopater.Wie twijfeldt 'er aen of de verfoejelijckste dwaeling welcke den mensch in dit sterfelijcke leven begaen kan, is mis te tasten in het waere weezen van den Godsdienst. 't Is de Religie alleen, na het gevoelen van Aurelius AugustinusGa naar voetnoot1 waer door dat pronckstuck van alle Gods wercken uytmunt boven het redeloose vee. De sucht tot eygen welstand en behouding van het onsterfelijcke deelGa naar voetnoot2 is zelfs aen de alderwoeste Natien soo eygen, dat elck om dit eyndeGa naar voetnoot3 te bereycken, ten minste eenigerhande soortenGa naar voetnoot4 van Godheden (daer men alles goeds van verhoopt) komt aen te bidden. De woeste Tapuyers,Ga naar voetnoot5 onbeschofteGa naar voetnoot6 Hottentotten,Ga naar voetnoot7 wilde Americanen en andere barbarische volckeren die nog by millioenen in de wereld zijn, geven er de overvloedigste blijcken van. Hoe dan dieshalven de zucht tot religie het gemoed des menschen meerder bekroopen heeft; zy nader aen de zyde van devotie overhellen en hier toe Gods eygen woord zuyverder en klaerder in handen hebben, hoe gantsch zorgerlijcker ja quaeder hun misvattingen in desen by alle verstandige geconsidereerd moeten worden. Want laet vry een Regtsgeleerde, uyt enckele onkunde van sijn Corpus JurisGa naar voetnoot8 te verstaen, een gewonnen proces den hals breecken. Een Medicus sijne Patienten quid pro quoGa naar voetnoot9 voorschrijvende omtrent 5. jaeren voor hun sterf-tyd na de eeuwigheyd senden; Een AstronomicusGa naar voetnoot10 een dozyn sterren 20. a 30. minder of meer aen het Firmament tellen als 'er zijn; Een Proffessor in de Literature zeggen ja by ziel en | |
[pagina 53]
| |
zaligheid sweeren dat MolqueersGa naar voetnoot1 goed Hebreeuwsch is: Het haeld'er niet by, hoe weynig dit alles te pas komt in opsigte der waere kennisse van God en sijn Heylige dienst; nademael alle andere Scientien,Ga naar voetnoot2 ze zijn soo illuster alsse willenGa naar voetnoot3 de stoffelijcke en ondermaensche dingen slegts ten doelwit van hun betragtingeGa naar voetnoot4 hebben. Van welkers misvattingen men oock soo ligtelijk na nauwkeurig ondersoeck inde natuur der dingen kan geneesen worden, als berouw toonende van doolingenGa naar voetnoot5 by God en menschen vergiffenisse verkrijgen. Maer regt anders is het gelegen met de H. Theologie;Ga naar voetnoot6 Dese, nademael se van ouds by de ScholastikenGa naar voetnoot7 pleegGa naar voetnoot8 uytgebeeld te worden te zijn; Een leere van de waere Godsdienst om de zaligheyd te verkrijgen, van God selfs geopenbaerd en door Gods geschreven woord volkomentlijck verzegeld, tot sijn eer; Wil niet dat men, of met een eygen wijse laetdunckentheydGa naar voetnoot9 om alles wat in de selvenGa naar voetnoot10 Mysterieus is af te meeten by de maegere elleGa naar voetnoot11 van een eyndig vernuft of met ruuwe spitsvindigheden, daer men de naem van wonderbaere revelatienGa naar voetnoot12 aen toe eygend, omtrentGa naar voetnoot13 haer zal verkeren. Want zo strafbaer als hier de botte onkunde moet zijn; so verdoemelijck is hier oock dat ydel geswets en voorgevenGa naar voetnoot14, dat men alles tot het minste stipje toe in de saecken des geloofs moet sien; Gods huyshoudingeGa naar voetnoot15 van tijd tot tijd in sijn kerck kennen en vooral weeten de wonderbaere saemenschaekelingeGa naar voetnoot16 van die ondoorgrondelijcke hoogberoemde gepretenteerdeGa naar voetnoot17 wisselbeurten, of anders gezegd op goed onduytsGa naar voetnoot18 Coccejaensche periodenGa naar voetnoot19. Want ey lieve! dat ons dog dat geploojde befteGa naar voetnoot20 en weytsGa naar voetnoot21 geparuyckte broederschap, eens met platte Noord-hollandsche woorden (want | |
[pagina 54]
| |
HebreeuwschGa naar voetnoot1 verstaen we niet) zeggen, waer toe die onlangs bedagte kraem,Ga naar voetnoot2 die lieve pop daer men soo mee speeld en geheele boecken, ja predicatien meede opschickt,Ga naar voetnoot3 tog in de wereld, ick laet staen in de H. God-geleerdheid diend of te passe komt. Maecktse den mensch godvrugtiger? Hier seyd Magistraet en kranckbesoeckerGa naar voetnoot4 neen toe.Ga naar voetnoot5 Wijser? zulcks ontkent de geheele Voetiaensche saemenhangGa naar voetnoot6 en maeckender in Vriesland en t'Uytregt Toetssteenen van dwaelingenGa naar voetnoot7 op. Mooglijck gesonder; en zulcks sweerd den Doctor dat het niet waar, is in tegendeel dat hy 10 Coccejaensche Patienten heeft tegens drie van de Voetiaensche ordre; wijl de eerste van de Cartesiaensche Prima ElementaGa naar voetnoot8 of eerste hooftstoffen so veel daeglijcks inswelgen, datse den meesten tijd het geheele jaer door met hun kranke herssenen het bedde komen te houden. Wat gebruyck heeft se dan? Seker, die geen vyand van liegen was, souw in een adem konnen seggen; geen ander als om de domste domheyd voor een speelpop en schrandere geesten tot een malmeulenGa naar voetnoot9 (daer in, tegens alle ordre van beweegen het fraaisteGa naar voetnoot10 verstant van fijn tot grof gemaelen word) te verstrekken. Maar buyten twijffel denckt mijn leeser, wat wil dese TeemGa naar voetnoot11 die in stof Broer Cornelisz predicatienGa naar voetnoot12 gelijckt en in inleyding (wegens uytvoerigheyd) voor geen Coccejaensch ExordiumGa naar voetnoot13 zelfs behoeft te wijcken, dog al zeggen? Belooft dit een waere Historie volgens het voorgeven van het Tytelblad, wat schijn doet'er sig van op enz.? Dog zoet vrienden, niet te voorbaerig, oordeeld vooral niet, dat bid ick je, voorje de saeck wel en onderscheydenGa naar voetnoot14 hebt bevat, want daer is heel veel aengelegen, je soud anders doende in eeuwigheyd geen goet Cartesiaen zijn en | |
[pagina 55]
| |
dan was het met je gedaan, wijl die luyden niet alleen alles besitten, maer ook pretenderen regt en magt te hebben om alles, en alleen na eygen welgevallen uyt te deelen. Evenwel om U.E.Ga naar voetnoot1 eenig genoegen te geven wegens dusdaenig een slag van Voorreden, soo weet, dat dese hier ten minste immer soo wel voeglijck is, als die voor de vermaerde Sedenkonst van B.D.S door Doctor L.M. en J.J.Ga naar voetnoot2 gesteld is. En in waerheyd ick verseecker u, dat het niet als de ernst alleen behoorde geweeten te worden, by aldien 't gebeurde (behoudens alle verstandige, wijse CorectieGa naar voetnoot3) dat mijn pen in den ingang van dit werck quam te struyckelen: want ick heb gewigtige saecken te verhandelen, groote en vreeselijcke dingen tegen te spreecken, wonderbaere wonderen aen 't ligt te geven en voor al het leven te beschrijven van een alderinnigste Boesem-vriend: Wat seg ick vriend! een Broeder, ja een alderregtschapenste Broeder; welckers trouwe en tedere opregtigheyd men met DiogenesGa naar voetnoot4 Lantaern soecken mag, maer onder dit kromme en verdraejde geslagt niet ligtelijck gevonden sal worden. Ick heb daer en boven onder dierbaere beloften mijn Conscience aen mijn Vriend verpand, om volgens het ampt van een getrouw Historicus geen enckel stroobreed van de zuyvere waerheyd af te wijcken. Verwagt dan niet anders als een seer waeragtige geschiedenisse; Sie niet op styl of ordre; beschouw saeken die weesen; weesend en weesendlijckheydGa naar voetnoot5 hebben, verschoon druck, zin en spel-fouten. Doet na de Christelijcke raed van Paulus 1 Thessal. 5:21. Beproeft alle dinge, ende behoud het goede.Ga naar voetnoot6 Dese dan mijn seer lieve en waerde Broeder, is aen Amsteldam eeuwiglijck verschuldigd de eer van zijn geboorte plaets danck te geven, binnen welckers cierlijcke wallen hy op den 15. Julius Stilo NovoGa naar voetnoot7 des jaers 1659. het aldereerste dag-ligt sag. Ick meen niet dat my iemand sal vergen met opgepronckte lofredenen, de uytmuntende Rijckdommen en over Heerlijcke gebouwen, waer in dese Handelplaets voor gene van Europa behoeft te wijcken, uyt te brallen. Seecker des selfs CapitoliumGa naar voetnoot8 alleen, sou hier byna soo veel tijds en papier vereyschen als Zerubabels Tempel-gevaerteGa naar voetnoot9 den broederen Coccejanen, stof tot jaeren preeckens en heele volumen schrijvens verschaft heeft. Ik sal alleen dit seggen, dat mijn vriends ouders in de selve, onder soo een wereld vol menschen, geensints van de geringste Burgers waeren. Die geduurende den Spaenschen | |
[pagina 56]
| |
oorlogGa naar voetnoot1 hun middelen soo wel ter zee als elders aenleyden,Ga naar voetnoot2 datse binnen weynig jaeren him Capitael in dier voegenGa naar voetnoot3 aangegroejd sagen, datse het meer als sterck genoeg aenmerckten om uyt des selfs interesten eerlijck en gerust voortaen te konnen leven. En sulcks te meer, nadien hun huyshouding noit uytstack in pompeuse pragt en dartele overdaed, veel min belast was met een groot getal kinderen. Het was dese Soon alleen met een eenige Dogter (van negen,Ga naar voetnoot4 diese met elkanderen geprocureerdGa naar voetnoot5 hadden) welcke zy dies tijds als lieve vrugten van hunnen bedde en eenige Erven van alle haere goederen, in het leven sagen. Waerom se, gelijck ligtelijck te dencken is, geen geringe zorge droegen om de selve in alle Christelijcke deugden en burgerlijcke welgemanierdheyd op te trecken.Ga naar voetnoot6 De Vader, die zijn Soon meerder als alle rijckdommen des werelds beminde, alsoo dese het jonckste en laetste kroost van zijn lendenen was, deed hem in sijn doop de naem geven van Philopater; en sulcks om twee redenen, gelijck hy selfs tot den eynde sijns levens toe betuygd heeft. Namendlijck ten eersten, om dat hy seeckerlijck verwagte aen dese jonge telg: een stercke stut en regteGa naar voetnoot7 Vader liever in zijn hooge ouderdom te sullen hebben; En daar beneffens,Ga naar voetnoot8 voor al om hem tot jaeren van onderscheyd gekomen zijnde door zijn Naem te vermaenen alles wat vaderlijck en regt oorspronckelijck was, eeniglijck en alleen te beminnen. Men behoeft niet te vraegen wat al vlijt den goeden ouden man hier toe in 't werck stelde, hoe neerstig hy was de fondamenten van lees, schrijf en reeckenkonst sijn Soon door een bequaem meester te doen leeren: Seker dese was soo ongemeen, datse seer verre overtrof alle de regulen welke Koele Jacob van Sluys, in sijn pligt der ouderenGa naar voetnoot9 tegens de kinderen komt voor te schrijven. Hy liet een PedagoogGa naar voetnoot10 alle dagen in huys komen, om datGa naar voetnoot11 het speelagtig kinderlijck schoolgeselschap sijn dogter en soontje in tugt niet verwilderen soude. Daar en boven bediende hy sig voor 2 ducatons ter maent van een pastorale beunhaes,Ga naar voetnoot12 anders gesegd Catechiseerder,Ga naar voetnoot13 die aen de huysen uyt leeren gaet: Ten einde sijn kindertjes voor alle dingen, in de vroege dageraed van hun tedere jeugd mogten leeren verstaen, de eerste en suyvere beginselen van de regte en na Gods woordt Gereformeerde Theologie. Maer lieve God! wat taste den goede | |
[pagina 57]
| |
patroon hier mis: hoe verre was het heylsaem effect van sijn gewenscht oogmerck te soeken? Hy meende hier toe een magtige Apollos verkooren te hebben, dog trof in der daet aen een andere Ridder van de droevige Rotterdamse figuur.Ga naar voetnoot1 Namendlijck, een bedaegt persoonGa naar voetnoot2 van omtrent 22 jaeren, die (wijl hy pretenteerde van adelijcke afkomst te zijn) zulk een vreeselijke adversieGa naar voetnoot3 had van om de kost te arbeyden, dat hy meenigmael voornam liever van honger te willen sterven. Want het RoyaleGa naar voetnoot4 kleermaekers handwerck oordeelde hy sijn doorlugtige personagie onwaerdig te zijn, het pauselijcke weven schuwde hy als de pest zelfs, wijl het handen en voeten te gelijck vereyschten om na 16 uuren daegs slovens, de hongerige maeg een stuck droog brood met groene kaes en de keel een teug scharrebierGa naar voetnoot5 te verschaffen. Wat het gecanoniseerdeGa naar voetnoot6 Crispyns ambachtGa naar voetnoot7 betreft, hier toe kon hy onmooglijck nog om leven nog om dood resolveeren,Ga naar voetnoot8 also hy besorgt was dat klopschinkelGa naar voetnoot9 of spanriemGa naar voetnoot10 in volgende eeuwen sijn adelijke quartieren,Ga naar voetnoot11 die tot nog toe niet anders als stieren hoofden, ezels-ooren enz. vertoond hadden, ontcieren souden. Dierhalven, eenmaal by toeval de woorden Pauli I Cor. 9:9 gelesen hebbende Sorgd ook God voor de ossen?Ga naar voetnoot12 Wrong hy'er dese Consequentie uyt Hoe veel te meer dan voor een arm edelman: En hier op los gaende klamptenGa naar voetnoot13 hy met een meer als mannenmoed Bouma, Poudrojen, Borstius, ja selfs Petrus de WitsGa naar voetnoot14 Catechisatie over de Heydelbergse Catechismus aan boord, pluckte, roofde en scheurde daer soo veel uyt, dat hy in 17 weecken tijds 312 Schriftuur texten met haer bewijs-plaetsen, op sijn duympje van buyten kon. Het Geloof,Ga naar voetnoot15 't Vader ons, de 10. Geboden had hy van sijn grote Mama (zijnde een schoonmaekster van het Huys des Heeren, namendlijck de grote Kapel in de KalverstraetGa naar voetnoot16) en de Catechismus vragen met haer antwoorden, op het school van sijn Meester geleert. Met dese grote en heerlijcke gaven dan | |
[pagina 58]
| |
voorsien sijnde, voelde hy sig kragtiglijcken, soo na lighaem als na ziel beroepen, sijn talent by andere op woeker aen te leggen,Ga naar voetnoot1 ja hy imagineerde sigGa naar voetnoot2 dat 'er niets als een Harderwycker PromotieGa naar voetnoot3 alleen aen manqueerde, om hem staende voet alle bedenckelijckeGa naar voetnoot4 bequaemheden, die in een welopgetrockenGa naar voetnoot5 leeraer vereyscht worden, te geven; En dit by hem soo demonstrativeGa naar voetnoot6 zijnde, als dat 1. en 2. de driederleye Coccejaensche huyshoudingeGa naar voetnoot7 uytmaeken, presenteerde hy alle goede eerlijcke lieden sijn dienst om hun kindertjens in de waere kennisse Gods te onderwijsen en aen bejaerde persoonen, om in 2 maenden haer bequaem te maecken voor een Predikant incognito of publice,Ga naar voetnoot8 in de Kerk belijdenisse te doen van haer gelove, ten eynde zy als ware ledematen van de gereformeerde kerck tot de CommunieGa naar voetnoot9 geadmiteerdGa naar voetnoot10 mogten worden. Hier had hy het regte Centrum van sijn begeerte gevonden, want het volckje uyt de agterstraetjensGa naar voetnoot11 aen de overzijde der Jordane, (te weten de Nieuwe uytlegging tusschen de Prince en Baen van de Brouwers tot de Leydse gragt toeGa naar voetnoot12 snorden hem met sulcke drommen om het lijf, versoeckende van hem gestigt, geleerd ende onderwesen te worden, dat al had hy waeragtig duysent paer benen gehad en met seven hondert tongen gesproken, hyse onmooglijck te gelijck in haer ernstige aensoeckingeGa naar voetnoot13 op hem voldoen konde. Waerom hy resolveerde, ter smekinge deser aensienlijke Gemeenten, twee weeckelijcke byeenkomsten, oeffeningen of anders gesegd Collegien aen te stellen. 't Is wel waer de saeck van buyten inGa naar voetnoot14 gesien zijnde, soumen seggen dat hier weynig profijt en niet als groote moeyten voor hem kon in leggen, en dat om geld te winnen; hy beter souw gedaen hebben, die tijdt te besteden met discipulenGa naar voetnoot15 aen de huysen te maecken. Maer neen seker, hier schuylde nog al meerder voor hem agter, als men wel dencken souw: want voor eerst verworf hy'er groot aensien door, by alle die hem onder dat volckje leerde kennen. | |
[pagina 59]
| |
Snyers,Ga naar voetnoot1 schoesters,Ga naar voetnoot2 wevers, kuypers, linnen en wolle naeysters, turfdelfsters en vis-wyven zagen hem voor een Miraculum mundi,Ga naar voetnoot3 ja voor een half mensch en half predicant aen. Elck wilde de eer hebben, van 't naeste by hem en 't digste aen sijn tafeltjen daer hy voor zat te Catechiseeren, te sitten. En waerlijckGa naar voetnoot4 sulck een groot wonder niet, wijl hy bequaemheden tot dese exercitieGa naar voetnoot5 had, die al vry ongemeen waren. Sijn personagie was van het leelijkste slag niet, zijn omgang wel niet na de vrolijcke, maer soo eenigsins na de vriendelijcke kant overhellende: Wijders, sullende sijn oeffeninge aenvangen,Ga naar voetnoot6 trad hy soo stadig en deftig onder het singen van het laetste vers (want daer wierd op sijn Collegie door een Schoolmeestertje ook voor gesongen) na sijn drie stalde,Ga naar voetnoot7 bruyn geverwde, vuuren houte, ovale preekstoeltje, als een ezel die wey-water geslurpt heeft. Voor de rest, die hem hoorde bidden, sijn aenspraeck en inleyding doen, moesten de aerdigheyd en swier van sijn gesten, verre boven die van een kind dat de moeder met een oortjensGa naar voetnoot8 roe de neers besiet,Ga naar voetnoot9 lauderenGa naar voetnoot10 en prijsen, wijlse dese in allerhande maniere overtroffen. 't Is oock hier van daen, en sulks na sijn opregte eigen bekentenisse, dat de Dames van de eerste rang, die voor seven schellingenGa naar voetnoot11 's weecks op een zijde-redersGa naar voetnoot12 winckel werken, soo elendig vleeschelijck, terwijl hy beesig was hun geestelijcke meysjes te maeken, op hem verliefden, dat'er soo nu en dan al eenige moejelijckheden van buuren gerugten, kijven en rasen uyt ontstonden. Dog wat raeckte hem dit? alsoo hy'er maer een oorsaeck by toevalGa naar voetnoot13 van was. Dieshalven bekreunde hy het sig ook weynig en trok'er ten tweden dit voordeel uyt, dat sijn naem hier door hoe langhs hoe meer berugt werdende, hy sijn aensien in luyster bevondt toe te neemen, sijn gemeente vergroten en het backje dat hy ten halve vanGa naar voetnoot14 sijn Catechisatie, door een jongentje die de persoon van een DiaconGa naar voetnoot15 representeerde, met omtrent ieder reysGa naar voetnoot16 tusschen de 2 en 300. duyten voorsien sag; behalven een blicke spaer-potje, 't geen aen de styl van de deur hing, het welk onder de tytel van Bedenckt den armen, onder het scheyden der vergaderinge oock het haere gaf. Met dit gelt dat hy nu suynigjens by een hield, versag hy sig in korten tijd van een swart kleed, hoed, kousen en schoenen, liet sindelijckeGa naar voetnoot17 befjens en soompjens op de mouwen maecken, in voegenGa naar voetnoot18 hy de deftigheyt selfs schynende, oock begon aengesogt te worden, om voornaeme Burgers kinderen en dienst-boden sijn onderwijsinge mede te delen, daer hy ruym | |
[pagina 60]
| |
drie mael soo veel mede winnende, niet minder door in reputatie toenam. Zijnde ondertusschen so vergenoegt langs dese weg dus verre sijn geluck gevestigt te hebben, dat hy 't sedert dien tijd sijn klederen als het eerste middel waer door aenmerkende de naem gaf van klederen des gejuychs ende des heyls,Ga naar voetnoot1 also hy sonder de selve nooit soo vrolijcke dagen en diepe eerbewijsingen erlangtGa naar voetnoot2 soude hebben. Hy dan als een leeraer der kinderen, of liever kinderlijck leeraer, door de oude patroon, die hier het volstreckte jus patronatusGa naar voetnoot3 hadde, beroepen zijnde tot den H. dienst om een grote schare van twee kindertjens te onderwijsen; stelde sijn verstant en vlijt soo welGa naar voetnoot4 in het werck, dat hy Philopater in vier jaeren tijds soo verre bragt, dat men dese jongen telg nu tusschen de negen en tien jaeren oud geworden, dingsdaegs middag ten elf uuren in de Oude KerckGa naar voetnoot5 op de twede banck onder de geoeffende Catechisanten zag antwoorden op alles, 't welck daer door een Predikant, geassisteert met sijn Ouderling, omtrent de gronden der Religie gevraegt en verhandelt wiert. En sulcks met sodanig een gratie dat beyde vader en moeder het hert inwendig van blijdschap ophuppelde, siende hun soontje soo verre ge vanceertGa naar voetnoot6 in de kennisse van Gods H. Woord. Wel is waer dat het met allenGa naar voetnoot7 weynig om het lijf hadde, 't geen Philopater tot die tijd toe wist, want het meest soo wat vragen en antwoorden waren uyt de Catechismusjes van Borstius en Bouma,Ga naar voetnoot8 welcke sijn eerwaerde godsalige en hoog-geleerde Domine hem van buyten sonder de minste saemenhang had leren onthouden en na seggen; die alhoewelse in sig selven aengemerckt, voor redelijke beginseltjens om de jeugt te onderwijsen konnen doorgaen nogtans niet met alleGa naar voetnoot9 zijn, soo se niet nader geëxpliceert en na het verstant der jonckheit verklaert worden. Nu hoe confuus meester en discipul hier oock omtrent waren, 't scheen de oude man egter anders nog andersGa naar voetnoot10 toe, of sijn soontje was reets soo verstandig en had also goede gronden gelegt, dat het ten hoogsten noodig was om sijn kennisse tot een practic leGa naar voetnoot11 Christelijke wandelGa naar voetnoot12 over te brengen. Dieshalven boendeGa naar voetnoot13 hy alle kinderlijcke vermaeck en speeltuig uit den huyse. Geen kegeltjes, koten, bickels, knickers, kolven, hoepels, ellenGa naar voetnoot14 enz. Mogtender meer in gesien worden. Hy verdeelde de uuren des daegs, ieder tot bysondere oeffening: op dese moest'er gebeden, op die een kapittel uyt den Bybel, op die uyt een ander autheur | |
[pagina 61]
| |
gelesen en op andere uyt het Psalm en Bybels liet boekjeGa naar voetnoot1 gesongen worden. Behalven nog dat Philopater driemael 's daegs sijn suster verpligt was te Catechiseeren, wijl sijn meester, hem alles geleerd hebbende wat hy selfs kon, van den ouden man na beleefde bedanckinge en een goede vereeringeGa naar voetnoot2 Extra, sijn demissieGa naar voetnoot3 had verkregen. Voorts begon vader op boecken te dencken en te oordeelen het van groot belang te zijn, dat sijn soon een fraaj Bibliotheeekjen had. Dog also hy hier toe geen andere raetsluyden als sig selven pretendeerde van noden te hebben, en noit buyten de bybel als de Catechismus van UrsinusGa naar voetnoot4 en de oeffeninge der GodsaligheydGa naar voetnoot5 had geleesen (zijnde altijt verwart geweest in de besigheden van Negotie.Ga naar voetnoot6) Soo kogt en deed hy kopen, alle Autheuren, die maer eenigsints beloofden op het Tytelbladt de practyck en kragt der Godsaligheyd in het oog te hebben.Ga naar voetnoot7 De wercken van TaulerusGa naar voetnoot8, Taffin boetvaerdigheyt des levensGa naar voetnoot9 en Thomas à Kempis,Ga naar voetnoot10 quaemen het aldereerste by hem in consideratie. Hier op volgde Perkinsius,Ga naar voetnoot11 de opera van Willem Teeling,Ga naar voetnoot12 Hal's Contemplationes,Ga naar voetnoot13 Attersol over Numeri,Ga naar voetnoot14 LoveGa naar voetnoot15 en Coupers wercken.Ga naar voetnoot16 Goge | |
[pagina 62]
| |
drie pylen Gods,Ga naar voetnoot1 Dod en Cleaver,Ga naar voetnoot2 Jeremias Dyk,Ga naar voetnoot3 Jan Arents waere Christendom,Ga naar voetnoot4 Amesius van de Conscientie,Ga naar voetnoot5 Braekels Trappen en Geestelijck leven,Ga naar voetnoot6 Omius Satans VuystslagenGa naar voetnoot7 en meer andere van dat soort. DieGa naar voetnoot8 Philopater van den vroegen morgen tot den laeten avond toe, in dese schriften had sien blocken, souw moeten gesegt hebben dat hy sijn kinderlijcke gelucksaligheyt alleenlijck stelde in slegts wat te lesen en uyt te schrijven. Noit vont men hem ledig, maer altijd hier en daer in een hoeck van 't huys met een boeckGa naar voetnoot9 in de handen sitten, hebbende sijn Vader den meesten tijd aen sijn zyde, die hem sonder ophouden geduuriglijckGa naar voetnoot10 het een of het ander te vraegen had. Dan was 't eens mijn lieve soon, eenige steun van mijn huys en hooge ouderdom, hoe bevindje uw al gestelt, voelje al wat genade in uw ziel? Ervindje wel die heylsaeme verligtinge van Gods goede en H. Geest in u? Sout gy uw reets van uw roepinge en verkiesinge wel konnen of durven op onbedriegelijcke gronden verseeckeren: Ah mijn waerde soon, daer is soo veel aen gelegen! Hier moet men vast op gaen, of men leyt seer ligtelijck schipbreuck aen sijn zaligheyt. Wordje wel gewaer dat de Sone Gods soo nu en dan eens aen de deure van uw ziele kloptGa naar voetnoot11 en uw van uw geestelijck kintschap verseeckerd? Druckt het gewigte van de vergeeving der sonden uw soo al wat op 't herte? Is'er oock eenige geestelijcke gerustheyt in uw? Bemerckje oock in uw ziele een wercksaeme drift, om aen de Heere Jesus u selven geheel en al over te geven? Hebje niet somtijts eenige versoekinge en swaere aenvegtinge des Duyvels uyt te staen? Wordje niet gewaer dat dien heyloose vyant geduurig als een brullende en verslindende Leeuwe rondom uw gaet? Wederstaet gy hem wel met de geestelijcke wapenrustinge des Geloofs? Overwinje sijn listige aenvegtingen wel? Doet hy oock vleeschelijcke gedachten en bose lusten in uw oprijsen? Vertoont hy sig soo nu en dan niet voor uw in de gedaente van een Engel des ligts en doet hy uw by nagt geen verschrickelijcke dromen sien? ah! ah! mijn lieve kint, hy is sulk een listige verleyder, hy arbeyt soo geweldig ieverig om koning Jesus en sijn lieve Erfdeel hoon aen te doen; Hy souw soo graeg was het mooglijck oock de uytverkoorne Gods verleyden: En | |
[pagina 63]
| |
bysonder gy die soo jongen krijgsman en kloecke voorstanderGa naar voetnoot1 in de vroege dageraet uwer lente sijt, om de eer en heerlijckheyt van uw dierbaere Zaligmaecker te bevorderen, sult ongetwijffelt geen geringe stormen van hem uytstaen: Hy moet uw geduurig en nootwendig altoos hinderlijck zijn in uw godvrugtige betragtingen, Dien booswigt kan onmooglijck aflaeten van sonder ophouden sijn quaede saed in uw te werpen. Seg hoe gy hem overwint en wat middelen hier toe by uw in het werck gestelt werden: Gy moogt nog kontse niet verbergen, want'er uw en my die u Vader ben te veel aen gelegen is. Men behoeft niet te vraegen, welcke diepe wortelen van eyndelose sufferyenGa naar voetnoot2 dese en diergelijcke talmeryenGa naar voetnoot3 des oude patroons in de Geest van Philopater schieten deeden. Hoe gantsch jammerlijck dit swacke gemoet hier door bestormt en vervoert wiert in een woeste zee van duysenderlye strijdige passien. Hoe schrickelijck hy sig geslingerdGa naar voetnoot4 voelde; en sijn ziel van alle kanten met doodelijcke neepenGa naar voetnoot5 gepijnigt en getormenteeerd. Inder daet, eenen die wat meerder verstant en wat minder devotie als den ouden man had gehad, souw de droefheyt het hert doorsneden hebben, siende een kint van tusschen de elf en twaelf jaeren (want dese manier van doen continueerde in de twintig maenden lang.) Den gantschen dag van 's morgens tot 's avonts toe, het zy sittende of wandelende altijt met het hooft en de oogen na de aerde gebogen en gevestigt, sonder ophouden sugtende en veeltijts geheele uuren na den ander, niet doende dan bitterlijck schreijen. Niets ter werelt was hem aengenaemer als de eensaemheyt; hy schuwde en vloot allerhande geselschap, soo wel van oude als jonge lieden; geen spijse hoe delicaet toebereyt, was hem soo smaecklijk, dan met vader in een afgesondert hoeckje van het huys alleen te zijn: Hier souw hy gantsche dagen, sonder eeten of drincken te nuttigen, doorgebragt hebben. Sulk een pleysier had hy met den oude man van de bovengenoemde stoffe te mogen handelen. En seeckerlijck, dit ging oock soo verre dat by gebreck van behoorlijcke exercitie en oeffeninge des ligchaems, de appetijt tot spijse die anders aen jonge maegen onafscheydelijk vast is, verminderde en de lust om door bequaeme voedselen beyde leven en gesontheyt te bewaeren, ophielt. In diervoegen men hem van dag tot dag in ligchaems gesontheyt merckelijck sag afneemen en vast raecken aenGa naar voetnoot6 een quijnende sieckte, die niet minder scheen te beloven dan na een langduurig legerGa naar voetnoot7 het verdrietige leven uyt te blaesen. Sijn aengesigt, daer al van de seven jaeren af de swaermoedigheyt selfs op afgebeelt stont, wiert doots en bleeck; de oogen stonden diep in gevallen en vlogen ongestuymig gints en herwaerts; voor de rest was hy over sijn gantsche ligchaem soo maeger, dat hy eerder een schim dan een mensch geleeck, hebbende om sijn beenderen niet als de losse huyt, de buyck hart en de beenen geswollen. Hier quam nog by, dat hy niet af en liet van een eenig oogenblick minder in de boecken of met sijn vader te spreecken beesig te zijn: Geen slaep als alleen sommige kleyne tusschen poosjens, konde sijn afgematte leden eenige rust toebrengen. Waer by noch als het aldergrootste quaet | |
[pagina 64]
| |
dit quam, dat den ouden patroon dese sijn soons bedroefde quael, hoe hertelijck lief hy hem oock hadde, niet anders concidereerde als voort te komen uyt een wedergaedelose godvrugtigheyt: Dat het niet als een mortificatieGa naar voetnoot1 en Christelijcke kastijdinge van sijn bedorven en met sonden omhangende vleesch was: Dat hy de werelt, met des selfs ydele begeerlyckheden versaeckende, door dese weg sig selven geheel en al aen sijne dierbaere Zaeligmaecker overgaf. Dat op dese wijse door soo jong een bloem, het vleesch met sijn begeerlijckheden eerst regt gekruystGa naar voetnoot2 wiert. Dat dit volkomen leerde de sinGa naar voetnoot3 van Jesu woorden tegens Nicodemus, vleesch en bloed, en sullen het Koninckrijcke Gods niet beërven ensGa naar voetnoot4. Ah! mijn lieve kint (seyde hy eens sittende aen het hooft-eynde van de bedsponde daer Philopater op lag), eenige vreugt van mijn afgeleefde dagen! wat moet gy een dierbaere en kostelijcke ziele zijn in de oogen van uw groote Schepper, hoe lief en gantsch waertGa naar voetnoot5 moet hy uw hebben, dat hy uw soo vaderlijck in de vroege morgenstont van uw jeugt te huys soeckt. Ah! weest ten vollen verseeckert, 't zijn bewijsen sijner gunste t'uwaerts, hy kastijt alleen de gene die hy lief heeft enz. Waer op Philopater, met de ogen vol traenen en benaeuwde boesem die sugt op sugt loosde, in deser voegen antwoorde; Lieve Vader lief, wat ben ick niet al veele en groote dancksegginge aen uw verschuldigt, hoe souw ik nu so veel weten van de godsaeligheyt en kragt der selve, ten waereGa naar voetnoot6 gy my die soo jong, met so veel sorge en kosten had doen onderwijsen. O! nou weet ik eerst ter degen, dat ick in sonden ontfangen, en in ongeregtigheyt ter werelt ben gebragt, gelijk David segt in den 51. Psalm.Ga naar voetnoot7 Dat ick van nature geneygt ben, God ende mijne naesten te haeten. Gelijck in de 2. Sondag Vrag. 5 van de Catechismus staet.Ga naar voetnoot8 Nou beproef ick dat een mensche uyt een vrouwe geboren, kort van daegen en sat van onlusten is:Ga naar voetnoot9 want naGa naar voetnoot10 ick my tegenwoordig gestelt vint, sel 't al een groot mirakel wesen soo ick dertien jaeren out wort. En wat heb ick dog voor vermaeck en pleysier van de werelt gehad. Ick heb niet gekolft, gebickelt, gehoepelt, geknickert, met ellen, kooten of vliegers gespeelt, gelijck andere jongens die in onse buurt wonen dagelijcks doen. Ick heb'er oock geen berouw van, want soo Domine N.N. en gy het niet gesegt had, dat dat ydele speelgoet my in de hel souw helpen, hoe souw ick'er my van hebben kunnen wagten.Ga naar voetnoot11 AlsooGa naar voetnoot12 ick niet kan ontkennen, of ick heb'er my soo nu | |
[pagina 65]
| |
en dan kragtelijck toe genegen gevonden en souw wel somtijts soo wat spelende op straet al mede hebben willen geweest zijn. Dog de Heere zy danck, dat hy uw soo voor my heeft doen sorgen. Ick wil nu wel sterven, als het onse lieven Heer belieft en my salig is. Maer och! och! lieve Vader, ick twijffel noch soo of ick wel in den hemel sel kunnen komen. Die kostelijcke boecken die gy my gekogt hebt, insonderheyt Taulerus, Jan Arents waere Christendom, de Oeffeninge der Godsaeligheyt en Braeckels Trappen,Ga naar voetnoot1 seggen alle uyt een monde dat daer soo veel toe hoort.Ga naar voetnoot2 En hoe? Ick heb immers lang na soo niet geleeft, de hondert duysentste part gelaeten of gedaen 't geen mijn pligt was en al heymelijck soo nu en dan nog veel sluypGa naar voetnoot3 sondetjes gepleegd. O vader! vader wat gevoelen hebje van my, hoe het met my sal aflopen? Souwje wel vast menen te weten, dat ick uytverkooren was tot de zaligheyt? Ah ik twijfferderGa naar voetnoot4 grootelijcks aen! Ik heb sulcke vreeselijcke aenvegtinge van den Duyvel,Ga naar voetnoot5 die bose geest plaegt en ontrust my soo geweldig, dat ick geen uur tusschen nagt nog dag rusten of duren kan. Dan seyt hy eens kom kleyne booswigt, ick selje soo aenstonts de neck breecken; om datje over twee jaer eens bang keeck, als vader uw belasteGa naar voetnoot6 maer drie uurtjens in Thomas à KempisGa naar voetnoot7 te lesen. Dat boeckje alleen, jonge kreng, al was'er geen ander in de werelt, hadje konnen in den hemel helpen. Maer nu benje daer van altoos versteeckenGa naar voetnoot8 en sult mijn toebehooren, spijtGa naar voetnoot9 fijne vader en scherpsinnige meester die gy gehad hebt. Dan eens weer, als ick voornemens ben een dag of twee sonder eeten of drincken overGa naar voetnoot10 te brengen, om my soo veel te meer volgens de lessen van Do. TeelingGa naar voetnoot11 tot bidden en andere godvrugtige oeffeningen bequaem te maecken. Jou kint van de hel, meenje dat het onse lieven Heer niet al even eensGa naar voetnoot12 is, alsje hem aenbid, of dat met een ledige of volle buyck geschiet, so je het andersGa naar voetnoot13 maer in den Geloove doet. Speelt soo niet eens den Hypocryt, 'k salje, al doeje dat niet evenwel vroeg genoeg by komen.Ga naar voetnoot14 En meer sulcke en diergelijcke verschrickelijcke scheltnaemen en vreselijcke dreygementen moet ick alle dagen, uuren en ogenblicken van hem | |
[pagina 66]
| |
verdraegen en horen. Wat seyt Vader lief tot dese dingen, staet het met de stant van mijn ziele niet heel desperaet; Ah! het sel seecker niet minder kunnen wesen: wat raet in dese bedroefde noot, ick durf geen ommesien langer alleen zijn, soo wort ick van de Satan aengevogten; Ick kan nou niet meer om dien vyant te verdrijven, soo uuren na malkanderen sitten lesen, gelijck ick wel eertijds plag: ah vader! staet uw soontjen nu tog by in dese uytterste noot; sie daer, daer sien ick hem weer! ach wat is hy verschrickelijck, hy dreygt my aen stucken te scheuren; Ah! om Gods wille help, hou tegen, help, hou vast, hy wil my de hals om drajen enz. Seeckerlijck dese wanhoopige woorden en actien van Philopater waeren den ouden man donderslaegen in het oor en doorsnijdende messen in de ziele. De schrick die hy voor de Duyvel hadde, deed hem trillen als een loof en byna van vrese in een gevoellose rotse veranderen. In stede van toe te schieten om sijn soon te helpen, begon hy overluyt om bystant te roepen en te schreeuwen. Het welck de confusie en alteratieGa naar voetnoot1 in Philopater niet weynig deed toenemen. Moeder, dogter en dienstmaegt wisten van verbaestheyt oock niet wat te doen, d'eerste hiel Philopater na vermogen vast, die geduurig het bedde uyt wou springen, ten waere de swackheyt van sijn kragten sulcks belet hadde. De oude man, met de grootste moejte des werelts tot sijn selven gebragt zijnde, vertrock sigGa naar voetnoot2 alleen in een kamertjen, schreyende dat hem de traenen langs de grijse kaecken afbiggelden, wrong sijn stramme handen in malkanderen en riep luytkeels uyt, O Grote en magtige God! is het dan wel mooglijck, dat mijn lieve kint soo digt aen de oever des doods, op de rand van de helle en reets in de kaecken des alverslindende Duyvels soude zijn. Ah wie soude dat gedagt, wie in alle eeuwigheyt verwagt hebben! Heylige Heere komt hem dog met u kragtdaedigen en stercke armen te hulpe: Ruckt hem uyt de muyl des leeuws:Ga naar voetnoot3 Immers hy is de uwe: want ick hem in mijn hooge jaeren van uw ontfangen heb: Handelt hem als de uwe en laet tog niet toe, dat hy rampsaeliglijck verloren gae: Gy immers weet met wat al sorge en vaderlijcke vlijt, ick hem tot heden toe voor uw heb opgevoet, hoe ick hem uw heylige regten en goddelijcke insettingenGa naar voetnoot4 van jongs af heb doen leeren verstaen: Hoe bestiptelijck gehoorsaem hy my oock in alle dingen geweest is: sig noit bekreunende met de wulpsheden,Ga naar voetnoot5 daer anders de jeugt tot het hooft toe ingedompelt legt. Altijt ondersoeckende en meerder als men van soo jonge spruyt verwagten souw, naukeurig navorschende de wijsheyt die van boven is en welcke gy in uw H. woort geopenbaert hebt. Ah! red hem; laet hy uw sterckte in sijn tedere swackheyt gewaer worden. enz. Hier overstelpte de droefheyt het herte des oude patroons wederom sodaenig, dat hy voor de tweedemael in een groote flaeuwte nederseeg, het welck nadien sulcks so kort op den andere gebeurde, hem in dier voege fatigeerdeGa naar voetnoot6, dat hy mede genoodsaeckt was sig te bedde te leggen. Ondertusschen, de jammerlijcke quael van Philopater eer toe als afnemende, besorgde hy dat'er tweemael daegs | |
[pagina 67]
| |
een KranckebesoekerGa naar voetnoot1 by hem quam, in verwagtinge dat dese door zielroerende aenspraeckenGa naar voetnoot2 en gebeden, sijn soon wederom in voorige gesontheyt door Gods genade herstellen soude. Maer dit was even so veel, als om vuur te blusschen, olie daer in te gieten. Want alsoo hem door dese wijse de sieckte geboren was en sijn nature van selfs dese medicijne begeerde, soo wiert sijn quaetGa naar voetnoot3 van dag tot dag erger, sijn uytsporighedenGa naar voetnoot4 groter en op het point gebragt, van in een rasende dolheyt sijn dagen te eyndigen. Het gesigt begon langerGa naar voetnoot5 hoe wilder te staen, de gebaerdenGa naar voetnoot6 des ligchaems verwoeder en de vreese voor de magt des Duyvels groejden dier maeten in hem aen, dat men genoodsaeckt was lieden die hem souden bewaerenGa naar voetnoot7 toe te voegen. Want hem alleen aen sijn selven te vertrouwen, was hem over te geven aen de alderbaerblijckelijcksteGa naar voetnoot8 gevaeren. Hy kermden onophoudelijck, sugten en jammeren was al de spijse daer hy mede gevoed wiert. Deed niet als overluyt roepen en schreeuwen, Ah daer is hy! daer komt hy! hout hem vast! enz. Sulcks het gantsche huys hier door in een geduurige alteratie en oproer was. Waer by dit nog quam, dat sommige onverstandige onder de DomistiquenGa naar voetnoot9 of bewaerders by vrienden en gebuuren uytstrojden, dat den jonge Philopater in der daet en waerheyt van den Duyvel was beseten. Bevestigende sulcks door sodaenige slag van leugenen en verdigtselen, als hun het waen geloof scheen te verpligten om uyt te boesemen.Ga naar voetnoot10 Het is wel waer dat dit seggen by alle niet evenveel geloof meriteerde,Ga naar voetnoot11 in tegendeel drevender sommige openbaerlijck den spot mede, voor vast houdende dat die ydele voorgeversGa naar voetnoot12 van dese valsheyt, den boose Geest selfs sigtbaerlijck in sig hadden. Evenwel ontbrackender oock gene, en daer onder voornaeme Godgeleerde, (immers altoos in naemGa naar voetnoot13) die van dit gevoelen soo byster vreemt niet en waeren ende de apparentieGa naar voetnoot14 van haer sustenueGa naar voetnoot15 op verscheydenen tekenen diese in Philopater als bewijsen hier van waenden te sien, fundeerde. Een van dese ongeluckgeGa naar voetnoot16 menschen-visschersGa naar voetnoot17 tracteerdeGa naar voetnoot18 Philopater anders nog anders als een besetene; gaf aen hem gebod op gebod en regel op regel om van den boose geest verlost te worden. Bad en deed andere publice en privaet voor hem bidden: invoegen het gerugt van dese Notoire valsheit binnen weynig weecken alom voor | |
[pagina 68]
| |
wat nieuws en wonders verspreyt wierdt. Sulcks het mede ter oren quam aen een vermaert Zeeuws Leeraer,Ga naar voetnoot1 een dood vyant van diergelijcke grollen,Ga naar voetnoot2 die oock niet weynig gelaboreertGa naar voetnoot3 had, om door sijn mont en penne het verdoemde waengeloof uyt de werelt te bannen. Dese al voor veele jaeren eenige kennisse gehad hebbende aen de vader van Philopater, kon niet nalaeten (also hy over dit subject een brief ontfing) eens na Amsteldam over te steecken,Ga naar voetnoot4 om dit wonderbaerlijcke wonder met eygene ogen te ervaeren. Den ouden Patroon vont hy geheel kranck en in een sobere staet te bedde leggen, die hem na vermogen verwellekomt en beleeft ontfangen hebbende, in een omstandig discoursGa naar voetnoot5 dat drie volle uuren duuurde, alles verhaelde wat hy sig van sijn soon imagineerde. Waer op desen Heer den verbaesden en verwonderende spelende (en in der daet hy was 't soo vry wat, bemerckende de onnosele eenvoudigheyt van den goede oude man, die hy altoos nog wat meerder verstant oordeelde gehad te hebben) versogt Philopater te mogen sien en horen. Het welck hem na beleefde bedanckinge toestaenGa naar voetnoot6 zijnde, vond hy den onnoseleGa naar voetnoot7 jongeling in die stant als we boven gesegt hebben. Dog was hy eenigsints ontstelt, toen hy de Vader hoorde sprecken, hy was nu seeckerlijck volkomen gealtereert,Ga naar voetnoot8 siende de miserable dispositieGa naar voetnoot9 van den soon. Noit sag hy van sijn leven afgepijnigder ligchaem, nog ondervont kinderlijcker sotheden, als waer mede de geest van Philopater beseten was. So dra dit elendige schepsel hem gewaer wiert, riep en schreeude hy (menende de Predicant te sien die hem daeglijcks besogt) Och Domine, Domine! wat doeje hier al wederom, konje dan niet weg blijven, je weet ommers wel hoe Gods jammerlijck my de helsche vyant tormenteertGa naar voetnoot10 als je by me komt, hy mag je onmooglijck voor sijn ogen lugten of sien en heeft menGa naar voetnoot11 nog gisteren gedreygt van lit tot lit te scheuren, als je weer by me quamt, ai lieve mag ick je bidden vertreck dog en ga uw 's weegs; seg aen me vader lief dat ik wel haest gesont sel wesen, als jy maer t'huys blyft, want dat hetGa naar voetnoot12 me de Satan flusGa naar voetnoot13 nog belooft enz. Waer op dese regte Zielherder toetredende, hem (ahoewelGa naar voetnoot14 niet sonder grote resistentie te vinden) by de hand vatte, de pols betaste, van na by onder de ogen sag en also ten eersten observeerde, (also hy so wel gepromoveert Medicus, als beroepen Predicant was) dat dese jonge knaep door te veel waecken en braeckens, de wercktuigen der sinnen dier maeten waeren ontstelt en de sappen die hy nog overig hadden verdorven, dat'er niets nodiger was als hem ten eersten | |
[pagina 69]
| |
tot rust te brengen en dienvolgende een slaep middel te ordonneeren. Dieshalven vraegde hy aen de Domestique, wie den Docter was die daeglijcks Philopater quam visiteren. Maer als hy van hun en uyt de mont van een oude moejeGa naar voetnoot1 verstont, dat'er tot noch toe niemant van dat slag van luyden was by geroepen, ja dat de oude man sulcks uytdruckelijck verboden had, (also hem sijn Predicant en Siecketrooster beyde gesegt hadden, dat de Duyvel alleen door vasten en bidden kan uytgedreven worden en dat hier de konst van alle de Heeren Medici onnut sou zijn) stont hy verstelt en verfoejde by sig selven de prodigieuseGa naar voetnoot2 godvrugtigheyt, welcke (en dat nogGa naar voetnoot3) by mannen van naem en letteren resideerde.Ga naar voetnoot4 Niet konnende begrijpen, hoe 't mooglijck was dat de beestagtige domheyt inGa naar voetnoot5 het waere wesen des Godsdienst, den mensch dus verre van alle redelijckheyt vervoerde. Flucks besorgde hy dat ietwesGa naar voetnoot6 uyt de Apotheeck gehaelt en Philopater ingegeven wiert: 't Geen dien nagt nog so veel effect sorteerde, dat hy by na vier volle uuren na den anderen sliep. Zijnde sulcks niet gebeurt in meer als drie maenden te voren. Des anderen daegs morgens voer hy voort met nog iets anders voor te schrijven, 't welck geen minder operatie dede,Ga naar voetnoot7 's avonts wederom en so continueerde hy vier a vijf dagen met het gewenschte succes des werelds. Men souw in waerheyt gesegt hebben, dat het geheel huysgesin uytgestorven was, so haestGa naar voetnoot8 Philopater ophielt van het plegen sijner uytsporigheden en somtijts een aengenaeme en sagte ruste te genieten quam. Vrienden, bekenden en gebuuren stonden verbaest, siende dese schielijcke veranderinge, lovende en danckende God ieder op sijn wijse voor soo grote genaede aen dese jongeling bewesen. Predicant en Kranckebesoecker selfs stonden als opgetogen, niet wetende wat te dencken van sulcke exacteGa naar voetnoot9 en facile uytdryvinge des Duyvels, also sy daer noit van gehoort of gelesen hadden. Se beleden tegen elkanderen, dat dit hun verstant verre te boven ging, ja datse nauwlijcks konden geloven, dat den Zeeuwschen Heer door geoorloofde en zuyvere natuurlycke middelen dit te wege bragt. En in Conscientie hier over hun beswaert voelende, spraeckense Hem stoutmoedig over dit subject aen, Dog dese niet gewoon zijnde om so wat om het kantje te praeten,Ga naar voetnoot10 maer voor de vuyst te seggen daer het op stont, betuygden opentlijck aen hun beyden, dat het hem moeydenGa naar voetnoot11 menschen te sien welcke de CharacterGa naar voetnoot12 van geleertheyt aen de randen der hoeden en op de beffen der mantels droegen, en die nog so jammerlijck onnosel te vinden in dingen die het eerste A.B.C. van hun wetenschap moesten zijn. Dat Philopater al veel minder van den Duyvel was beseten geweest als sy, die sulcke sotternijen niet alleen geloofden, maer oock aen het onnosel volckje debiteerde. Dat het onverantwoordelijck was voor God, | |
[pagina 70]
| |
Magistraet en aen vertroude Gemeenten sulcke Enorme FalsiteytenGa naar voetnoot1 den mensche op de mouw te spellen.Ga naar voetnoot2 Datse hun Conscientien moesten verkragt en alle broederlijcke liefde uyt deselve verbannen hebben, met Hem verdagt te houden van dingen die sose maer de minste mooglijckheit hadden, bequaem waeren om hem voor een volslagen Tovenaer by het gemeen te doen passeeren;Ga naar voetnoot3 en dienvolgende so het anders maer in sommige hoecken van Duytslant gebeurt was, men hem aen het aerds en helsch vuur souw soecken op te offeren. Dat, wilden sy wel doen, ampt en gemoed quijten,Ga naar voetnoot4 hy hun ried wat meer vlijt aen te wenden om de oorsaecken en natuur der ondermaensche dingen beter te leren verstaen. Hun uytterste kragten na vermogen inspannen, de afgodische superstitieGa naar voetnoot5 en blinde bygeloovigheyt, daer het gemeen van selfs dog overgenoegsaemGa naar voetnoot6 toe genegen is, in plaets van te helpen stijven, tot de gront toe te ontwortelen. Datse dus doende de hoog-gedugte Glorie van Godt groot maecken, de magt der duysternisse gantschelijck verpletten en de Heere Christus eerst regt veele zielen gewinnen soude. Wijders, dat hy in het alderminste niet en twijffelde, of het souw binnen weynig daegen blijcken, hoe sporeloseGa naar voetnoot7 middelen men by der hand gevat had om Philopater van sijn krancksinnige sieckten te genesen. Dat Sy voor al, die daegelijcks accesGa naar voetnoot8 hadden gehad in het huys van den ouden patroon en hem dienvolgende in so verre beter als Hy kende, behoorde geobserveerd te hebben, waer uyt des jongelings quaele was voortgekomen. Dat een druppel oordeels in natuurelijcke dingen haer had konnen leren, dat de dwaese opvoeding ende Extravagante pedanterie,Ga naar voetnoot9 diemen omtrent Philopater in het stuck van religie had gepleegt, doende hem hier boven alle kinderlijcke kraghten in vigileren,Ga naar voetnoot10 al dit onheyl eeniglijck te wijten was. Dat hy dit alles uyt het bloote verhael,Ga naar voetnoot11 't geen'er hem den ouden man van gedaen had, seer ligtelijck en ten eersten had konnen ontdecken enz. Die de perplexiteytGa naar voetnoot12 en beteuterdheyd van Predicant en Kranckebesoecker op dese ernstige betuygingeGa naar voetnoot13 des Zeeuwschen Heers hadden gesien, souden sig niet genoegsaem hebben konnen verwonderen. Alleenlijck repliceerde de eerste met een Pastorale Graviteit;Ga naar voetnoot14 Mijn heer ick had niet gedagt uw de minste offensieGa naar voetnoot15 te geven, met uw mijn regtmatige scrupulen omtrent dit extraordinaire geval voor te stellen, dog soo het evenwel sodanig souw mogen zijn, versoeck ick Excuse: En daer mede sonder veel pligtpleginge te maeken,nam hy met sijn Kranckebesoecker afscheyt, sweerende ondertusschen by sig selven, so lang hem de ogen open stonden, geen occasie te sullen voorby laeten slippen om | |
[pagina 71]
| |
den Zeeuwschen Heer dese vrymoedige iever die hy gebruyckt hadde, betaelt te setten, so 't hem andersins maer mooglijck was. En in der daet hy queet sig onder de hand in dier voegen daer omtrent, dat Middelburg noch heden betreurt de onverdragelijcke moejelijckheden, welcke men korts daar na over de beroepinge van Wilhelmus Momma,Ga naar voetnoot1 hun alderbraefste leeraer aendeed. So verre kan de heyloose ambitie een geestelijck persoon, wanneer hy door een ander sijns gelijcke sijn licht siet betimmeren,Ga naar voetnoot2 vervoeren en tot een vervloeckte wederwraeck rusteloos aenporren. Ondertusschen nam de gesondheyt van Philopater van dag tot dag sodaenig toe en sijn krancksinnigheyt af, door de bysondere vlijt van den Zeeuwschen Heer, dat men tegen elcks vermoeden hem buyten alle pryckelGa naar voetnoot3 oordeelde. Dog een nieuwe slag trof desen jongeling wederom so gevoelig als oit: Naementlijck, het ten uyttersten kranck worden van sijn seer geliefde Vader, die verheugt over de mirakeleuse gesondwordinge sijns soons, wijl hy hem oordeelde uyt den doode wedergekregen te hebben en uyt de helle in den hemel overgebragt te sien, sig so seer aen de tegengestelde passie van droefheyt, waer mede hy so lang behebt was geweest, overgaf dat de nog weynige kragten sijns levens hier door geheel verstrooyt zijnde, hy sig allengskens bereyde om zijn ziele aen God, van wien hy se ontfangen hadde weder om te geven. Dog in der daet met so veel genoegen wegens het gene den Zeeuwschen Heer, so na ziel als ligchaem omtrent sijn soon had te werck gestelt, dat sijn stervende lippen onbequaem waeren alle de bedanckinge die in sijn ziel opgesloten lagen, uyt te drucken. Betuygende dat hy inniglijck hoopte, dat God de eenige vergeldinge sijns arbeyts souwde zijn: Dat hy sig selven verfoejde, sijn soon door een alderstrengste tugt en slaefachtig onderwijs in dingen daer sijn jonge geest geen de minste Capaciteyt toe hadde tot sulck, een uytterste gebragt te hebben. Dat eyndelijck dit nog het eenige, 't geen hy den Zeeuwschen Heer had te versoecken, was dat hem geliefde de verdere optreckingeGa naar voetnoot4 sijns soons op sich te nemen, also hy die niemant ter werelt beter als aen hem vertrouwde; 't welck dese hem niet konnende weygeren, ontsliep hy daer op seer gerustelijck. Het smertelijck verlies en de inniglijcke droefheyt van Philopaters moeder over het afsterven van haer lieve Gemael, deed haer hem binnen een maent na dat hy begraven was, den weg van alle vleesch volgen. Sulcks hier door Philopater nevens sijn eenige suster als ouderloose weesen onder het volle bewint hunner voogden geraeckt, oock ten haeren huyse ingenomen wierden. Het is wel waer, dat geduurende dese huyselijcke wanordre men genoeg te doen had, om te beletten dat Philopater niet wederom in sijn oude stuypen verviel, also hy boven maten bedroeft over het verlies van vader en moeder te gelijck, sig somtijts geheel overgaf aen de redelose driften welcke uyt dese | |
[pagina 72]
| |
hertstogt soo se onmaetiglijk is, altijt komen te ontstaen. Dog den Zeeuwschen Heer hem geduuriglijck behandelende na de swakheyt sijns geests, nu hy hem onder sig en in sijn eygen huys had, deed so veel door redenen die voor hem bevattelijk waeren, dat hy na verloop van weynig weecken volkomentlijck genesen en in een gewenschte gesontheyt herstelt wiert. Men had, om Philopater so verre te brengen dat hy met fatsoen de geselschappen van andere wel-opgetrockene Burgers kinderen frequenteren kon, over de ses volle maenden van doen. Want sijn strickteGa naar voetnoot1 en afgesonderde opvoeding had hem in so boersche conditie gestelt, dat den hontschen DiogenesGa naar voetnoot2 en onbeschofte EsopusGa naar voetnoot3 niet voor hem behoefden te wijcken. Sijn tael was so beschaeft, gesten en buyginge des ligchaems so adretGa naar voetnoot4 dat een Oosaender boerGa naar voetnoot5 hoe stijloorigGa naar voetnoot6 oock, hem hier in de loef afstack. Het was een lust om te sien, hoe natuurlijck hy de oude Amsterdamsche stijfheytGa naar voetnoot7 in manieren uytbeelde; men souw gesworen hebben, als hy sijn hand moestbesigen om de hoet af te ligten, dat sijn arm stijf was geweest; somtijds gebruyckten hy se'r oock wel alle beyde toe. Goeden dag en goeden avont, was byna alles wat hy wist te seggen. Dog dit hoeckjen quam hy wel haest te boven,Ga naar voetnoot8 en sulcks te ligter, na dien hem den Zeeuwschen Heer, een deftigGa naar voetnoot9 Meester in de Muzyk en Tekenkonst, die oock in allerhande Hoffelijckheden was afgevaerdigt, toevoegde. Lesen, schrijven en de eerste beginselen der Reeckenkonst had hem sijn vader al vroeg vry redelijck laeten leeren, sulcks den Zeeuwschen Heer hem tot hoger konsten en illustreGa naar voetnoot10 wetenschappen voornemens zijnde op te trecken, bestelde hem onder de institutieGa naar voetnoot11 van een Latynsch Rector, sijn goede vriend, ten eynde dese hem die tael, welcke by de geletterde als de eenige ladder om den Tempel van MinervaGa naar voetnoot12 te beklimmen wert geconsidereert, volkomentlijck soude leeren. Maer seeckerlijck hier vond Philopater wat meer arbeyts, als in de boecken die hem sijn Vader | |
[pagina 73]
| |
gekogt hadde; 't was langer nu niet te doen met een half uurtje te lesen, twee uuren te sugten en drie te huylen. Hier moest oordeelGa naar voetnoot1 en memorie in 't werck gestelt worden, en die waeren in de voorgaende talmeryen niet weynig verswackt. Evenwel also der niets so swaer is, of het wort door moejte verkregen, begon hy sig so rustig tot dit grote werck te schicken,Ga naar voetnoot2 dat hy in minder als drie jaeren bequaem was, tot hoger studienGa naar voetnoot3 over te gaen. Den Zeeuwschen Heer, die hem in alles voor een twede vader verstreckte, ried hem sig te appliceren totGa naar voetnoot4 de loffelijcke studie der Geneeskonst, daer hy selfs oock een groot liefhebber van was en het grootste gedeelte sijns jeugts in doorgebragt had. Hier schickte sig Philopater wel na vermogen toe en bragt'er byGa naar voetnoot5 de twee jaeren t'soeck in, maer ten ging'er op lang na soo glat niet me voort als men gedagt hadde. 't Waeren niet als ruuwe beelden, die hy hier af in sijn verstant vormde. En hy souw, so hy hier in had voortgegaen, na alle waerschijnlijckheit so groot een slagting onder de siecken aengeregt hebben als nog oyt by de domste van die order gepleegt is. 't Quam egter by de dofheyt van geest nog onbequaamheyt in verstant niet toe,Ga naar voetnoot6 dat hy hier so weynig progressen in deed,Ga naar voetnoot7 Maer de vervloeckte ongebondentheyt,Ga naar voetnoot8 welcke hy onder de Studenten die dese faculteytGa naar voetnoot9 cultiveerden,Ga naar voetnoot10 deed'er hem so t'eenemael adversGa naar voetnoot11 van zijn. Want niets was hem haetelijcker dan de beestagtige DebauchesGa naar voetnoot12 en Profaniteyten,Ga naar voetnoot13 die gestaedig onder hun in swang gingen. En seeckerlijck, wie sal die maer een druppel oordeels of kennis van saecken heeft, konnen loochenen of die jonge Monsieurtjes sijn het, die met de grootste arbeyt des werelts en ten kosten van hun ouders middelen, dit over oude spreeckwoort soecken waer te maecken ubi tres medici, duo Athei:Ga naar voetnoot14 WrijvendeGa naar voetnoot15 also de regtschapene oeffenaers van dese goddelijcke konst een onuytwisselijcke CalangeGa naar voetnoot16 en schantvleck aen, daerse ondertusschen hun kostelijcke tijt dus in verdoemde godloosheden doorbrengende, tot jaeren van onderscheyt gekomen zijnde en hun konst sullende in practijck stellen, door hun bullen, die se meer voor gelt dan na verdiensten krijgen, regte gequalificeerde mensche moordenaers worden. Wel is waer dat dit quaet so algemeen is aen de Academien, dat in plaets datse soude | |
[pagina 74]
| |
strecken volgens het oogmerck van haer stigters, voor planthovenGa naar voetnoot1 waer in alle goede konsten en wetenschappen om Kerck en Staet van brave mannen altijt te voorsien; se al lang met die Honorabile CharacterGa naar voetnoot2 van guytenGa naar voetnoot3 scholen te zijn, proncken moeten. Geen faculteyt, selfs de gene die aen de H. Godgeleertheyt ('t is schande te seggen) is toegeweyd, is'er vry van. Die hier onder de Studenten (want ick swijg van de Juridici en anderen) meerder deftigheyt en glans van welleventheyt souw menen te vinden, mogt by heldere middag Diogenes lantaern wel opsteecken; en water in een seef draegen, wyl hy dog verloren moejten doen soude: En alhoewel dit geen Academie, als Academie te wijten is, maer veel eer een quaet by toeval moet geagt worden, so schijnt de ongebondentheyt egter daer so nootsaeckelijck aen te sijn, dat s'er byna onmooglijck af te scheyden is. Want de hooge schoolen hebben dit gemeen met de grootste en volckrijckste steden, datse zijn saemen gesetGa naar voetnoot4 en opgepropt uyt alderhande NatienGa naar voetnoot5 van de werelt; daer ieder sijn verdorvene gewoontens uyt sijn eygen land mede brengende, selden iemant verbetert of beter gemaeckt wort. Waer by als een voornaeme oorsaeck tot ruine der seden dit noch komt, dat men'er de jonckheyt in sodaenige jaeren na toeschickt,Ga naar voetnoot6 als wanneer'er de strepen van de schoolmeesters roede nog op de billen sitten. Aen hun is het dat men durft vertrouwen, daer 't alles aen gelegen is, namentlijck een goede opvoedinge. Ick weet niet met waerheyt welck een ingebeelde heyligheyt men aen die plaetsen niet al moet toe-eygenen. Want daer een regtschapen man, als hy sijn kinderen tot nog veel meer jaeren toe onder sijn bestelGa naar voetnoot7 in sijn huys heeft, niet souw willen verstaen,Ga naar voetnoot8 datse maer een halve nagt buyten sijn kennis hier of daer souden lopen, kan men hier mackelijck resolveeren deselve van de eene vacantie tot den andere toe, op hun eygen reeckeninge huys te laeten houden so als 't hun goet dunckt. Maer de waen dat de Heeren Professoren, onder welcke sy CollegiumGa naar voetnoot9 houden, het oge op hen genoegsaem hebben, doet elck gerust zijn en voor geen onheyl sorgen:Ga naar voetnoot10 Daer het nogtans notoir is, dat dese Heeren (of men moestse een Tantum ExtraordinairGa naar voetnoot11 daer voor beloven) sig so weynig met die saecken bemoejen, dat het nergens na sweemt of gelijckt. Want lieve God! sy hebben buyten de uuren, die se aen lessen te geven te kost leggen,Ga naar voetnoot12 so veele besoignes en occupatien,Ga naar voetnoot13 so veele Heeren en Dames te besoecken, Consulten en ComparitienGa naar voetnoot14 by te wonen, sulcke pleysierige tuynen te bewandelen, Visiten af te leggen en te ontfangen, dat men | |
[pagina 75]
| |
immers wel dencken kan hoe weynig tijts dat'er overschiet, om sulck een pedagogye over hun Studenten te oefenen. Behalven nog dat'er niet een by na is, die van sijn 30 tot 60 jaeren niet al een volumenGa naar voetnoot1 of twe geschreven heeft, en dan zijnder in de Theologie nog wel 1/3 Predicanten by; om so het mes aen alle kanten te doen snijden. Ick seg dit in het alderminste niet tot disreputatieGa naar voetnoot2 deser Heeren, maer tragt'er alleen mede te kennen te geven, hoe incapabel sy behoren geconsidereerd te worden by verstandige ouders, om'er het opsigtGa naar voetnoot3 van hun kinderen buyten het Collegie aen te vertrouwen. 't Is oock hier van daen, dat dieverse voornaeme steden onder de Unie van dese VII. Proventien sorteerende, hebben besorgt dat'er illustre scholenGa naar voetnoot4 binnen des selfs muren opgeregt zijn geworden, die van brave mannen versorgt en met genoegsame CommoditeytenGa naar voetnoot5 zijn voorsien om'er de jeugt alles te verschaffen wat in Hollant te Leyden; in Vrieslant te Franiker; in 't Stigt te Uytregt; in Overyssel te Harderwyck;Ga naar voetnoot6 en elders te vinden is. En sulcks alleen, om datGa naar voetnoot7 de ouders selfs het oog over hun kinderen souden hebben: De debauches en verquisting beletten en de menagieGa naar voetnoot8 die in alles voordelig is, bevorderen. Maer welck effect dog wort hier van gesien? Wat voor heylsaeme vrugten pluckt men van dese gesegende acker? Seeckerlijck met allen weynig. Want so de Duyvel het duysentste deel magts hadde, in 't gene het welck men gemeenlijck aen hem toeschrijft, so souw hy met de tiende part so veel quaets niet konnen uytregten, als hier tegen de goede intentie der Magistraten by de Proffessores der hooge scholen gedaen wort. Want de redenen van eygen interestGa naar voetnoot9 doen hun aen mijn Heeren de Staten of des selfs Stadhouder demoediglijck Remonstreren,Ga naar voetnoot10 het groot verval der Academien en neringloosheitGa naar voetnoot11 dier Stadt, in welcke datse gevestigt is. Die vanGa naar voetnoot12 ambitie en glorie om over al en alleen meesters te zijn, doet hun publice en privaet uytschreeuwen dat het meer als billick is, dat de wet uyt haer Zion wert gehaelt;Ga naar voetnoot13 dat God aen die plaetsen daer sy Proffessores zijn, sijn vuur en haertstedeGa naar voetnoot14 (als van outs onder de Joden) heeft. Dat sy geoctrojeerde en gepriviligeerdeGa naar voetnoot15 Rabbynen zijn, die alleen van den | |
[pagina 76]
| |
God des Hemels de CharacterGa naar voetnoot1 hebben om Priesters en LevitenGa naar voetnoot2 te maecken enz. Daer en boven, hoe openbaerlijck sy andersins tot blaeme der Kerck dissentierenGa naar voetnoot3 in gevoelens, die de Uniformiteyt der leere opmaecken,Ga naar voetnoot4 so hebben se nogtans in dit point politieGa naar voetnoot5 genoeg, om als een eenig manGa naar voetnoot6 aen te spannenGa naar voetnoot7 hun haen over al te doen krajen. Amsteldam en andere voornaeme steden, die doorlugtige schoolenGa naar voetnoot8 hebben, konnen getuygen onder welcke verbintenisse, accoorden en moejten hun Studenten een Testamonium FacultatisGa naar voetnoot9 te Leyden, Harderwyck en elders moeten halen.Ga naar voetnoot10 Welcke Clausulen daer in influeren,Ga naar voetnoot11 om so veel doenlijck is de luyster der studien buyten de Academien verkregen, den neck te breecken, hoe schoorvoetendeGa naar voetnoot12 selfs de gaeuwsteGa naar voetnoot13 geesten hier op ter Examen geadmitteerd worden. Dus onderdruckt men alderwegen de heylsaeme belangens van steden, huysgesinnen en jeugt, men voert se ongevoelig overGa naar voetnoot14 tot alle die uytspattingen en sorgelijcke wulpsheden, die men weet dat onder de Studenten daeglijcks gepleegt worden. Het welck onmoogelijck souw konnen geschieden, by aldien se onder het dack van hun ouders of voogden gehuysvest waeren en dat die het bestier over hun hadden, wijl men selden sulcke onregtaerdigeGa naar voetnoot15 vint die al siende willens en wetens souden toelaeten, dat hun kinderen in het verderf liepen: gelijck voor het meeste gedeelte gebeurt, soo sy deselve na de hooge schoole senden. So ons iemant vraegt, of'er dan gantschelijck geene behoorden te zijn; wijlse so veel contribueren tot verwilderinge der seden? Die zy geantwoort: datse konnen gedult worden, om als algemeene Oeffen-schoolenGa naar voetnoot16 voor buytenlanders, nabuurige vreemdelingen, ingeseetenen die in haer steden, dorpen of vlecken ten eenemael van alle gelegentheyd om in goede konsten onderwesen te werden zijn ontbloot, te verstrecken. Maer voor de rest, dat sulcke, die binnen hun eygene stadt een illustre schoole hebben, daer geensints behoorden gesonden of geadmitteerd te werden; 't zy bevoorens duydelijck bleeck, datse sodaenige gronden omtrent de wetenschappen gelegt hadden en in een burgerlijcke EthicaGa naar voetnoot17 geoeffent waeren, dat het verdere, 't geen se op een Academie sogten, maer ten uytterste genomen voor franje aen het kleet van geleertheyt dienen soude. | |
[pagina 77]
| |
Maer dese digressieGa naar voetnoot1 of buytensprong, waer toe mijn pen vervoert wert door ick en weet niet welck een Academische drift, souw ons wel haest de geheele Philopater doen vergeten: Daer ondertusschen mijn Leser buyten twijfel al verlangt om te weten hoe het met hem geschapen mag zijn. In der daet vry redelijck. Want den Zeeuwschen heer, die niets ter werelt als sijn wel zijn en beste sogt, hoe langs hoe meer bemerckende dat hy ten eenemael was genegen sig te appliceren tot de studie der H. Theologie, liet hem hier na sijn vrye verkiesinge in te werck gaen: En sulcks te eerder, om dat hy verseeckert was, dat Philopater hier toe bequaemheden had die vry ongemeen waeren, so van een naturelle neerstigheytGa naar voetnoot2 om te blocken, deftigheyt in gelaet en omgang, en boven al van een seer stigtelijck en godvrugtig leven. Hy nam hem dan dieshalven weder in sijn eygen huys, met voornemen om de soete vrugten van sijn veeljaerige arbeyt hem mede te deelen. En ah! wat soude Philopater een gesegent instrument in Gods hant om zielen te winnen hebben konnen zijn, had het de Almagtige behaegt aen het leven van den Zeeuwschen Heer nog eenige jaeren toe te voegen! Want Hy was een regtschape prediker van het Euangelium des Vredes.Ga naar voetnoot3 Een waere Philometer of Moeder-liever van de ruste envrede der Kercke. Een dood vyant van alle krakelen, van broeder-twistinge, afscheuringe en verwyderinge. Noyt arbeyde iemant met meerder vlijt om de verschilstucken, die het wesen der saligheyt niet en quetsten onder de Reformateurs weg te nemen en hun tot vereeniging te brengen; Nagt en dag was hy beesig sijn Gemeynte met leer en leven te stigten en boven alle leyde hy het'er op toe, de menschen van hun hartstogten en elendig waengeloof te genesen. Het waere wesen des Godsdienst had hy altijd in 't oog den sijnen te onderrigten; en sulks met so veel gevalligheyt, dat hy van elck een, so binnen als buyten de kerck, gelieft en gemint wiert. Hy stierf in 't begin des jaers 1678. out zijnde omtrent 59. jaeren.Ga naar voetnoot4 Kerck en politieGa naar voetnoot5 betreurde dese droeve slag; dog boven al Philopater, die aen desen Heer te gelijckelijck een twede vader, voogt en herder verloor. Hy had toenmaels nog niet volkomentlijck bereijckt den ouderdom van 19. jaeren; dieshalven byna raedeloos, niet wetende hoe veyligst de volgende cours sijner Studien te voltrecken, begaf hy sig na Amsteldam; ten huyse van sijn tweede voogt, by welcke sijn suster inwoonde. Dese, zijnde Ouderling van de Kerk en een groot vrient van dien adelijke Predicant,Ga naar voetnoot6 welckers leven so geestig na het Tafereel van den Thebaensche Philosooph Cebes door hem selvenGa naar voetnoot7 is beschreven; sont hem na verscheyde besoignes met gemelde HeerGa naar voetnoot8 hier over gehad te hebben na de | |
[pagina 78]
| |
Academie van Leyden, alwaer hy ter liefde van den een en anderGa naar voetnoot1 met de grootste teeckenen van geneegentheyt by elck ontfangen wiert. Dog bysonder aengenaem was hy den groote en witte Christoffel,Ga naar voetnoot2 die te dier tijt als een andere atlas,Ga naar voetnoot3 de geheele Academie met al des selfs gewigt alleen op sijn hals torste. Dien arbeytsaeme Heer en grote GoliathGa naar voetnoot4 om het heir der Voetianen hoon aen te doen, verwellekomde hem meer als iemant; Nam hem in sijn eygen huys en voegde voor geselschap hem toe een Student, die van sijn 14. jaeren af het Cartesianismus & Cocceanismus als water had ingedronken. By dese woonde en sliep Philopater op een kamer en bed, aten en droncken met malkanderen aen de tafel van den Proffessor, waer uyt binnen weynig dagen een seer nauwe verbintenisse en onderlinge vrientschap geboren wiert: sulcks dat den een den anderen met een broederlijcke genegentheyt omhelsde en inniglijk lief kregen. Te meernadienseGa naar voetnoot5 in jaeren weynig verschilde en in humeuren malkanderen gelijck waeren. Na datse beyden omtrent 13. maenden in de HebreenwscheGa naar voetnoot6 tael, per ordre van hun Proffessor, die dese kennisse als de ziel van de H. Godgeleertheyt considereerde, hadde doorgebragt, wierdense met alle ernst door hem aen de saeck selfs geset en tot sijn Collegium TheologicumGa naar voetnoot7 over gevoert. Hier was het om dese Jongelingen de eerste beginselen huns wegs te doen verstaen, dat men hun inscherpteGa naar voetnoot8 voor alle dingen agt te geven op de natuur, eygen aert en kragt van het VERBONT DER WERCKENGa naar voetnoot9 't welck God voor den val, met den eersten mensch Adam (na voorgevenGa naar voetnoot10 dier Theologie welcke nognauwlijcks een halve eeuwe out is) gemaeckt soude hebben. Hier moestense voor alle dingen weten, dat het woort Foedus Verbont van Ferire Slaen, van Fides GeloofGa naar voetnoot11 en Faedare bevuylenGa naar voetnoot12 afkomstig, in het Hebreeuws door Berith Barah en Bara en in het Grieks door Diatheke, een Testament uytgedruckt wiert. Se moesten kunnen begrijpen, wat dit Verbont was;Ga naar voetnoot13 in welck opsigte eensydig; en wie'er de | |
[pagina 79]
| |
onderhandelende partyen in waeren: daer en boven aenmercken de conditien en voorwaerden, op welcke het gegrondvest was; wat Sacramenten het hadde, te weten de Boom des Levens, het ParadysGa naar voetnoot1 en geen andere, ja datse gruwelijck dwaelden die'er den SabbathGa naar voetnoot2 onder reeckenen. Maer boven al moestense met een meer als menschelijcke wijsheyt naspeuren, door wat weg en langs welcke trappen dit Verbont der Wercken van tijt tot tijt kragteloos gemaeckt en vernietigt wort.Ga naar voetnoot3 Dat sulcks geschiede (1) Door het niet konnen rechtveerdigenGa naar voetnoot4 uyt kragt vanGa naar voetnoot5 eygene verdiensten. (2) Door de openbaeringe van het Verbont der Genaden.Ga naar voetnoot6 (3) Door het weg nemen en aen stucken scheuren van het hantschrift der sonden, om Christi doot en verdienste wille. (4) Door de doot der Gelovige; in so verre sy nog in dit leven met een swack en sondig ligchaem omhangenGa naar voetnoot7 zijn. (5) Eyndelijck door de opstandinge uyt den dooden, als wanneer nog het ligchaam, dat om der sonden wille doot was, wederom opgeweckt wort. En of wel in den geheele Bybel, van GenesisGa naar voetnoot8 af tot ApocalypsisGa naar voetnoot9 incluys, niet een enckel woort, schaduw of ligchaem van dit geheele werckverbont met des selfs omslagGa naar voetnoot10 gevonden of bespeurt wert, ja schoon 'er den H. Geest so stil van swijgt, als oit van 't Paepsche Vagevuur;Ga naar voetnoot11 't moet 'er evenwel zijn, men soekt en vint het daer het niet is: En doet'et voor de Basis en Grontpylaer van de geheele Coccejaensche Theologie verstrecken. O groote scherpsinnigheyt! O wonderlijcke uytvindinge van een leerstuck daer nog Moisis, nog alle de Propheten, nog Christus met sijne Apostelen in het alderminste iets van geweten hebben. Daer men sedert 25. jaeren so veel wercks van heeft gemaeckt, so veel papiers om beklat, so veel om geroepen en gepreeckt: dat men als of'er de geheele saeligheyt aen hing en gelegen was; nog tegenswoordig 't komt te pas of niet, oude en jonge in stampt; hun kragtiger aendringt te onthouden als de 12. Artykelen des Geloofs selfs. Seekerlijck, men moet tegens wil en danck bekennen, dat de Coccejaensche Broederschap uyt gauwe mannen bestaet: Want daerse so overvloedig konnen prediken en schrijven over saecken die nog bestaen, nog zijn, nog wesen hebben, Lieve Hemel! wat soudent mirakelen van geesten wesen, so se sig op dingen die | |
[pagina 80]
| |
waeragtig waeren, toeleyden. Dan souw 't meenig wel eens lusten te sien, wie dog so veel couragie souw hebben, om over eenig verschilstuck met haer in 't velt te treden. Want daer zijnder niet weynige, die met het grootste pleysier hebben gesien en gelesen, de verwonderenswaerdige scherpsinnigheyt om het Verbont der Wercken staende te houden, welcke in seeckere Voorreden voor een groote Belijdenis Predicatie door Coccei Schoon Soon in 't werck gestelt is.Ga naar voetnoot1 In der daet elck behaegtse, om datse daer so koddig ter sneGa naar voetnoot2 komt. Den Adelijcke TheologantGa naar voetnoot3 daer Amsteldam meerder als op 't Stadthuys, beurs, kercken, torens, swaere gebouwen enz. eeuwiglijck sal brallen en de wimpels van de grote mast laeten waejen, had by sijn leven een begin van de leere der waerheyt geschreven en in het ligt gegeven. 't Wiert wel verkogt en stigte veele. Maer hy had'er juyst (en buyten twijffel met voordagtGa naar voetnoot4) niet een woort in gerept van het Verbont der Wercken. Dat was onverdraegelijck en onmooglijck te dulden voor sulck een doordringende en naby siende gesigt.Ga naar voetnoot5 Hy sogt en wedersogt alle de papieren van de overledene en vont'er stoffe tot een tweede deel onder. Toen was 't, sta vastGa naar voetnoot6 opschaffersGa naar voetnoot7 van vaste spysenGa naar voetnoot8 en vlacke verkondigers van het eeuwig Euangelium;Ga naar voetnoot9 dese Prologe sal uw gelden.Ga naar voetnoot10 En op wat wijse meenje dog? Voor eerst wil Hy, dat het so seecker is dat den overledene Sal:memorieGa naar voetnoot11 een Verbont der Wercken geloofde, als waer is dat drie en vier agt uytmaecken. Ten tweden bewijst hy 't Werckverbont met vierkloeckeGa naar voetnoot12 argumenten. En ten derden schut hy sijn swaermoedige ziele in bekommerlijcke gedagten uyt, omtrent de regtsinnigheyt sijner broederen, niet konnende dencken dat sy verre van SocinianeryeGa naar voetnoot13 zijn, also aen het ontkennen van het Werck verbont ligtelijck vast is de ontkenninge van het Verbont der Genaden. En wilje eens weten waarom? Hy selje dat selfs met naeckte woordetjes seggen. Die loogchend dat Adam, in sijn staet van opregtigheytGa naar voetnoot14 | |
[pagina 81]
| |
voor den val door sijn eyge goede wercken en verdiensten, het regt had, om van God den Hemel tot loon sijner vergeldinge af te eyschen; Die loogchend oock dat Christus dit voor sijn uytverkorene gedaan heeft. Sluyt dat niet deftig?Ga naar voetnoot1 Ick wed al die hem liefhebben, Ja daer toe sullen seggen, schoon het in specieGa naar voetnoot2 so valschGa naar voetnoot3 is, als'er iets valsch bedagt kan worden. Want in wat staet dat men den mensch oock aenmerckt, so blijft dit waeragtig dat alles wat hy besit, erlangtGa naar voetnoot4 en ontfangt om eenig goed werck uyt te voeren, sulcks hem van God uyt genaede by gesetGa naar voetnoot5 wort, van wien hy in alle sijn bedrijf, doen en laeten sodaenig is afhangende,Ga naar voetnoot6 dat hy sig sonder dat volmaeckte wesen nog roeren nog bewegen kan. Waer blijven nu verdiensten, eygen goede werken en regt om van God, als van een schuldenaer de saeligheyt af te eyschen? Waer het heele opgeregte Werk verbont met al des selfs grote nasleep van ap- en dependentien?Ga naar voetnoot7 Moet men dan op de rant van het Sociniaensche bootje sitten,Ga naar voetnoot8 als men volgens de gronden van de suyvereGereformeerde leere omtrent het schepsel in alle staeten, alle verdiensten uytsluyt? Wel aen, wie kan 't helpen dat m'erGa naar voetnoot9 sig na voege,Ga naar voetnoot10 men weet dog niet waer het nog eens te pas kan komen; Dese Voorreden-maecker, eens volkomen Rooms wordende,Ga naar voetnoot11 is van nu af het MeesterlijkGa naar voetnoot12 heerschen over sijn broederen also gewoon, dat'er niets meer aen hapert, om elck een sijn hand te doen kussen dan dat men hem, als sulcks de gewoonte eens te Amsteldam wort, SuperintendentGa naar voetnoot13 maeckt en wie weet welcke grote CensurenGa naar voetnoot14 hy dan niet wel over mindere dingen die hem tegens de borst zijn, oeffenen soude, waerom hy dienvolgende wel meriteert dat me eenig ontsag voor hem overhout. Philopater, nevens sijn leergierige Confrater, na datse hun herssens dom geploegt hadden om dese distelagtigeGa naar voetnoot15 en ten hoogsten onnutte stoffe in de memorie te prenten, kregen ondertusschen van hun Proffessor verlof om over te gaen tot wat anders. De driederleye huyshoudinge Gods en des selfs bysondere bedeelinge,Ga naar voetnoot16 wierden nu het onderwerp hunner oeffeninge. Hier moesten se weten hoe dese | |
[pagina 82]
| |
aengemerckt konnen worden; (1) Onder de Beloften.Ga naar voetnoot1 (2) Onder de Wet.Ga naar voetnoot2 En ten (3) onder het Euangelium.Ga naar voetnoot3 Hoe de huyshouding onder de beloften oock drieleedig is. Namentlijck, (1) van Adam tot de Sontvloet. Waer in voorkomt de eerste belofen van het Vrouwe SaetGa naar voetnoot4 de offerhande der Patriarchen en het verderf der aerde door de Sontvloet . De (2) van de Sontvloet tot Abraham. In welcke sy moesten aght geven op de Mysterieuse voorbeelden en verborgene betekenissen, welcke de wateren der Sontvloet, Noachs Arcke, de Regenbooge, Sems seegeninge enz. op Christus en sijn Gemeynte, en Babels tooren bouw op den Antichrist hadden. De derde van Abraham tot de Wetgevinge van Moisis toe. Alwaerse distinctelijckGa naar voetnoot5 moesten beschouwen Gods Verbontmaeckinge, de Besnydenisse, de beloften en seegeninge aen sijn Zaet gedaen om het Lant Canaan te be-erven, de erfenisse der Heydenen hier in gesloten, als een vrugt des N. Testaments, de voortplantinge van dese beloften onder Isaacks en Jacobs nakomelingen. De voorbeelden dies tijts, namentlijckMelchizedeck, Hager en Sara, Isaack, de Ladder Jacobs, Sodoma, Joseph enz. De geboorte en opvoedinge van Moisis,Ga naar voetnoot6 sijn teeckeenen en wonderen die hy voor Pharao deede, de tien plaegen die God over Egypten uytstorten, hoe deselve voorbeeldig zijn opGa naar voetnoot7 het Antichristische Egypten, wat de teeckenen, welcke God by de uytleydinge van het Israelitische volck (te weten het Pascha, het Feest der ongesuurde broden en de Heyliginge der eerstgeboorne) voor beduydenisseGa naar voetnoot8 op Christus hebben. Als oock, wat de wolck- en vuurkolommen daer Israel in de woestyne de weg door gewesen wierden en het Manna datse daer aten, afschaduwde.Ga naar voetnoot9 Eyndelijck, hoe men voor alle dingen hier de eerste Sabbath der JodenGa naar voetnoot10 vinden moest om de broederen Voetianen alle gelegentheyt te benemen, vanse niet met de scheppinge des eersten menschs voor den dag te brengen. Dese gewigtige hooft saecken onder de eerste huyshoudinge wel perfect kennende, vereyschte hun ordre van ondersoeckinge om de tweede ter hant te nemen. De Wetgeevinge op Sinai had hier de voorrang, die des vleeschelijcken gebots, anders gesegt der Ceremonien en der Politie volgde. Dat wat de eerste aenbelangt, moesten sy die onder seeckere verbontmaeckinge van God met Israel aenmercken. Dog geensints onder een Verbont der Wercken of herhaelinge van het selve, maer een puur suyver genaeden Verbont, dat eenigermaeten geschickt was na den staet van Israel in die dagen: Dat Israel niet staende bleef inGa naar voetnoot11 dit | |
[pagina 83]
| |
Verbont, maer 't selve door de sonde van het gulde kalf schrickelijck overtraden. Dat God'er hierom als slaven heeft gehandelt,Ga naar voetnoot1 ten eersten 3000 door de Leviten deed doden en hem alle een swaer jock van dienstbaerheyt opleyde. Dat hier toe moesten t'huys gebragtGa naar voetnoot2 worden alle die onreynigheden, reynigmaeckinge, onderwerpinge aen de so genaemde Goden, 't aenhoren van de vloeck enz.Ga naar voetnoot3 Wijders, dat die geheele wet waer onder Israel besloten was, bestont in 1.Heylige persoonen. 2. Heylige plaatsen. 3. Heylige saeken. En ten 4 Heylige tyden. Dat de heylige personen waeren; de Hooge-priester, de Priesters, Leviten, Nasareen,Ga naar voetnoot4 en Propheten. De Heylige plaetsen; 't Lant Canaan,Ga naar voetnoot5 Jerusalem, den TabernaeckelGa naar voetnoot6en den Tempel. De Heylige saecken; d'Offerhanden,Ga naar voetnoot7 Eerstelingen en Tienden.Ga naar voetnoot8 De Heylige Tijden; de weeckelijcke Sabbath, 't Sabbath jaer, het Jubeljaer,Ga naar voetnoot9 den groten Versoendag, de Feesten van Paesschen, Pinxteren, Loofhutten, der Trompetten,Ga naar voetnoot10 Nieuwe MaenenGa naar voetnoot11 enz. Dat alle dese dingen op Christus en sijn Kercke onder het N. Testament sagenGa naar voetnoot12 en sy Israelieten'er niet meer als de schorsseGa naar voetnoot13 van hadden. Dat Israel na VI. teeckenen der tijden den Messias te gemoete moesten sien; namentlijck dese: 1. Segen tot aen de regeeringe Salomons.Ga naar voetnoot14 2. Vloeck tot de wegvoeringe der 10. Stammen na Assyrien en van Juda na Babel.Ga naar voetnoot15 3. Bekeeringe onder de Volckeren daerse verstroyt waeren.Ga naar voetnoot16 4. Wederkeering tot haer Stadt en Tempel.Ga naar voetnoot17 5. Weldadigheyt van God 100. jaeren voor Christi geboorte aen | |
[pagina 84]
| |
hun bewesen.Ga naar voetnoot1 En ten 6. Vermenigvuldinge van Israel verre boven het getal haerer vaderen. In dese en nog andere dingen, welcke tot de natuur van de MoisaischeGa naar voetnoot2 Godsdienst en het bestel der Hebreeuwsche Republijck behoorden, waeren onse StudiosenGa naar voetnoot3 een geruyme tijt so hertneckig beesig, dat men gesworen soude hebben datse selfs Jooden meenden te worden. Se deeden buyten de uuren van haer Collegie niet anders als malkanderen te vragen en hervraegen, nu na 't een, dan na 't ander van 't geen onder dit oude volck was geschiet en voorgevallen. Bysonder braeckense haer hooft met den toestel des Tabernakels,Ga naar voetnoot4 welcke Moises in de Woestyne timmeren dede. Hier maecktense duysent AlludatienGa naar voetnoot5 op de Architectuur, 't gebouw, de stoffe daer toe, figuur, galerijen, vertrecken en behangselen die daer in waeren. Wat alverborgene en geestelijcke beduydinge op Christus en sijn Kerck hier binnen opgesloten laegen. Voorts beschouwdense met een aldernauwkeurigst gesigt alle de ornamenten en vaten tot dit huys behoorende. Wonderlijck steroogdenseGa naar voetnoot6 op het kopere waschvat, den gouden altaer, goude kandelaer, goude tafel met de toonbroden, arke des verbonts met de daer in leggende tafelen des wets, wet-boeck, manna-kruyk en Aarons staf: Het Versoendecksel, CherubinenGa naar voetnoot7 enz. Met geen minder vlijt bewandelde sy van onder tot boven en van agter tot voor, den geheelen Tempel Salomons,Ga naar voetnoot8 als ook die van Serobabel,Ga naar voetnoot9 ondersogten distinctelijck of'er apparentieGa naar voetnoot10 was, dat de Joden t'eeniger tijt een derde Tempel opbouwen souden. Wyders lietense hun oog gaen over de offerhanden der JodenGa naar voetnoot11 in hun driederlye soorten; namentlijck Brant-offerhanden, Versoen-offerhanden en Danck-offerhanden. Welck de stoffe was die daer toe gebesigt wiert; te weten beesten, vrugten, olie of wijn. Onder de beesten; ossen, koejen, kalveren, schaepen, bocken en geiten, duyven, tortelduyven, musschen enz. Onder de andere Offerhanden, meel en wieroock, sonder hoonig | |
[pagina 85]
| |
en suurdeessem gemengt, maer met sout gesouten. Door wie en voor welcke personen of saecken dese geschiede. Buyten gemeen curieusGa naar voetnoot1 waeren se oock om den Hogepriester in sijn kostelijcke GewadenGa naar voetnoot2 sig selven aen de inbeeldinge te representeren.Ga naar voetnoot3 Wonderlijck bloncken haer de goude en witte klederen van de selve in het oog; Sy inventariseerdense van stuck tot stuck, dog niet sonder aen het klijnste lapje een Allegorische sin en betekenisse op den Staet van de Kercke des N. Testaments toe te eygenen. Sijn linnen onderbroeck, linnen onderrock met oogjes,Ga naar voetnoot4 lyfrock,Ga naar voetnoot5 riem, tulbant, mantel, Ephod of schouderlap, borstlap, voorhooftplaet, enz. moesten elck vol alderhande mysterien wesen. Ja selfs de schelletjes en granaet-appelen, die onder aen de soom van 's Hogepriesters mantel hingen, moesten de doorlugtige en helklinckende predikinge des Euangeliums onder de dagen des N.T. beteeckenen. So oock verbeelde den Ephod en borstlap, daer de 12. Stammen in gegraveert waeren, het altijtduurende middelaerschap Jesu Christi. En meer diergelijcke schranderheden (daer my het hooft reets al van draejd, met'er maer weynige blotelijcksGa naar voetnoot6 te noemen) maeckten sig dese jongelingen in dier voegen eygen, dat'er byna geen laadje in het Cabinet hunner hersen vatGa naar voetnoot7 ledig bleef, om'er oock wat anders, 't geen tot een regtschapen TheologantGa naar voetnoot8 behoort, in te konnen plaetsen. By aldien het niet tegen de pligt van een Historie schrijver was (die altijt buyten partije te kiesen moet blijven en de saecken maer blotelijcks heeft te verhaelen, so als se zijn gepasseert),Ga naar voetnoot9 eenige consideratien omtrent sommige voorvallen te maecken, so souw ick my hier de vryheyt aenmaetigen, van de alderonverschillenste die leeft op sijn gemoet en conscientie te beroepen,Ga naar voetnoot10 of het begrijpelijck is dat de kennisse en die nauwe uytpluysinge, welck men onophoudelijck omtrent de bovengenoemde dingen in het werck stelt, so nootsaeckelijck is behoorende tot het waere wesen van het eygentlijcke en na Gods Woort Gereformeerde Christendom, gelijck 't seedert ruym 30. jaeren met so veel ophefs op Academien en Predickstoelen is geleert en uytgeroepen? Of dese saecken, op die wijse te weten en verstaen oit met redenen hebben konnen meriteren,Ga naar voetnoot11 sulck een schrickelijcke adversie, verwijderinge en haetelijcke twespalt onder broederen die sig een selfde Confessie onderwerpen, aen te regten? Of men hierom oit of oitGa naar voetnoot12 Staet en Kerck met de alderdomste yver, in de swaerste | |
[pagina 86]
| |
oorlogGa naar voetnoot1 die Nederlant is onderworpen geweest, toen de geslaegeneGa naar voetnoot2 vyant tot binnen onse KerckdeurenGa naar voetnoot3 indrong, had behoren te ontrusten? Of men toen niet anders had te doen, als al het papier dat nog in de vier ProvintienGa naar voetnoot4 overig was te bekladden met de alderscherpste broedertwisten, die immermeer gehoort of gesien zijn? Of men in so een tijt Staet en Stathouder, wanneer deselve met de uytterste vigeurGa naar voetnoot5 en bekommering kragten en moet inspanden om het ondraegelijck France juckGa naar voetnoot6 van de schouderen hunner onderdaenen af te werpen, met wederzytsche protestatien,Ga naar voetnoot7 versoeckschriften en aenporringenGa naar voetnoot8 tot een Synodus Nationael,Ga naar voetnoot9 om die niet wesige geschillen te determineren,Ga naar voetnoot10 had behooren onophoudelijck moejelijckGa naar voetnoot11 te vallen? Gelijck daer van attesterenGa naar voetnoot12 konnen een oneyndig getal bittere scheltschriften, walchelijcke libellen,Ga naar voetnoot13 seditieuse dedicatien,Ga naar voetnoot14 voorredens enz. En of wel de navolgers van Coccejus, het in de mond bestorven is, dat de schult hier van niet aen haer, maer aen een party domme drijvers en blinde stijfkoppen onder de aenhangers van Voetius moet geweten worden. Ja dat Sy alleen, en niemant van haer tegenstrevers, altijt om verdraegsaemheyt en tollerantie hebben geroepen en gesmeeckt, so blijft (schoon dit al soo was) egter waeragtig (als of Kerck en Staet in de hel en verdoemenisse versincken soude) sy Monsieurs te gelijck sonder aensien van tijt of gelegentheyt hun nieuw ligt op den kandelaer geplaetst willen hebben.Ga naar voetnoot15 Men quam'er niet by graeden of trappenGa naar voetnoot16 toe, maer 't moest'er hals over kop uyt 't geen op 't hert lag. Men vertrouwde de saeck oock geensints aen de outste, voorsigtigste, voornaemste en bescheydenste, maer als of'er een generael opbodGa naar voetnoot17 geschiede, elck schoot het harnas aen en quam om den Heyligen oorlog te voeren als een wel toegerust krijgsman te velde. Niet alleen met defensive, maer oock met offensive wapenen. Deeden broederen Voetianen, na den ouden trant schermslaegen in de lugt, botte aenvallen en boersche chargien; Sy naemen hun slaegen so veel gewisser en troffender in dese rampsaelige | |
[pagina 87]
| |
pennekrijg niet weynige, die er de litteeckens van tot in hun graf droegen.Ga naar voetnoot1 En seeckerlijck wegens wedersyts schreeuwen, schelden, raesen en tieren sal nog de eerste Jurist komen en 't laetste Collegium qualificatumGa naar voetnoot2 beleyt worden, om'er een regtmaetig oordeel over uyt te spreecken. Want niemant kan met waerheyt seggen of partyen waeren malkanderen hier in gelijck; uytgesondert dat de nieuwe Broederschap in aerdig steeken, koddig schertsen, scherpsinnig roskammenGa naar voetnoot3 en na de mode te hekelen, van elck de prijs als volle overwinnaers is toegewesen geworden. Maer lieve God! welck een schadelijcke victorie, daer de segen so duur komt te staen. Wat gaf men aen de vyanden buyten de kerck niet al stoffe om in de handen te klappen en van vreugde op te springen, siende de grontvesten der Reformatie dus aen 't waggelenGa naar voetnoot4 geraeckt en se nauwelijcks een totale omkeeringeGa naar voetnoot5 over slegts vijf VerschilstuckenGa naar voetnoot6 met de Remonstranten ontkomen, of nu een getal van over de 220. onder hun in swang gaende, gelijck sulcks aengewesen wort van den Professor Mares. (Vid. Mares. System. Maj. pag.1057.)Ga naar voetnoot7 Wel is waer, dat desen Heer die in alles seer liberael en miltGa naar voetnoot8 was, de ruymte neemt en om sijn broederen de maet vol te meeten,Ga naar voetnoot9 hun liever eens so veel opdigt,Ga naar voetnoot10 als in eeuwigheyt bewesen kan worden, gelijck d'Heer BrinkGa naar voetnoot11 hem al over lang in dese voetstappen is nagevolgt, behalven RidderGa naar voetnoot12 en Ryssenius,Ga naar voetnoot13 die sig op dit kunsje mede te byster verstonden;Ga naar voetnoot14 maer evenwel blijft | |
[pagina 88]
| |
ondertusschen dit seecker, dat Heeren Coccejanen sig verre na soo toegevende toonden, datse in een eenig poinct, hoe lincks of regts in dispuit gebragt, hun broeders een letter schrijvens gewonnen gaven. Wat hebbense niet al arbeyt en moeyten in 't werck gestelt om te demonstreren, dat het oude Testament is geweest den tijt des toorns, gestelt tegen den tijt der genaeden onder het N. Testament. Wat kittelde hun de scherpsinnige uytvindinge der woorden Aphesis en Paresis, om het onderscheyt der vergevinge van sonden te beteeckenen.Ga naar voetnoot1 O hoe verheugt en blymoedig waeren zy, als se de Vaderen des ouden Testaments onder de vloeck en vrese des doots vonden leggen. Datse dienaers der Elohim of so genaemde Goden en Engelen waeren.Ga naar voetnoot2 Dat de onderwerpinge der Joden onder de eerste beginselen der werelt, daer in bestont dat selfs de alderheyligste gedwongen waeren haer gantsche leven lang den dood te vresen, als strijdende tegens de beloften. Datse hier van daen nimmermeer een geruste Conscientie konden hebben, of oock gehad hebben enz. Ick swijg nog voordagtelijckGa naar voetnoot3 met welck een brandende yver elck om 't eerst beesig was, de Philosophie van CartesGa naar voetnoot4 en nog wel het fynste daer uyt op den Predickstoel te brengen. Sonder liegen niet anders, als of de Kercken van Nederlant in dispuit schoolen en ieder van de ledemaeten in discipelen van AristotelesGa naar voetnoot5 en Cartesius getransformeert waeren. Want welck een groot belang dog had'er de Gemeente by, om te weten of het mooglijck was, dat God bedriegen kon en of men wegens sijn almagtigheyt sulcks wel souw derven loochenen?Ga naar voetnoot6 Of de werelt oneyndig in uytbreyding is? of'er oock menschen in de maen konnen zijn? Of de toetssteen der waerheyt alleen dat gene is, 't welcke men klaer en onderscheydentlijck begrijpt?Ga naar voetnoot7 Of de Conscientie dwaelen kan en of de oorsaeck van afwijckinge der waerheyt in het verstant, of | |
[pagina 89]
| |
in de wil moet gesogt worden?Ga naar voetnoot1 Wat een groot werck om het Euangelium der genaede te verkondigen en wijt en syts uyt te breyden voerdense niet uyt, als se heeren en laqueyen, koopman en burger, ambagtsman en soldaet, edelman en boer met hoogdraevende en platte woorden leerden, dat de H. Schriftuur dickwils en op veele plaetsen niet volgens de gronden van EuclidesGa naar voetnoot2 maer na de dwaelende meening des gemeene volcks spreeckt? Dat het schrickelijck was te dencken, dat de Philosophie minder Capitael had of meerder dienstmaegt souw zijn als de Theologie.Ga naar voetnoot3 Wijders, dat so een de onnoselheyt selfs moest zijn, die geloofde dat een Engel ergens anders was, als daer hy werckte; om dat geen geesten plaetselijck of plaets beslaende konnen begrepen werden.Ga naar voetnoot4 Voorts, dat het nootwendig was te weeten dat het wesen van des menschen ziele in een wercksaeme gedagten of geduurige denckinge bestaet en dat het ligchaem wegens des selfs organen en wercktuygen wel souw konnen leven, gaen, staen, eeten, drincken, sitten, leggen, waecken, slaepen enz. al was'er die uyt.Ga naar voetnoot5 Daer en boven, dat het de eerste trap op de ladder ten hemel was, kennisse te hebben van de stilstant der Sonne en het omloopen des Aertskloots,Ga naar voetnoot6 en dat die het tegendeel gevoelde de woorden Davids Psalm XIX. vers 6. Ende die is als een Bruydegom, uytgaende uyt sijne slaepkamer,Ga naar voetnoot7 of niet en verstonden of jammerlijck misduydde. Alle dese, en duysent diergelijcke puure Philosophische questien meer, die altoos maer gedient hadden om 't verstant van schrandere geesten voor een speelpopGa naar voetnoot8 te dienen en een geduurige beweeginge op de Academien onder Hoog-leermeestersGa naar voetnoot9 en Studenten te maecken,Ga naar voetnoot10 moesten, als of'er de geheele gelucksaeligheyt van dependeerdeGa naar voetnoot11 weeten, Hy was wie Hy was, niemant uytgesondert. Invoegen meenig die maer twemael 's weecks twe bysondere Predicanten hoorde, dies tijts anders kon dencken of de geheele Gereformeerde kerck was in verwarring of de | |
[pagina 90]
| |
verwarring selvs in de Gereformeerde Kerck geraeckt. Men kan lichtelijck bevroeden, daer 't dus onder de Hoofden stont geschapen, hoe 't met de leeden kon gestelt zijn; in waerheyt altoos niet beter maer veel eer erger: Want gelijck het by dusdaenige gelegentheden altijt toegaet, elck koos sig partye en wilde met de Honorabele eertijtelen van Voetianen, Coccejanen, Cartesianen enz. proncken. Ieder een tot de geringste in cluys versagGa naar voetnoot1 sig na vermogen en conditie van de schriften en boecken, met welckers Autheuren sy het hielden. Saten malkanderen, hoe weynig kennisseGa naar voetnoot2 oock van saecken hadden, met handen en tanden in het hair. Liepen de Predicanten, wiens saeck sy voor stonden de deur op de vloer, hun om Gods wille biddende een nieuw argumentje twe a drie over te smijten,Ga naar voetnoot3 diese als geconsacreerdeGa naar voetnoot4 waepenen in 't magazijn haerer memorie opstaepelden, om in tijt en wijlen sig daer van te bedienen. Maer boven al onbesuyst gingen hier in te werck dat slag van menschen, die nauwelijcks leven of hun ziel met geestelijcke spijse gevoet voelen, ten zy se ten minste twemael 's weecks onder hun agt of tienen een oeffening of byeenkomstGa naar voetnoot5 hebben. Dese ontsagen sig niet hun leeraers selfs, van wiense in gevoelen verschilden, onbeschaemt en in de publijcke kercke op het lijf te vallen, deselve sonder eenig ontsag of respect in 't aensigt te verwijten datse zielverdervende ketterijen op de Predickstoelen bragten en verfoejelijcke dwaelingen onder het gemeene volck saejden. Gelijck in den Jaere 1670. door een andere Alexander de KopersmitGa naar voetnoot6 met so veel passie in 't werck wiert gestelt, dat Amsteldams jongste Leeraer het door grote alteratie weynig maenden daer na met de dood bekogt:Ga naar voetnoot7 diergelijcke omtrent een dousijn jaeren daer na in drie bysondere kercke op eenen dag ter selver plaets wederom gebeurde. En sulcks was so alderwegen door het geheele lant te doen, even of de oude factien van Hoecks en CabeljausGa naar voetnoot8 wederom op de been quamen en alles, hoewel se in wapenen verschilden, het onderste boven te keren stonden. Maer buyten bedencken gelooft mijn Leser dat we Philopater al willens en op een nieuws vergeten, om hem niet wederom door het bestuderen van sulcke impenetrableGa naar voetnoot9 saecken als we daer even boven genoemt hebben, in de hersens geraeckt te voorschijn te brengen. Neen seecker hy heeft daer gantsch geen noot van, maer vint sig benevens sijn Confrater so verre geadvanceert in dese | |
[pagina 91]
| |
Hypothetische en Cartesiaensche Theologie, datse met hun beyden tot verwonderinge van een iegelijck en selfs van hun Proffessor waeren. De glorie en verwagtinge om binnen weynig tijts als andere twelingen aen het firmament van de Nieuwe Cartesiaensche Hemel te flonckeren, deden hun alles, hoe moejelijck oock, ligt zijn en maeckten vleugelen aen hun geest, om niets voor hun verstant ondoorvlogenGa naar voetnoot1 te laeten. Maer denckt geensints, datse hier gedaen werck hadden, want sulcks is'er so wyt af, als het ligt van de duysternisse verschild, de steylste en moejelijckste berg moetense nog beklimmen of anders zijnder onmooglijck goede Coccejanen af te maecken. Sy hebben nu al so lang geploegt, kennen so veel fraeje dingen, diepe geheymen en verborgentheden, dog staen nog evenwel maer met de Joden in de twede huyshoudinge van verre met een bedruckte tronie te kycken op alle die weldaden meer als gemene en overvloedige segeningen aen de Kercke des N. Testaments behoorende. Hier moetense nu aen: dieGa naar voetnoot2 hebbense eeniger maeten in de Beloften, Schaduwen, Voorbeelden en Ceremonien der Moisaische wet ontdeckt en in de Patriarchale KerckGa naar voetnoot3 gesien. Maer nu moetense die vry wat nader door alle de Propheten so kleine als grote, Euangelisten en Apostelen soecken en na speuren. Maer wat raet voor hun om hier door te komen? Te meer nadien hun Proffessor, om af te wagten hoe ver se met eygen riemen konden roejen en welcke bequaemheden sy door eygen studie tot dit swaerwigtige werck hadden, in geheele twe maenden hun niets ter werelt van dit geheym wilde medelen, tot Hy eyndelijck sonne klaer siende datse 't buyten hem onmooglijck konden weten, al haddense een halve eeuwigheyt levens gehad, met een vermaening vanse niet te spaeren maer se wel te gebruycken, in handen gaf die konstige so wijt befaemde en beroemde Prophetische Sleutel, DE WOORDEN BETEKENEN ALLES WAT SE BETEKENEN KONNEN.Ga naar voetnoot4 Gevonden was de schat en niemant op den gehelen aertbodem rijcker als zy. Voort aen 't werck en aenstonts aen Prophetien te anatomiseren. Die uytmuntende algemene beloften aen alle gelovigen, ten allen tijden van God by Jer. cap.31.vers 33,34. gedaen, was de eerste die sy de Joden ontwrongen en volslaegen op de Kercke des N.T. toepasten. Hier teldense ten behoeve van deselve alleen V. voornaeme weldaeden op, Namentlijck: 1. Dat God sijn wet der liefde in haere herten soude opschrijven. 2. Dat sy by uytnementheyt Gods eygendom en volck souden zijn. 3. Dat de middelmuur des afscheyts gebroocken, sy in vryheyt en buyten dwang van de so genaemde Goden souden staen. 4. Datse door middel van de verkondiginge des Euangeliums God alle souden kennen; van de kleynsten af tot de grootsten toe. 5. Dat God haere ongeregtigheyt vergeven en haere sonden niet meer gelijck onder de wet geschiede, soude gedencken. Dit so tot een onwrickbaer fundament gelegt hebbende, sogtense met alle vlijt het geheele Nieuwe Testament door om te mogen weten, onder welcke bedeelinge der tijden God dese sijne groote goederen aen de Christenen soude schencken. En let eens welck een ongehoorde | |
[pagina 92]
| |
schranderheyt! De seven brieven; in de Openbaeringe aen de seven Gemeynten van AsiaGa naar voetnoot1 geschreven, de seven Segelen, seven Basuynen, enz. leerden hun op een draetGa naar voetnoot2 dat sulcks in seven onderscheyden perioden of wisselbeurten des tijts gebeuren soude. Tot ieder van deselve bragten sy so veel saecken, gevallen en geschiedenissen, als 'er in de Kerckelijcke Historien hun voorquaemen. Hier schicktense de woorden en sin des Texts na en maeckten van den H. Joannes op sijn PathmosGa naar voetnoot3 een geheele suyvere Historie schrijver, welckers verhael sig uytstreckte tot aen het eynde van de werelt toe.Ga naar voetnoot4 Tot de eerste periode, die tot de verwoestinge JerusalemsGa naar voetnoot5 duurde, bragten sy de verkondiginge des Euangeliums onder Joden en Heydenen, met alle de bejegeningeGa naar voetnoot6 daer omtrent voorgevallen. De twede behelsde de tien sware vervolginge, welcke de Christen Kerck onder de Roomsche Keyseren tot Constantinus de GrooteGa naar voetnoot7 toe hebben geleden en uytgestaen. De derde sloot in de vrede der Kercke onder den selven Constantyn en 't verderf in leer en seden daer op gevolgt. De vierde verving de beginselen van den AntichristGa naar voetnoot8 en de Kerck sugtende onder het geestelijck Babilon,Ga naar voetnoot9 tot de tijt der Reformatie toe. De vyfde periode nam sijn aenvang met de eerste val van Babilon; Reformatie en daer op gevolgde verquickinge voor de kerck. In de sesde periode sagen sy het nieuwe verval en de swaerigheden waer in het Gereformeerde Christendom om hun sorgeloosheyt en ondanckbaerheyt vervallen; en evenwel de magt des Antichrist verminderen soude. De sevendeGa naar voetnoot10 vertoonden haer als in een heldere spiegel, de totale ruine en val van Babel, het ophouden van alle vervolgingen, twisten, twedragten en ketteryen; het ingaenGa naar voetnoot11 der Heydenen en saelig worden van Israel na den vleesche, als oock de algemeene onderwerpinge van alle Volckeren, Natien en Tongen aen het Koninckrijcke Jesu. En meer diergelijcke hoog-swevende en doorlugtige dingen, welcke se meende dat nog voor den dag des oordeels op onsen Aertkloot en in de Kercke voor af moesten gaen. Maer denckt niet dat dit genoeg was, den Apocalypsis dus praeeminentGa naar voetnoot12 en na hun sin te doen spreecken; O neen, den gantschen Bybel, Moises, de Propheten en Euangelisten moesten sulks over al en in alle plaetsen van gelijcken doen. Het | |
[pagina 93]
| |
Lied Deut. XXXII.Ga naar voetnoot1 (wie souw'er oit om gedagt hebben) schilderde hun so net af de geheele saemen-loop der tijden, als oock de saecken welcke onder het N. Testament souden voorvallen; dat niemant, al had hy t'seedert Christi tijden tot nu toe geleeft, alles gesien, sulcks met beter verwen souw hebben konnen doen. Geen minder klaerheyt vondense hier omtrent in die uytmuntende lofsang welcke de moeder van Samuel op song, wanneerse erkende dat God hare sugten en smeeckingen verhoort hadde. 1 Sam.II.v.2...10.Ga naar voetnoot2 Die eenvoudige en voor God wandelende Matrone wist mede al van de seven perioden en daerom wiert by hun geoordeelt, is haer Liet oock onder de schriften van het O. Testament bewaert. Voorts vondense Davids PsalmenGa naar voetnoot3 hier so vol van, dat s'er end of weg mee wisten. De XXIII. LXVIII. LXXII. LXXXIX. XCIII. XCVII. CVII. CX. CXXXIX. En nog veel meer andere, na het gevoelen van de Oude train,Ga naar voetnoot4 leerde niet anders als de seven Coccejaensche getijden van het Nieuwe Testamentische Jaer. Maer boven al was 't een lust om sien, hoe boven maeten verheugt sig onse Philopater toonde, wanneer hy leesende het Hoogliet van Salomon,Ga naar voetnoot5 daer niet anders in vont dan klinck klaere Prophetien, welcke uytdruckelijck representeerden en als door een goet Microscopium vertoonden, alle de geschiedenissen, so kerck als wereltlijcke welcke onder de eerste, twede, derde, vierde, vyfde, sesde, en sevende periode stonden voor te vallen. Ah Grote en heerlijcke God! (seyde hy eens, zijnde in een halve verruckinge van sinnen) wat zijn uwe gangen wijs en de wegen tot uw Heyligdom ondoorsoeckelijck:Ga naar voetnoot6 hoe apparent is het wel, toen de wyste der Koningen dit Liet digte, hy selfs niet wist wat al verborgentheden in sijn versen opgesloten laegen. Hoe weynig dagt'er hy mooglijck wel om, dat men de staet des Antichristische Rycks, de vervolgingen, de verdruckingen uwer lieve TortelduyveGa naar voetnoot7 eerst onder de Roomsche Keyseren, daer na onder de Pausen, toen onder Turcken, in Oosten en Westen Duytsland, Vranckrijck, Spangien, PiemontGa naar voetnoot8 Engelant, Nederlanden, enz., de gesegende Reformatie nevens al dat groote werck daer omtrent, uyt sijn Liet met soo veel levendige coleuren, en sulcks eerst over de 3000. jaeren na sijn doot soude ontdecken. Want O oneyndige goetheyt! men vint geen de minste voetstappen, dat iemant onder de grootste Godgeleerden, welcke sedert Christi Hemelvaert, hoe arbeytsaem en verligt sy oock geweest zijn, | |
[pagina 94]
| |
tot op den dag van uw dienstknecht J. Coccejus toe, sulcke dingen in uwe heylige bladen hebben gesien als Hy gesien heeft. Wat wisten de oude vermaerde Kercken leeraersGa naar voetnoot1 Justinianus, Ambrosius, Augustinus, Chrysostemus, Bernardus, Cyrillus, Cyprianus, Lactantius, Hieronymus; en onder de laetereGa naar voetnoot2 Oecolampadius, Bullingerus, Lutherus, Bucerus, Calvinus, Melanthon, Musculus, Martyr, enz. Van alle dese uytschitterendeGa naar voetnoot3 verborgentheden immers niets ter werelt. En daerom hoe waerachtig is het, datje in dese onse dagen uwe heymelijckheden voor de wijse en verstandige verborgen hout en die den kindertjens openbaert.Ga naar voetnoot4 Ick ben nog maer een kint en mede door de erf-sonde, als andere met een doncker verstant in de werelt gekomen; en niet tegenstaende dit, datje my geset hebt aen de voeten van een alderwijste Gamaliel,Ga naar voetnoot5 maeckt dat ick wel soude konnen een jongeling zijnde, sterven hondert jaeren out. O, hoe verseeckert stuurt gy mijne voeten op het regte spoor der waerheyt! je laet niets het minste over, van't geen ick sie daer eenige twijfelinge omtrent plaets kan hebben: Want hier van overreedje my by uytnementheyt, dat het geen ick wel klaer en onderscheydentlijck bevat, waer is:Ga naar voetnoot6 Dit ondervind ick hoe langs hoe meerder en word'er kragtelijcken in versterckt. Ick heb in de Mathesis de fondamenten van Euclides geleert, sonder in het minste te dencken dat ick'er eenig gebruyck van souw konnen maecken omtrent de heylige Godgeleertheyt. Maer dat noyt volpresen boeckje, dat kostelijck werckje, dat Cabinetje van Prophetien, door den Swolschen Leenman tegens de Seven woudsche Classis geschreven!Ga naar voetnoot7 leert my voor de vuyst wiskunstige Demonstratien maecken en die toe te passen waer ick wil. Ah wat is het een groot jammer, dat die wijse Gesant en Propheet noit de moejten heeft genomen van te betogen, uyt de naem en betekenisse van 't woort Sevenwolden selfs dat'er nootwendig onder de dagen des N. Testaments seven Perioden moeten zijn. Wijl dit geen meer werck souw maecken, als de seven Brieven, Segelen en Basuynen in den Apocalypsis. Dat mijne daegen, O Magtige Hemel! nog een geruyme tijt mogen duuren, en men sal sien wat wonderbaere wonderen mijn mont en penne aen Nederlandts Gemeenten al verschaffen sal; Seeckerlijck sal ick besorgen, datse alle Sonen der Propheten worden en datse Christus met al sijn verdiensten, lijden, sterven, weldaden enz. sullen vinden, daer hy nimmermeer van iemant gesogt is. O! ick sal sorg dragen dat oude en jonge, | |
[pagina 95]
| |
van de kleynste af tot de grootste toe, weten wat het is te staen in de Christelijcke vryheyt en ontslagen te zijn van dat swaere en dienstbaere jock 't welk door enckele onkunde onse Vaderen so hart op den halse gedruckt heeft. Ick sal alle mijne kragten in het werck stellen, om kragteloos te maecken dat ouwer wets en wettische prediken.Ga naar voetnoot1 Voor al de SabbatharissenGa naar voetnoot2 in dier voegen op de mont kloppen,Ga naar voetnoot3 datse sullen moeten ophouden van met so veel iever als dagelijcks geschiet, een tweede Jodendom in te voerenGa naar voetnoot4 enz. Met dese en diergelijcke pleysierige verbeeldingen kon sig Philopater somtijts uuren, ja halve dagen na malkanderen ophouden. En sulcks met soo veel genoegen en blijdschap, dat hem de vreugde ten oogen uytscheen. 't Gebeurde niet selden, dat hy aen tafel sittende, de spijs in de mont vergat door te slicken, so dwaelde sijn geest in het Paradijs der Prophetien. Geen een Schriftuur-text schoot hem te binnen, of hy sogt'er een sinspelende verklaring aen te geven. So PhiloGa naar voetnoot5 en OrigenesGa naar voetnoot6 nog geleeft hadden, sy souden hebben moeten bekennen dat hun dese jongeling hier omtrent nog al heel veel had konnen leeren. Selfs sijn Proffessor, hoe seer op dit kunsje afgeregt, kon nauwlijcks bevroeden, van waer hem dese veerdigheyt in uytgesogte AllusienGa naar voetnoot7 te maecken van daen quam en 't deed hem de waerheyt van dit vers door de heer Vondel gemaeckt ondervinden.
De Konsten staen aen eeuw nog
tijt gebonden:
Vernuften gaen en komen op
hun tijt:
Het voor of na brengt lof aen,
nog verwijt.
De jongste vint wel, dat geen
oudste vonden.Ga naar voetnoot8
Want om de waerheyt te seggen daer was niets van 't geen 't welck de vermaerde Historie schrijversGa naar voetnoot9 de Meeteren, Bor, Grotius, Hooft, Aitsema en andere | |
[pagina 96]
| |
wegens de beroertens en afval deser landen van den Spaenschen Koning in hun grote wercken hebben nagelaeten, of Hy vont het duydelijck voorseyt in Moises, de Propheten en Psalmen. Selfs SlydanusGa naar voetnoot1 sprack niet anders, als 't geen door de Propheet HoseasGa naar voetnoot2 was voorsegt en gepropheteert. De sin van het eerste vers des 12. Capittels, Te Gilgal offeren sy ossen;Ga naar voetnoot3 was by hem Sy hebben in het Concilium van ConstantsGa naar voetnoot4 die grote Leeraers Johannes Hus en Hieronymus van Praeg gedoot. Cap. X. vers 5. De Inwoonders van Samarien sullen verschrickt zijn over het kalf van Bethaven; Hier betekende de kalveren van Bethaven den Paus en den Keyser.Ga naar voetnoot5 Cap. X. vers 11. Waer is uwe Koning nu dat hy uw behoede in alle uwe Steden? Dit sag op Fredericus, koning van BohemenGa naar voetnoot6 welckers ongeluckige uytgang de Gereformeerde Kercke geen voordeel maer groote schade toegebragt heeft. vers 14. van het selfde Capittel. De Moeder werd'er verpletterd met hare Kinderen; Sag opGa naar voetnoot7 de Dood van den Sweedschen koning Gustavus Adolphus.Ga naar voetnoot8 So oock het 15. vers. Israels Koning is in den dageraet ten eenemael uytgeroejt, moest verstaen worden van Karel de eerste Koning van Engelant, onthooft binnen Londen 1649. den 30. Januarius.Ga naar voetnoot9 De woorden van Joël, Cap. III v.6. Gy hebt de Kinderen van Juda en Jerusalem verkogt aen de kinderen der Griecken;Ga naar voetnoot10 hadde desen sin: Sy hebben de Kinderen der Gemeynten laten onderwijsen in de leere van Aristoteles.Ga naar voetnoot11 So betekende Hoogliet Cap. II. v.4. Hy voert my in het wijnhuys; de bysondere vreugde door d'Apostelen gepleegt, toense het Euangelium in Grieckenlant verkondigde. En Cap. VIII. v.3. Sijn slinckerhant zy onder mijn hooft; Sag op de 12. jaerige TrevesGa naar voetnoot12 tusschen den Koning van Spangien en de | |
[pagina 97]
| |
Geunieerde Provintien; Anno 1608. gemaeckt. Voorts sou men gesegt hebben, waer 't mooglijck was, dat Philopater al 't verstant van daen haelde, om dus met alles wat hem in den Bybel voorquam op gelijcke wijse te leven. Niet een Parabeltje, Gelijckenisje of Historitje, hoe eenvoudig van de Euangelisten als regtschaepene Seden-regels ter nedergestelt, of Hy Metamorphoseerde se in Prophetien. Die alle op te tellen is mijn onmooglijck en souw mijn Leser verdrietig vallen. Alleen moet ick dit seggen, dat by aldien hy dies tijt had gewilt sijn verstant tonen, in Salomons Spreucken uyt te leggen, hy'er uw den Roomschen Antichrist doorgaens van den hoofde tot de voeten toe, so levendig souw hebben doen sien, dat'er niemant om na Roomen behoefde te reysen: En sulcks met een goede Connexie en samenhang. Ja hy souw'er so wel 3 jaeren over hebben konnen prediken als die Amsteldamsche PredikantGa naar voetnoot1 daer de menschen bang voor worden, als se hem met sijn vriendelijcke Tronie over de preeckstoel sien kijcken. Oock weet ick niet so 't 'er op aen had gekomen, om den figuurlijcken Tempel die EzechielGa naar voetnoot2 in een gesigte sag te verklaeren, of hy het niet ruym so wel souw hebben konnen doen, als die LeeraerGa naar voetnoot3 welcke over eenige tijt byna al de Weeskinderen op het lijf had gekregen, om dat hy'er op hals en keel verbood een eenige pagina meer te lesen in de Catechismus van de Wit;Ga naar voetnoot4 als hebbende na sijn oordeel dat Boeck lang genoeg in de werelt geweest, om de jeugt in de Voetiaensche netten verward te houden. Immers, so hy dese onbevattelijcke Materie in eenige dosijnen Predicatien had verhandelt, souw 't altoos met verstaenlijckeGa naar voetnoot5 woorden en spreeckwijsen geschiedt zijn: Daer in tegendeel gedagteGa naar voetnoot6 Leeraer, die reputatie selfs by sijn schrandere toehoorders had, toen hy hier in besig was, datse malkanderen in het uytgaen van de Kerck moesten vragen; wat het Domine gepreeckt? Hoe verstonje hem flusGa naar voetnoot7 in die en die uytdrucking? Hebje wel konnen merken, hoe hy sijn ExordiumGa naar voetnoot8 aen sijn text Connecteerde?Ga naar voetnoot9 Wat sijn subdivisienGa naar voetnoot10 waeren? Hoedaenig sijn Explicatie met het voornaemste van sijn ApplicatieGa naar voetnoot11 over een quam? Seeckerlijck die man preeckt ons al te geleert, wie sag oit sijn weerga, 't is of we botte koejen zijn, soo veel verstaen we van sijn seggen: maer souw me dencken, hoe vind hy al die geheymen, hoe komt hy aen al die kennis? | |
[pagina 98]
| |
't Is niet anders, of hy de Tempel van Salomon en SerubabelGa naar voetnoot1 met eygen oogen gesien, hondert duysent maelen doorwandelt en van onderen tot boven met een maetstock gemeeten heeft. Maer boven al hoe geestig zijn sijn geestelijcke beduydenisse van dat gebouw op de Kercke des N. Testaments. Hy vint'er immers niet een deurtje, venstertje, trapje, colom, stoelbanck, houtje of steentje in dat niet eenige sinrijcke betekenisse heeft. Welcke en diergelijcke andere Consideratien, over het onverstaenlijck prediken van desen Predicant; hebben hem egter in so veel aensien gebragt, dat alle die voor schrander van geest willen passeren, hoe gebogchelt anders van hersenen,Ga naar voetnoot2 sig tot sijn gehoor vervoegen. Dog dit accidentGa naar voetnoot3 is, God betert so algemeen hedendaegs, dat het eerder te belachgen dan te beweenen dient. Want wie en weet niet, daer de leeraers door raetselen spreecken en als andere sphinxenGa naar voetnoot4 aen den heyligen berg des Heeren sitten, het'er noit aen een groot getal Oedipussen ontbreecken sal, om na haer seggen te slaen als een blinde na de coleuren. In andere dingen mag het oude spreeckwoort gissen doet missen waer zijn, maer hier gelt het niet met alle,Ga naar voetnoot5 wijl in de saecken des geloofs ('t Is schande dat men 't seggen moet) die voor de verstandigste wort gehouden en aengebeden, die alderbest gissen kan. Evenwel is het jammer, dat mannen van letteren so puursteeckenGa naar voetnoot6 sot konnen worden, datse geloven van boven anderen in geleertheyt uyt te steken als se met grote moejten so verre zijn gekomen, dat men, al wou m'er duysent guldens om geven, niet een woort van al datse seggen kan verstaen. Dog het schijnt dat dese mode met het bestel van dese haest eyndigende sesde Periode so moet saemen loopen; en God geeve dat het een van de voornaemste besoeckinge mag zijn, die daer in voor Nederlants Kercken opgesloten leggen. Ondertusschen onsen Philopater vast voortgaende, met alles voor de vuyst wat hem in het N. Testament voorquam (also hy met het Oude gedaen werck had) tot Prophetien te maecken: En alreets de Lofsangen van Maria, Sacharias en Simeon, het Hoogepriesterlijck Gebed, de Parabel van de Rijcke Man, nevens de geene welcke door Matheus in sijn 13.20.22.24.25 Capittel zijn aengeteeckent onder die rang geschickt hebbende; so gebeurde het, hoewel eenigsints toevallig (also hy meest altijt buyten sig selfs, dat is in opgetrockenGa naar voetnoot7 gedagten was) Hy iets in sijn Confrater remarqueerde,Ga naar voetnoot8 't geen hem buyten gemeen ongewoon voor quam. 't Welck hier in bestont, dat hy hem in sommige dagen agter malkanderen, na het doen van sijn gebeden, 't zy 's avonts, 's middags of morgens noit het Gebed des Heeren of Vader Onse hoorde bidden.Ga naar voetnoot9 Dieshalven versogt hy op hem de goetheyd | |
[pagina 99]
| |
te willen hebben, de oorsaeck hier af te sggen;Ga naar voetnoot1 daer d'ander so het scheen weynig lust toe hadde en alleen met een glimlach op antwoorde; Quisquis suos patimur manes, Hoor broertje lief, een ieder van ons leyt sijn straf;Ga naar voetnoot2 Gy meent loof ick, dat mijn oogen met een meer als Egyptische blintheytGa naar voetnoot3 geslaegen zijn; en datse niet al over lang hebben konnen sien, hoe agterhoudende en bedeckt gy omtrent my verkeert; Seeckerlijck, niet anders als of je gesworen had, alles wat uw van den milden Hemel medegedeelt wiert voor uw selfs alleen te behouden. 't Is nu meer als tien weecken dat je even so veel tegen my (buyten goeden morgen en goeden avont) hebt gesproken, als of je sonder tong geboren waert: En dat niet alleen, maer als of ick se uw ontroven souw; Al je manuscripten sluytje in uw koffer en laet'er de breete van twe vingeren niet van op uw lessenaer leggen; daer en boven uw beste Authores zijn binnen weynig weecken invisibel geworden. Oock koopjer langer niet een, of je komt'er so bedeckt onder de mantel mee t'huys en sluytse voort weg, of je se gestolen had. Komt dit met de wetten van vrientschap over een en laet dit de nauwe alliantie, die we met malkanderen hebben ingegaen wel toe? Seecker ick denck niet dat je dat selfs seggen sult. Evenwel moet je niet meenen dat ick'er quaet om ben, of daerom te minder kennisse heb van die hooge verborgentheden, daerje schrandere geest in te beschouwen tegenwoordig mede besig is: Ick weet al te wel, datje dat schoone boeck dat Domine Groenewegen over het HooglietGa naar voetnoot4 geschreven heeft in minder als twe maenden tijts by na aen flarden gelesen hebt; datje de Uytleggingen over het Liet Moises door CoccejusGa naar voetnoot5 en Do. HamerGa naar voetnoot6 hebt op gegeten; en datje nu nog besig bent, met de Mont der Opperste WysheytGa naar voetnoot7 uw so eygen als je A.B.C. te maecken. Ick wensch'er je uyt de gront van mijn ziel alle geluck en voorspoet mede, maer bid uw met eenen te willen geloven, dat hoe seer ick uw abstracte verkeering omtrentGa naar voetnoot8 my soeck te verschonen, se egter by my weynig excuse verdienen kan enz. Philopater, die door dese onverwagte tael van sijn Confrater, sig levendig geraeckt voelde en sig selfs bewust vindende schuldig te zijn aen 't geen hem dus verwijtende toegeduwtGa naar voetnoot9 wiert, sey niet anders als dat het hem leet was eenige stoffe tot verwijdering gegeven te hebben, dat hy sulcks in het toekomende verbeteren soude en dat hy het gantschelijck uyt geen quaetaerdigheyt gedaen hadde: Dat de driftige besigheden sijner studien, dit behoorde geweten te worden: | |
[pagina 100]
| |
Voorts versogt hy verschoning met dit vers van Horatius: ... Praetulerum delirus inersque videri.
-Dum mea delectent male me,
vel denique valent,
Quam sapere & ringi.Ga naar voetnoot1
Waer op sy onderling malkanderen de hant gevende en een eeuwige vrientschap, als oock gemeensaemheyt vanGa naar voetnoot2 gedagten belovende: Begon Philopaters Confrater te seggen, (na datse ieder op een stoel waeren gaen nedersitten) De redenen waerom je my seedert eenige weecken het Vader onse niet hebt hooren bidden, gelijck ick wel doorGa naar voetnoot3 desen plag; zijn sodanig, dat al hadje se my niet afgevergtGa naar voetnoot4, ick se Conscientie's halven uw souw mede gedeelt hebben, wyl'er uw niet weynig aen gelegen leyt. Want dit is seecker en het is uw so bekent als my, dat me niet sonder grote sonden te begaen God om dingen mag bidden, die we voor af weten directelijck te strijden tegens sijn eeuwig voornemen en besluyt van se ons te sullen geven. Als ook dat onse begeertens in desen gegront moeten zijn op de mooglijckheyt der saecken waerom gebeden wort; Voorts moeten we distinctelijck gepersuadeertGa naar voetnoot5 zijn van het nut en voordeel dat'er voor ons in de dingen steeckt, eer wy'er om bidden, want so wy hier in onkundig te werck gaen souw sulcks de kinderagtigheyt selfs zijn en het ons niet weynig maelen berouwen, so we verhooring op onse gebeden verkregen. Nu is het sulcks met my gestelt, dat ick door middel van die kostelijcke Sleutel, De woorden betekenen alles wat sy betekenen konnen,Ga naar voetnoot6 so klaerlijck als twemael vier agtGa naar voetnoot7 heb ontdeckt, dat het Gebed des Heeren, een Prophetie is slaende adaequate op de gehele staet der Kercke des N. Testaments, En dat'er volgens des selfs Inleyding, VI Beden, en Besluyt, niet anders in opgesloten legt, als alles wat in successie van tijt onder de seven perioden, of omkringen van tijdenGa naar voetnoot8 moet voorvallen en geschieden. Nu wy, die al so verre in de sesde perioden leven en de sevende vast voor de deure sien naderen, hoe onverantwoordelijck dom souw het niet zijn, God te bidden om dingen die in de vyf voorgaende reets sijn gepasseert. In der daet 't souw immers geen hair breet verschillen van openbaer spotten en met het heyligen den draeck te steecken zijn. Philopater luysterde vast met open ooren en dagt in het eerst niet anders, of sijn Confrater had so vry wat fijne wateren uyt de beeck van KoelmanGa naar voetnoot9 ingeslurpt, meenende oock vastelijck dat hy met een 20 a 30 argumenten in forma,Ga naar voetnoot10 het | |
[pagina 101]
| |
Formulier biddenGa naar voetnoot1 op het lijf komenGa naar voetnoot2 soude; maer doen hy hem van Prophetien en Perioden hoorden reppen en dat hy uyt sodanig een insigt als gesegt is het bidden van 't Vader onse na liet, was 't of hy door verwonderinge buyten sig selven vervoert wiert. Ah mijn waerde broeder en vrient seyde hy, wat vliegt u verstant op Arents vleugelen; dat is sijn leven daegen geen menschen werck, om sulcke dingen uyt sijn selven te bedencken; dit moetje d'een of d'ander goede Engel bekent maecken, of je hebt gewisselijck een Spiritus Familiaris,Ga naar voetnoot3 die je sulcke geheymen inblaest. O gesegent beckeneel!Ga naar voetnoot4 (hier stont hy op, viel hem om den hals en kusten sijn voorhooft na de TurckreGa naar voetnoot5 manier) daer sulcke verligte hersens in opgesloten leggen, kostelijcke mont, daer sulcke wijsheyt uyt voortvloejt, ick moetje kussen dat'et my aen 't hert raeckt! Ay ay broertje! laet ick mijn oogjens wat verlustigen met je EngelscheGa naar voetnoot6 aengesigt van naby te besien! Seecker me dunckt je hebt een heele strael van ligt om je hooft, gelijck men de Heyligen uytschildert, och 't is so! 't is so! ick behoef'er niet meer aen te twijfelen, want ick sie het nouw klaerlijck! Ah! Hoogverligte ziel, mag ick je bidden, deelt me wat mede uyt uw Cabinet van revelatien,Ga naar voetnoot7 want wie weet wat al schoone saecken dat'er van uw al gekent worden, doet, ay doet het! want je sult'er sevenvoudig loon voor ontfangen, enz. PhilologusGa naar voetnoot8 (want dus was de naem van Philopaters Confrater) wist in waerheyt niet hoe hy het had en wat soort van sotte stuypen sijn vrient op het lijf quamen, die hem als een klis om de hals bleef hangen. Soet soetGa naar voetnoot9 Amice seyde Hy, wat komt je over? je stelt uw aen als of je ontsinnig waert, wat, men moet so driftig niet wesen en sig door de eerste beweginge van onse hertstogtenGa naar voetnoot10 dus laeten vervoeren: dit en voegt vooral geen luyden van oordeel, steltje wat gemaetigt aen en gaet weer sitten, op dat, so we kunnen, we malkanderen mogen wys maeckenGa naar voetnoot11 tot maetigheyd. Waer op onsen ieveraer,Ga naar voetnoot12 als tot sig selve gebragt, weder plaets nam en voer voort te seggen; vergeeft het my mijn Broeder, so ick iets bega dat uw vreemt voorkomt, de overvloet van vreugde, hoorende uyt uw lieftaligeGa naar voetnoot13 mont sulcke hooge saecken en verhevene dingen, trof mijn geest so gevoelig datse buyten magt was de beweeginge des ligchaems in teugel te houden; en alhoewel het seer waer is Male Cuncta ministrat. impetusGa naar voetnoot14 De drift beleydt alles qualijck, so is niet minder seecker 't geen de Poeet segt: | |
[pagina 102]
| |
Deprendas animi tormenta latentis, in aegro,
Corpre deprendas & gaudia, fumit utrumque.
Inde Habitum facilis.Ga naar voetnoot1
Want te verstaen,Ga naar voetnoot2 en dat buyten alle verwagtinge, dat oock het Vader onse een Prophetie is; dat daer de seven Perioden mede inleggen; Wel ick seg je 't komt my al so vreemt voor, of ick met mijn eygen oogen menschen in de maen sag woonen; en ick kan nog niet laeten te betuygen, hoe wel my dese nieuwe verborgentheyt bevalt. Maer ick versoeck ootmoedig op uw, in het kort my eens te seggen, hoe'er sig dese tijt rangen in schicken en of sy'er van selfs los en ongedrongen in saemen loopen?Ga naar voetnoot3 O Ja dog, seyde sijn Confrater, luyster maer toe: De Inleyding welcke ons God als Onse Vader doet aenspreecken, geeft te kennen de vryheyt, die we hier toe hebben onder de daegen des N. Testaments en leert dat Christus onse outste Broeder is. Dit mogt het oude Israel niet doen, dat was maer een dienstknegt en stont onder voogden en besorgersGa naar voetnoot4 en had slegts vaderen des vleesches.Ga naar voetnoot5 De eerste Bede, Uwe Naeme werde geheyligt, moest in volle kragt, ten tijden der Apostelen voornaementlijck gebeden worden en heeft oock na Christi genoegdoende offerhande, sijn vervullinge gekregen; met de uytstortinge des H. Geestes over de Apostelen op het Pinxter-feest. De twede Bede: Uw Koninckrijcke toekome, sag op Christi komste in de werelt, op sijn lijden en sterven, op sijn Hemelvaert, op het uytroejen van de Joodsche Politie,Ga naar voetnoot6 op de Predikinge der Apostelen, maer voornaementlijck op de grote verlossing van de tien schrickelijcke vervolginge, welcke de Christenen in de eerste 300. jaeren onder tien RoomscheGa naar voetnoot7 Keyseren hebben geleden. Als oock op Constantinus de Groote,Ga naar voetnoot8 die toenmaels een beschermer en voorstander van de Kerck wiert. De derde Bede: Uwe wille geschiede enz. Moest voor al gebeden worden, toen het Antichristische Beest,Ga naar voetnoot9 uyt de zee van het Heydendom opquam en de Kerck met menschelijck gesag en het invoeren van dwingelandsche Bisschoppen sodanig druckte, dat 'er niets minder als Gods wille in geschiede. De vierde Bede: Geeft ons heden ons dagelijcks broot: sag bysonderlijck op die geestelijcke schaersheyd en duure tijd des hemelsche broods, welcke voor de tijd der Reformatie in de Kercke was, toen men de menschen den Bybel onthield, met drafGa naar voetnoot10 van Paepsche grollen laefde enz. En toen moest oock dese Bede in volle kragt gebeden worden. De vyfde: Vergeeft ons onse schulden, gelijck wy enz. Moest de Kercke bidden, na datse door de Reformatie alreets uyt Babel was uytgegaen. Want het | |
[pagina 103]
| |
was haer seer nodig datse vergiffenis versogten van hun afgodische en superstitieuseGa naar voetnoot1 sonden, diese in het Pausdom gepleegt hadden. De sesde Bede: En leyt ons niet in versoeckinge, maer verlost ons enz. Mag en moet alleen in dese sesde Periode gebeden worden; wijl datse klaerlijck slaet op de schrickelijcke verdruckingen welcke het Protestantsche Christendom in verscheyde Gewesten des werelts, Duytslant, Hongarien, Piemont, Savoyen, dog boven al in Vranckrijck,Ga naar voetnoot2 sedert eenige jaeren herwaerts heeft moeten uytstaen. En wat het Besluyt deser VI. Beden aenbelangt: Want uw is het Koninckrijcke, enz. je sult van selfs wel konnen sien, al hadje geen ogen in 't voorhooft, dat hier niet anders mede gemeent word, dan alles wat in de sevende Periode sal voorvallen en over de geheele wereld geschieden. Sie daer waerde Philopater; komt dit alles niet fraej? Slaet het niet net op malkanderen en souw men wel iets vierkanter in de haeck konnen setten?Ga naar voetnoot3 Wat dunckje oock, heb ick redenen van dit Gebed meerderGa naar voetnoot4 te bidden? Voor my, ick wil my in desen gewilliglijck uw wijs oordeel onderwerpen. Philopater nu nog meer opgetogen als oit en sijn Confrater met een verbaest gesigt aensiende, antwoorde: flucks mijn alderliefste Broeder, ick verstae niets ter wereld wat je by mijn wijs oordeel meent, oock weet ick geen andere reden, als die van uw Courtosie,Ga naar voetnoot5 dat je my gewaerdigtGa naar voetnoot6 onder de sulcke te tellen, die bequaem zijn om van uw verhemeldeGa naar voetnoot7 gedagten te oordeelen. Maer dit kan ick je wel seggen is so Solide by my, als het alderdigste marmer; datje een Nieuwe Testamentische Propheet zijt, ge weet of ge weet het niet, en dat je onmooglijck dese dingen van uw selve hebt. Want wie heeft'er sijn leven af gehoort, dat een Gebed een Prophetie; en een Prophetie een Historie is. Immers ick souw durven seggen, sonder te menen dat ick my besondigde, dat'er de deGa naar voetnoot8 vier Euangelisten, nog twaelf Apostelen, nog 72. Discipulen, een stroo breet kennis af gehad hebben. En sonder uw te willen flatteren, terwijl sulcks mijn NaturelGa naar voetnoot9 altoos niets is, so verseecker ick uw dat je haer alle in rijckdom van gaven overtreft. Sagt, sagt Frater! voerde Philologus hem hier te gemoet; ick bid uw sulcke ExpressienGa naar voetnoot10 niet te gebruycken, want wy weten niet wat dese hoogverligte en door Gods Geest bestraelde mannen al geweten hebben of niet: Men heb de boosheyd van de eerste ketteren, de Ambitie van de Babylonische Hoer,Ga naar voetnoot11 de grouwelijke twisten en oorlogen in en omtrent de Kerck te wijten, dat 'er hier omtrent veele der voornaemste saecken die by de OudvadersGa naar voetnoot12 zijn aengetekent geweest, nu t'soeck zijn geraeckt: En daerom konnen, schoon ons 't bewijs ontbreeckt, die selve dingen Gods Gesanten al over sestien hondert jaeren met hetselve oog gesien | |
[pagina 104]
| |
hebben. Dat sy so 't wil, Repliceerde Philopater, sonder dat het nodig is dit alles nauwkeurig te ondersoecken, wijl het mooglijck een halve eeuwigheyt werck geven souw, laet ons staende voet voortgaen terwijl de geest vaerdig is, nog al meer geheymen te ontdecken. Sie daer, wat dunckje dat we de seven Perioden, eens in de X. Geboden sogten? En dat luckende, moeten'er de XII. Artykelen des Geloofs, de Nederlantsche Confessie,Ga naar voetnoot1 met de 129. Vraegen, en Antwoorden des Heydelberghschen Catechismus oock aen: Ah wat wil dat een heerlijcke saeck zijn! en sulcks een schoon werck geven: Soo een boeck als meGa naar voetnoot2 het liet drucken, souw eerst met regt een Schriftuurlijck ligt mogen heten; altoos veel beter, dan die vijf groote stucken die te Rotterdam gedruckt en die so vliegende van stijl en stof zijn, dat men souw sweren datse door den Spaensche Ridder, op het houte paert ClavinelloGa naar voetnoot3 boven in de lugt geschreven waeren. Ai lieven Frater! dat we maer voort beginnen, want ick meen niet dat'er vaeck in mijn oogen sal komen, voor we dit uytgevoert hebben. Philologus, hoe seer oock de togtgaeten van sijn hersenen door een verdickte Prophetische lugt verstopt waren, kon egter uyt dese sporeloseGa naar voetnoot4 redenen, die Hy voor de twedemael Philopater hoorde voeren, wel mercken dat Hem het breyn leuterde;Ga naar voetnoot5 en dat het voor die tijtGa naar voetnoot6 gantsch ongeraeden was, iets meerder met Hem van dese stoffe te spreecken, bedugt zijnde dat Hy mooglijck nog sotter klap voor den dag mogt brengen. Dieshalven seyde hy: Myn Broeder, alhoewel uw bysondere iever tot voortsetting van de goede saeck, ten hoogsten verdient gepresen te worden en uwe bequaemheden hier toe ongemeen zijn; zo vind ick evenwel voor tegenwoordig my niet in staet om sulcke saecken van gewigt ter hand te slaen.Ga naar voetnoot7 Te meer, nadien ick by mijn selven voorgenomen heb, 't geen ick u strackGa naar voetnoot8 wegens mijn bevatting omtrent het Vader onse meede deelde, eer ick tot iets anders overgae, eerst op een wiskonstige ordre te demonstreren;Ga naar voetnoot9 en ter proeve te stellen vanGa naar voetnoot10 die XXVII. Gront-regulen, welcke door den Dordregtsche Propheet Salomon,Ga naar voetnoot11 om Prophetien te maecken, zijn in 't ligt gegeven. Hier sal oock een dag tien of twintig mede heen lopen; geduurende welcke tijd ick op uw versoecken soude, datje eens met alle vlijt naspeurden so in de Propheten, als Openbaeringe Johannis, hoe veel jaeren dat'er nog Circa tot het eynde van onse sesde Periode, en op wat dag en uur de sevende haer begin sal nemen: als oock | |
[pagina 105]
| |
wat dingen in Europa, tusschen beyden te geschieden staen. 'k Meen niet, ofGa naar voetnoot1 dit sal een Exercitie zijn, de schranderheyt van uw geest waerdig en die bequaem is uw alle genoegen te geven. Dit wiert by Philopater, met alle teeckenen van vreugt voor goet gekeurt en aengenomen; ja so haestig was Hy hier omtrent, dat Hy nog die selven dag last gaf aen sijn Boeckverkoper, om Hem de Raeds Doorlugtige Koningrijcke, van Somerens Vyfde Monarchie,Ga naar voetnoot2 Groenewegens Uytbreydinge van Christi Koninckrijcke,Ga naar voetnoot3 en wat meer van die stoffe te krijgen was, te beschicken.Ga naar voetnoot4 Dese Juweeltjens liet Hy in France bandenGa naar voetnoot5 binden, dat anders noit by hem gedaen wiert, dog spaerde se daerom niet te minder, maer havende se in 14. daegen tijds met lesen, vouwen, strepen en bevingeren, sodanig dat de Autheuren gewisselijck dol souden geworden hebben, indiense haer wercken dus mishandelt hadden gesien. Maer sie hier op nieuws, wederom een merckelijke hinderpael omtrent de voortgang van onse ieverige jongeling in 't beloop sijner Prophetische studien. Sijn ProffessorGa naar voetnoot6 wiert Hem, als oock den Adelijcken Predicant,Ga naar voetnoot7 die het oog over Hem hielt, byna op een selfde tijd gelijckelijck door de dood ontruckt. Hy na een weeck vyf a ses in beraet gestaen te hebben, wat te sullen doen, besloot, neffens sijn Confrater, Leyden te verlaeten en sig na Franiker te begeven. Se quaemen daer aen en wierden, alsoo se voorsien waeren van een heel bos Credentialen,Ga naar voetnoot8 met alle respect ontfangen van dien Wajdsche Professor, geluckige Predicant en grootmoedige Staetsman.Ga naar voetnoot9 Toen se Hem d'eerste mael souden spreeken dagten se niet anders, of se souden ter audientie van de Vorst selfs geintroduceert worden, met so veel Cerimonien, langs so veel trappen en door so veele kamers wierdense tot hem geleyt. Se vonden hem sitten in een grote blaeuwe fluweele Armstoel, daer wedersijds op ieder luening twee witte van kalck gepleysterde leeuwtjens saten. Sijn tafel ley so vol Seegels, Bullen en Brieven, dat, ten waer'er juyst een Bybel by was geweest, men gelooft souw hebben ter Secretarye van | |
[pagina 106]
| |
Amsteldam te zijn.Ga naar voetnoot1 In der daed, Philopater stont hier over geheel opgetogen, also hy sulks nergens ten huyse van eenig Predicant of Professor meer gesien had. Gewisselijck (seyde Hy by sig selven) sal de sevende periode voor de deur zijn, in welcke de Leeraers in Koningen en de Koningen in Leeraers moeten verandert worden. Na datse hun pligtpleginge hadden afgeleyd en driemael het hooft eerbiedig tot aen de grond gebogen, wierden sy toen se omtrent op ses treden na by den Professor waeren, daer twe Spaensche stoelenGa naar voetnoot2 stonden, door hem gelast neder te sitten, het welck sy dan vervolgens oock deden; en na een gespreck dat maer ruym een quartier uurs duurden (bestaende nergens in als wedersijdse Complimenten,) wierdense op gelijcke wijse, door twe Studenten, na beneden en tot op de straet geleyd, alsGa naar voetnoot3 se daer gekomen waeren. Voorts vervoegden se sig ter plaetsen, daer se meendenGa naar voetnoot4 te wonen: Philologus was wegens sijn Oom geaddresseert aen eene van sijn bekenden, die de gelegentheyt niet hebbende, van se beyde ten sijnen huyse te doen logeren; voor Philopater na een andere bequaeme plaets deed omsien. Dese was de eerste die sijn kamertje vaerdigGa naar voetnoot5 had: Hy viel so vlijtig op een nieuw aen het blocken, dat ieder die Hem niet kende, soude gesegt hebben, hoe 't mooglijck was dat hy sulcks konde uytharden.Ga naar voetnoot6 Men sag Hem nimmermeer als in de Kerck en somtijts ten huyse van een Boecverkoper, daer Hy dan 't een en 't ander nieuws hoorde of een boeckje kogt. 't Collegie gaen frequenteerde Hy weynig, om dat 'er niets van die stoffe dies tijds op voorviel, daer sijn geest sig in verlustigen konde. Invoegen wou men hem sien of spreecken, so moest men Hem by sijn boecken soecken; en dat heel menagieus,Ga naar voetnoot7 also hy maer seven a agt uuren in de weeck daer toe vaceerde;Ga naar voetnoot8 uytgesondert voor sijn vriend Philologus, die Hem altijt even welkom was, om dat die selden quam, of bragt hem de weet,Ga naar voetnoot9 wat nieuwe sinrijcke Prophetie hy hier en daer in de Bybel gevonden hadde. 't Gebeurde in dese tijd, dat den selven eens op een morgen vroeg sijn vrient besoecken quam: de ongemeene vrolijckheyd welcke op sijn wesen afstraelde en de blijdschap die Hy inwendig scheen te hebben, deed Philopater aenstonts Hem vraegen, Mijn waerde Broeder wat bysonders is uw voorgekomenGa naar voetnoot10 en welcke grote dingen hebben uwe oogen gesien, dat ge nu meer als oit so verheugt my toeschijnt? Ai verberg niets voor my, maer deelt uw getrouwste vriend mede, 't geen uw den milden Hemel gegeven heeft? Verbergen! en dat voor uw mijn lieve broeder, antwoorde Philologus, dat was my even so mooglijck als eeten en drincken te laeten: Soud ick iets, 't zy door een gesigt,Ga naar voetnoot11 of door een droom, of eenige andere weg van revelatien, ontdecken en uw daer geen kennisse af geven, dan was ick onwaerdig | |
[pagina 107]
| |
met de minste glans van het Prophetische ligt omschenen te zijn. Ja ick heb iets gevonden, iets wonderlijcks ontdeckt en wat groots is my voorgekomen. Ick moet uw bekennen, dat mijn ziel als buyten mijn ligchaem door blytschap vervoerd is; en ick geloof niet datse van dese nagt veelop mijn pyn-appel kliertjenGa naar voetnoot1 gewerkt heeft. 'k Ben hier expresselijck dus vroeg tot uw gekomen, om uw het raerste mede te deelen dat je nog oit gesien of gehoort hebt. En wat is dat, O hoogverligte Philologe!Ga naar voetnoot2 seyde Philopater, mag ick u bidden houd my niet lang op door een grote Voorreden, maer kom aenstonts tot de saeck, want ick blaeck van begeerte om te weten wat gy seggen sult. Ick sal, ick sal, antwoorde Philologus, maer ah! dat wy onse kleyne bequaamheden, die in onse ziel resideren, dog met een verslagen gemoed erkennen, daer en tegen geduriglijck besig zijn, met het geen in onse daegen door mannen van oordeel en dubbele Prophetische gaven gedaen word, te loven en te prijsen. Dit is nu onse pligt, hier moeten we ons geheel en al toe setten, want dit vereyscht de grootheyd der saecken, welcke tegenwoordig gebeuren. Om Gods wil Amice! viel Philopater hier weer op in, so seg dog wat 'er gaende is en welcke dingen het zijn, die uw dus buyten uw selven vervoeren, ick verstae als nog ter wereld niets, van al wat ick je heb hooren spreken: Gaet dog voort, of ick word onbequaem,Ga naar voetnoot3 so woelen mijn hertstogten om uw te sullen konnen verstaen, als je suit beginnen tot de saeck te komen. Ick beloofje ick sal repliceerde Philologus, vergeef me slegs dat ick uw so lang opgehouden heb. d'Ongehoorde en byna goddelijcke wonderen zijn hier oorsaeck van: 'k behoef uw gantsch niets te seggen, nog door een lang verhael van woorden lastig te vallen, uw eygen oogen konnen het sien en je handen het voelen. Men eygen oogen het sien en eygen handen het voelen! sey Philopater hier op, dat geloof ick van al mijn leeven dagen niet; want van sulcke Prophetische Gesigten spreeckt het geheele Oude en N. Testament niet een enckel woort, immers altoos dat ick weet; en daerom spreeck je dit ongetwyfelt door gelijckenisse: Ick doe niet antwoorde Philologus, maerje vat niet wat ick wil seggen; hier op haelden hy een boeck in quarto gebonden onder sijn mantel van daen en stack het Philopater toe, met byvoeging van dese woorden; Sie daer nu of ick redenen van verheugt te zijn en dus tegens uw te spreecken heb, of niet. Dese sloeg aenstonts sijn oog op den Tytel en las'er dese woorden. De vervullinge der Prophetien of de aenstaende Verlossinge der Kercke. Een werck daer in beweesen wert dat het Pausdom 't rijck des Antichrists is, dat dit rijck niet verre van sijn ondergang is; dat de tegenwoordige vervolginge in drie jaeren en een half na de Herroepinge van het Edict van Nantes eyndigen kan. Waer na de uytroejinge des Antichrists sal beginnen, die in het begin van de volgende eeuwe voltrocken worden sal: En eyndelijck sal het Rijck van Christus Jesus op aerden komen, &c. Door de Heer Petrus Jurieu, Proffessor der H. Godgeleertheyt, en Predicant in de France | |
[pagina 108]
| |
kercke tot Rotterdam. Uyt het Frans vertaelt door F. Halma.Ga naar voetnoot1 Wel Broeder! wel Broeder! sey Philopater, dit gelesen hebbende (slaende beyde sijn armen kruysgewijs over malkanderen), wat seltsaeme Tytel is dit, nog heb ick'er van al me leven so geen gesien; indien het heele boeck maer de vierde part voldoet van 't geene de Tytel belooft, so behoorde men het te Canoniseeren,Ga naar voetnoot2 of ten minsten alle Sondagen in de Kercken voor te lesen. Maer ick wil immers niet dencken, als de Autheur segt vervullinge der Prophetien, dat hy daer meede meent dat alle de Prophetien, die in dit boeck door hem aengewesen worden, haer vervullinge hebben; want dan ley al mijn arbeyt die ick hier omtrent met so veel moejten als je weet gedaen heb, onder de voet.Ga naar voetnoot3 En uw kostelijcke Concepten, souden dan hoe overvloedig mooj datse zijn, mede niet een duyt mogen gelden, dat immers schrickelijck jammer wesen soude. Wat hier van is of niet, gaf Philologus hier op tot antwoord, souw ick so nauw niet konnen seggen, also ick het boeck maer ter loops van agteren tot vooren doorsien hebbe; maer dit is 't dat ick al heb bemerckt, dat desen Heer raeckende sijn gevoelen van het Rijcke Christi op aerden, so vast en onwrickbaer houd,Ga naar voetnoot4 als eenig Propheet en Apostel de woorden Gods hebben konnen doen. Waer op hy Philopater het boeck uyt de handen nemende, las hy op een blad daer een vouwetje gelegt was dese woorden. Indien dit geschiet, dat het eynde der werelt, en dit duysent jaerige rijck niet komen soude; so zijn voorwaer alle de Prophetien maer beguychelinge.Ga naar voetnoot5 De H. Geest heeft dit volck bedrogen, alle hun Godspraken zijn valsch, en God heeft hun met een valsche hoop gevoet. En op een andere plaets wees hy dit volgende aen: Daer moet dan een tijt komen, 't welck de tijd van dit Rijck der Messias en der Joden sal zijn, in welcke dit volck verheven worde boven alle de volckeren: Andersints durve ick seggen dat alle de Godspraecken, aen dit volck gegeven, bedriegelijck zijn, en aen het selve maer alleen zijn verleend, om hen tot een valstrick te strecken. Wat tael van verseeckeringeGa naar voetnoot6 sonder weergade is dit, seyde Philopater, dese man spreeckt als magt hebbende en niet gelijck onse Schriftgeleerden; dit boeck moeten we voort van woort tot woort lesen en horen wat dese geest tot de Gemeynte seyd. Maer ick bid uw, seg my eens, bouwt hy sijn gronden oock op de seven Perioden? Schickt hy daer de Prophetien van het O. Testament oock na en weet je oock te seggen, of hy onse Prophetische Sleutel gebruyckt of niet? Want sonder liegen, so hy dit niet deed, ick souw hem met geen kleyn vooroordeel lesen, so seecker schijnen my dese dingen toe. Wat aenbelangt,Ga naar voetnoot7 antwoorde Philologus, de seven Perioden, gewisselijck, ja, die heeft hy so wel als iemant der Coccejanen, of wy: maerse zijn wel ruym vijf vierendeel op het elGa naar voetnoot8 en verschillen maer van de selve | |
[pagina 109]
| |
omtrent 4000. jaeren. Hoe 4000. jaeren! viel hier Philopater op in; dit maeckt me sijn Prophetien van nu af aen al verdagt. Ick geloof niet dat dese man puursteken sot is, of so quaedaerdig dat hy ons wat op de mouw souw soeken te spellen: en dit souw'er evenwel vry wat na gelijcken. Hoe souw hy hebben willen, tegens alle menschelijcke gevoelens aen, 't zy oock wie se zijn, dat de wereld nog over de vier duysent en drie hondert jaeren staenGa naar voetnoot1 soude: Neen neen, dit boeck is by my van nu af aen al Apocryph,Ga naar voetnoot2 en ick denck 'er niet een woort in te lesen. Sagt! sagt mijn vrient, seyde Philologus hier op, ick weet niet hoe je so driftig bent en ten eerstenGa naar voetnoot3 iemant veroordeelen kond, voorje hem gehoort hebt. Driftig of niet driftig, antwoorde Philopater, ick houw mijn opinie; raeckende de bestipte tijt van de seven perioden, met alle regtschaepene navolgers van Saliger Coccejus so vast, dat ick'er my met haer om souw laeten branden en daerom sal ick'er om de dood geen 4000. Jaeren op toe geven: Dat het nog aen quam op een twe a drie hondert, dat mogt heen loopen,Ga naar voetnoot4 maer dit is te grof en sal sulcks my niemant wijs maecken. Maer ick seg nog eens, seyde Philologus, dat het wonderlijck is, datje uw oordeel so lang niet kunt opschorten, met dit of dat van een saeck te affirmeren,Ga naar voetnoot5 tot dat je se grondig ondersogt hebt, ge weet immers wel dat dit een onvergeeflijcke, ja absolute doodsonde is tegens alle de regulen van Cartesius aen. 't Is waer, desen Heer stelt seven perioden, en doet se over de 4000. jaeren langer duren als wy en Coccejus: maer hy begintse oock net so veel vroeger te tellen, dat is,Ga naar voetnoot6 met het begin van den eersten dag der scheppinge des wereldts. Wel seg me so, sey Philopater, dit sou'er eenigsints na gelijcken en sijn gevoelen van die vreeselijcke ketteryen konnen suyveren, dat de wereld nog so lange tijd staen sal. Maer ick wouw egter nog wel eens sien, waer mede hy dese sijn sustenueGa naar voetnoot7 bewijsen soude, want ick heb nu driemael de geheele Bybel van agteren tot voren doorlesen en dat geduerig met de Coccejaensche Sleutel in de hand, sonder sulcks te konnen ondecken of selfs eenige speuren daer van te vinden. Ick bid je, so je het weet, seg my eens op wat fundament dese man timmert? Dat kan ick haestGa naar voetnoot8 doen, seyde Philologus; heb maer een weynig geduld van toe te luysteren. Hy maeckt van het verhael dat Moises van de scheppinge des werelds doet, een seer aerdig Systema. Namentlijck op dese wijse: Hy stelt voor af vast, dat God een zegel van Hem selven en van sijne verborgentheden in het geschapene heeft ingedruckt, het welck alle de stoffe doorgedrongen is. Tot een voorbeeld (segt Hy,) het eerste is van de Drie-eenigheyd der Persoonen, in de eenigheyt des Goddelijcke Wesens, waer van wy een levendig afbeeldsel inde wereld der Geesten hebben; door het wesen, door 't verstant en de wille die in alle geesten, 't zy met de stof vereenigt, 't zy van deselve afgescheyden gevonden word. So in de drie dimensien, van lengte, breette en diepte, welck de natuur van een eenige uytgebreytheyd of ligchaem stellen. Het andere (gaet Hy voort) is in de verborgentheyd der Menschwordinge, de personeele vereeniging van de | |
[pagina 110]
| |
Goddelijcke en ongeschapene natuur met de menschelijcke natuur; een verborgentheyd waer van men een levendig afbeeltsel in de vleeschwording der zielen, die Godt met de stof vereenigt, siet. Voorts worden dese volgende beginselen, als seeckere soort van kundigheden by Hem vastgestelt. 1. Dat de sigtbaere wereld, is het afbeeltsel van de verstandige wereldGa naar voetnoot1 2. dat Godt de tijden, als in perioden verdeelt. 3. Dat nootwendig de selfde beeltenissen, deselfde verborgentheden moeten beteeckenen. En ten 4. Dat niet tegenstaende sulcks, de verborgentheyt, de letterlijcke sin, niet vernietigen moet. Hier op nu gaet hy vervolgens bewijsen, dat de sevendaegsche ordre van scheppen, omtrent de bysondere dingen als hemel en aerde, zee, menschen, ligt, duysternisse, son, maen, sterren, kruyt, loof, gras, vogelen, vissen, kruypende en viervoetige gediertens enz. Net representeren en afbeelden de geheele staet van Gods Kerck, van den beginne af tot den eynde der wereld toe. De wateren, zijn by hem de volckeren, of de menschen in de wereld. Dat'er de Geest Gods over sweefde, beteeckent so veel, als dat God sijn uytverkoorne door sijn Geest in het verdorvene verstant bestraelde. Daer zy ligt op den eersten dag der scheppinge is gesegt: Sie daer Christus, onder de eerste belofte van het slange zaed, van Adam af tot Abraham toe. Dat God op den tweden dag het uytspansel maeckte en de wateren van de wateren scheyde, geeft te kennen het begin van de twede periode, van Abraham af, tot Moises toe, in welcke een scheydinge geschiede onder de volckeren; sodanig dat God dies tijds sijn zaedGa naar voetnoot2 meestendeele alleen had onder de Patriarchen. De volkomene scheydinge der wateren, welcke op den derden dag geschiede, beelde af de volkomene scheydinge des Israelitischen volcks onder de derde periode, van Moises af tot Christus toe. Hier wil hy door de zee, de wereld; door de droogte het heylige volck; en door de aerde de oude Synagogen der Joden verstaen hebben. Met de vierde dag, stelt hy de vierde periode, die omtrent 500 jaeren duurt, naementlijck van Christus af tot den opkomende Antichrist toe. God schiep op deselve Son, Maen, Sterren. Hier is Christus de Son, de Kercke de Maen en de Leeraers zijn de Sterren: De Sterren zijn van sesderley groteGa naar voetnoot3 of heerlijckheyt, dit vind hy oock net also onder de Leeraers. Op den vyfden dag zijnde het beginsel van de vyfde periode, die omtrent 5 a 600 jaeren, Naementlijck van den opkomende, tot den voltoojde Antichrist toe duurt, vind hy tweederleyde gediertens geschapen, te weten vogelen en visschen. Vogelen zijn hier voor het grootste gedeelte de ketters, en visschen het Antichristische rijck, waer onder de Leviathan,Ga naar voetnoot4 den Paus representeert. Op den sesden dag, schiep God de bloedelose, kruypende en viervoetige gediertens, als oock de Man ende vrouwe. De dieren vertoonden sommige onder hen de valsche School-leeraers, en andere de vervolgers; welcke geduurende 7. a 800. jaeren in de sesde Periode, Gods Kercke soude bestormen ende quellen. Dat God op desen dag man en vrouw schiep, betekent dat God heden ten dage en van nu af, als wy hier by malkander zijn, zijn Kerck voltojen en tot een volkomen werckstuck maecken sal. 't Geen God op den sevende deed (wil hy) sal volkomentlijck overeenkomen met den staet der Kercke onder de sevende periode. Want dan sal de Kerck die gedurig in beweging geweest is en daer door als afgemat, eens rusten en door heyligheydt van haer onvolmaecktheden gesuyvert worden. Tot dit alles sal den naeckende val | |
[pagina 111]
| |
des Antichrists den weg baenen en Christus binnen weynig tijds sijn Kerck op aerden als een eenig ligchaem, omtrent den tijd van 1000. jaeren regeren. Sie daer broeder, dit is sijn Sleutel, hier schickt en verklaert hy alle de Prophetien, so des Ouden als des Nieuwen Testamentsch na en dus verre kan ick uw seggen, wat ick in hem gevonden hebbe. Philopater dit alles met de grootste aendagt aengehoort hebbende, sprack tot Philologus met een heel bedaert wesen, mijn waerde vriend, wat sullen wy tot dese dingen seggen? Ick voor mijn deel beken'er nog hoogte, nog diepte, nog lengte, nog breette in te konnen vinden. Alles is hier schrander bedagt, raerGa naar voetnoot1 uytgevonden en vol apparentieGa naar voetnoot2 van waerschijnlijckheyt. So iemant gebruyck heeft weten te maecken van onse Prophetische Seutel,Ga naar voetnoot3 desen Heer toont dat hy het kunsje verstaet en hier in sonder weergade is. Eeuwig danck moet hy hier voor van hooge en laege, grote en kleyne, geleerden en ongeleerden hebben. Ja Koningen, Vorsten, en Republycken, zijn hier door aen hem verpligt, wijl se 't zy in Vrede of Oorlog naGa naar voetnoot4 dit alles hun mesuresGa naar voetnoot5 konnen nemen. Insonderheydt mogen de Joden, door Gedeputeerdens uyt hun Synagogen, hem te Rotterdam de handen gaen kussen, wijl hy de eenige is die hun bekeringe en verlossinge so naby stelt.Ga naar voetnoot6 Ja die Stadt behoorde hem als een andere Erasmus,Ga naar voetnoot7 op het midden van de Marckt, al was het uyt de gemeene lants middelen het kostelijcksteGa naar voetnoot8 beelt, ter gedagtenisse op te rigten dat nog oit by Griecken of Romeynen is gesien. De Franse Vlugtelingen konnen niet minder altoos, als uyt het overschot van hun goederen dit sijn boeck in sijn gout doen beslaen, het geduurig door en door lesen en als het dierbaerste kleynood, daer hun verlossinge in opgesloten leyd, gebruycken. My aengaende, meender so wel mijn Werck van te maeken, dat het niet lang sal aenlopen,Ga naar voetnoot9 of Kerck en Staet sullen mede de vrugten van mijn beswangerde hersenen sien. Ja ick beloofme van nu af sulcke dingen te sullen konnen doen, dat sig de geheele wereld agter my haer sal verwonderen. En wat sullen dat dog voor dingen zijn (O Hoogverligte Philopater, vraegde Philologus) daer gy sulck een grote verbeeldinge van hebt? Ick bid uw deeltse my mede, of de geringheyt mijns verstants uw in desen nog mooglijck behulpsaem konde zijn. Seer geerne repliceerde Philopater, dog onder voorwaerde dat wy beyde aenstonds hand aen het werck slaen; het welcke hem Philologus beloovende, voer hy voort en seyde: De Historie (mijn broeder) Gen. 49. Van de seven vette en seven magere koejen, als oock van de seven volle en seven ledige airen, welcke Pharao in den droom sag en die Joseph uytleyde op seven vrugtbaere en seven onvrugtbaere jaeren, hebt gy buyten alle twijfel meer als eenmael gelesen? So is het seyde Philologus, maer meen je hier iets meerder als Joseph selfs in te | |
[pagina 112]
| |
konnen sien? Gewisselijck Ja, antwoorde Philopater, dese droom sal my een viervoudige Demonstratie voor de seven Coccejaensche perioden uytleveren en die van den Professor Jurieu, sal'er kragtig door versterckt worden. Want ick heb hier over nu al 16. vellen papiers aen weer kanten vol geschreven en geliefje dat ick se uw eens voor lees, 'k sal 't so aenstonts doen. Voor tegenwoordig niet seyde Philologus, wijl dit den gantschen dag werck geven soude en mijn tijd sulcks geensints toelaet, wy konnen hier toe wel eens een ander uur bepaelen: maer seg my of gy buyten dit nog iets anders hebt? Sou ick niet, antwoorde Philopater, ick heb nog 12. vellen vol geschreven over de Instellinge Exod. XII: 15. daer Israel gelast wort seven daegen ongesuurde broden te eeten. Hier vond ick duydelijck deselve verborgentheden, die gy in het Vader onse ontdeckt hebt. Als oock in de seven lampen, die tot den dienst des Tabernakels Num. XII: 14. gebruyckt wierden. Tegenwoordig ben ick al 14. daegen besig geweest met eenige geheymenissen op te speuren, omtrent de seven Altaeren die Bileam voor den Koning Balac oprigttede, Num. XXIII:29. Daer sie ick iets meerder in, als ick geloof dat nog oit iemant voor my gedaen heeft. Jae het sal my weynig moejten kosten, om so klaer als den dag te tonen, dat desen Bileam, in alle dingen dog onwetende, een waer Propheet is geweest. Voorts vind ick voor de seven perioden, de kragtigste bewijsen ter wereld in de seven Ramsbasuynen, die van seven Priesteren seven daegen na malkanderen rondom de stadt Jericho geblasen wierden. Josua VI.4. Als oock in de seven touwen, daer Delila Samsons seven hairlocken mede vast bond. Judic XVI. Niet minder meen ick, sal het vloejen met de seven Snoerkens, die de Capiteelen. van Salomons Tempel, aen alle zijde vercierden. Wijders twijffel ick geensints of gy mijn vriend, suit van dese stoffe overvloedige pijlen op uw kooker hebben, welcke, by de mijne t'saemen gevoegt het schoonste hedendaegse Prophetische Magazyn sullen op maecken dat nog iemant met oogen gesien heeft. Dat verseecker ick uw antwoorde Philologus hier op; maer also mijn tijd geboren is, om my t'huys te laeten vinden, wegens seecker besoeck van twe vrinden die ick te verwagten heb, sullen we hier over eerstdaegs met malkanderen verder spreecken: waer mede hy sijn afscheyt nemende, besorgde Philopater dat hem nog dien selven dag het boeck van Jurieus vervullinge der Prophetien, te huys wiert gebragt. Maer hy stont niet weynig verwondert te kijken, als her voor in vond leggen een gedruckte brief van de Amsteldamsche RabynenGa naar voetnoot1 aen den Professor Jurieu, waer in se hem met alle beleeftheyt bedanckten voor de moejten die hy genomen had, van haer haest aenstaende staet en heerlijkheyt so naekt aen de wereld te vertonen. Daer benevens betuygdese hun blijdschap, dat hy sulcks so suyver uyt gronden die van Haer alle toegestaen worden, had gedaen. Hem biddende also derGa naar voetnoot2 om hem een Jood te doen zijn, niet anders als dat hy besneden was, aen haperden, ten eersten tot Hun Religie over te komen. Welcke laetste woorden Philopater vry wat hard vielen, als niet konnende bedencken, dat dese Heer sijn gevoelens so na aen die van het Jodendom verknogt waeren. Hier brack hy sijn hooft drie daegen agter malkanderen over, tot dat hem door iemant van sijn vrienden onderrigt wiert, dat desen brief gefingeert, en valschelijck op de naem van de Amsteldamsche Synagoge was uytgestrojt, 't geen hem dus verre vergenoegde, dat | |
[pagina 113]
| |
hy met so veel Couragie als iemant hebben kan, voortging in alle die grote dingen welcke by hem ondernomen waeren. Te dencken dat het mooglijck is, wanneer iemant so groten vermaeck schept in geduurige nieuwe Prophetische sinspeelinge op te soecken, dat dusdaenig eenen oit volleert soude worden, is de grootste onkunde die men hier omtrent hebben kan. Want het gaet met dese oeffeninge toe als met die der Alchimisten, hoe meer gevonden, hoe meer gesogt; tot dat men eyndelijck door al de overvloet van Experimenten, berojd van middelen en ontbloot van hersenen word. Sulcks het eenige Effect van dese sporelose laboratie,Ga naar voetnoot1 niet anders is, dan aen de wereld te geven, een ample declaratie van volmaeckte sotheyt. Waerlijk weynig beter gedroeg het sig met onsen Philopater, Hy arbeyde nagt en dag, sogt nagt en dag, en ontdeckte telkens dit of dat nieuws, en was daer dan so uytgelaeten verblijt mede of hy de waeragtige Euangelische Perel gevonden had. Sijn Confrater Philologus was niet een hair breet wijser, maer door een selfde geest gedreven, bragt niet weynig stoffe aen, om dit vuur ligter lai te doen branden. So verre waerense beyde vervoert in de waen, dat de Sleutel der Kennisse om verborgentheden te ontdecken, alleen by haer was, dat se sig niet en ontsagen hier aller wegen roem op te draegen; Ja andere Studenten, die niet tegenstaende sy te Franiker geen andere lessen kregen, waeren als dreck in hun ogen. Sy saegen se dwars over schouderGa naar voetnoot2 aen, en versmaeden haer geselschap, waer door het oock niet lang aenliep of de meeste part deser Monsieurs, zijnde lang na so besetGa naar voetnoot3 van humeur niet als sy, kregen se so regtschaepen in de neus,Ga naar voetnoot4 dat se in het kort byna allemans gebbetje en met spot, ja vingeren op straet nagewesen wierden. Sie daer, sey den eenen die fijne quantGa naar voetnoot5 die hem alle dagen inbeelt, dat hy hondert gesigten, duysent openbaeringen en tien duysent verschijningen heeft; wat mag hy van dese nagt niet al voor dromen weer gedroomt hebben, dat hy daer so gaet en bijt op sijn vingeren en sijn ogen na de aerde gevestigt houd? Dat sal ick uw seggen seyde een ander; sijn geest is tegenwoordig wel twintig duysent rijnlantsche roedenGa naar voetnoot6 hoog in een linea recta perpendiculaerGa naar voetnoot7 boven de top van de Canarische pieckGa naar voetnoot8 vervoert, alwaerse tusschen slaepen en waecken, nu dingen sien daerse morgen geen kennisse af hebben sal. Dat souw wel konnen zijn, voegde der een derde by, maer ick geloof voor het naest, so ick aen sijn PhysionomieGa naar voetnoot9 sien kan, dat hy de verborgentheden van Seths Pylaeren uytrekent en over Enochs PropetienGa naar voetnoot10 Commentarien maeckt enz. Dese en diergelijcke belachelijcke schersingenGa naar voetnoot11 moesten onse ieverige Studiosen, so wel Philologus, als Philopater, geduurende den gantschen tijd datse op de Academie van Franiker waeren, het | |
[pagina 114]
| |
welck ruym drie jaeren lang was, verdraegen en uytstaen. Dan sy bekreunden sulcks sig met allen weynig, naemen het al voor suyckerGa naar voetnoot1 op en lieten daerom niet een hair breet te minder af van de oude gang te gaen; by sig selven voor ontwijfelbaer seecker houdende, datse om hun goede saeck, niet sonder reden wat te lijden hadden en dat het die oude en van over lang ingewortelde Theologische haet was, daerse neffens andere braeve zielen aen moesten participeren. Te meer om datse wel wisten, dat het een algemeen quaet op alle Academien was, dat alle Studenten van jongs op in haer pap ingegeven word, de sentimenten en gevoelens van die Professores, onder welcke sy studeeren, schoon s'er niet een woort af verstaen, met alle domme kragt voort te setten. Den Hemel, die evenwel so het scheen niet en wilde, dat onse braven Philopater, den gantschen cours sijns levens in desen doolhof van AriadneGa naar voetnoot2 souw doorbrengen en sijn dagen verslijten met duysenderleye quichotische sothedenGa naar voetnoot3 te plegen, besteldeGa naar voetnoot4 in desen tijd, dat omtrent den jaere 1689. was, dat Hy, gelijck oock Philologus kennisse kreeg aen een Proponent,Ga naar voetnoot5 welckers Studien uyt een gehele andere grond opgeboejt,Ga naar voetnoot6 hem alle begaeftheden hadden by geset, die in een verstandige ziele te vinden zijn. Hy was een dood vyand van het dwaelende bygeloof en spande na vermogen alle kragten in, om de wereld daer af te genesen, hier toe liet hy geen occasie, dag, uur of oogenblick voorby gaen. Hy was van een besetGa naar voetnoot7 en deftig Humeur, niet stuurs of abstractGa naar voetnoot8 in omgang, by allen even vriendelijck en mild, om aen anderen sijn gevoelens mede te deelen. Philopater had hy leeren kennen door 't gerugt het welck van hem ging wegens sijn Prophetische Studien. Hy oordeelde desen ieveraer van te edelmoedige inborst te zijn en te grote gaven te hebben, om langer sig met dese uytsporigheden op te houden. 't Verdroot hem ten alderhoogsten, dat hy byna alle Academien van Nederland, de Studenten en hun Professores, in dit Gasthuys doodsieck vond leggen en dat de meeste Leeraers in Steden en op Dorpen niet een hair beter gestelt waren. Het eerste dat hy dede was Philopaters gemoed te pijlen en nauwkeurig te ondersoecken, van waer hem dese drift om niet anders te doen, als te propheteren van daen quam. Hier omtrent ging hy so omsigtig te werck, dat Philopater in het begin waerlijck geloofde de man gevonden te hebben, die hem nog hondert duysent nieuwe verborgentheden mededeelen soude. En in der daed hy leerde hem genoeg, dog diste hem andere spijsen op. 't Was op seeckere morgen, wanneer Philologus sig mede ten huyse van Philopater liet vinden, dat Hy hem besoeken quam. Hy vond hun beyde geweldig besig, ieder met een ley voor sig en een griftGa naar voetnoot9 in de hand; sulcks hy vastelijck meende datse eenige Mathematische questien uytrekenden. Maer nadat hem versogt was neffens hun plaets te nemen, sag hy dat'er boven aen beyde hun leijen, de Text Openbaeringe XI. vers 11. geschreven stond welcke luyd: Ende na drie daegen ende eenen halven, | |
[pagina 115]
| |
is eenen geest des levens uyt God in haer gegaen, ende sy stonden op haere voeten, ende daer is groote vreese gevallen, op die gene die haer aenschouwden. Hier onder stonden verscheyde linien naest malkanderen, die in parckenGa naar voetnoot1 afgedeelt waeren, met een groot getal CyfferletterenGa naar voetnoot2 en nog sommige geciteerde Schriftuur-texten. Het boeck van den Professor Jurieu, Groenewegen over de Openbaringe,Ga naar voetnoot3 Coccejus over Daniel,Ga naar voetnoot4 beneffens nog wel twintig stucks van dit slag, leyden alle voor hun opgeslagen. 't Was Philologus die sijn mond aldereerst open dede en tegens Philopater seyde, Ja wel Frater hoe ick het soeck, wend, wick of keer, ick kan als nog niet anders sien, of den Rotterdamsche Professor heeft de spijcker op het hooft getroffen: en ick vertrouw met hem dat de vervolginge in Vranckrijck, ten uyterste binnen een jaer moet ophouden, als oock dat het geen vyf en twintig jaeren sal aenlopen, of het gehele Antichristische rijck sal het onderste boven gekeert worden. Daer verleene, repliceerde Philopater de Almagtige God sijn oneyndige zegen toe. Maer voer hy voort, kerende sig tot onse Proponent, wat souw mijn Heer gevoelen, wegens het Duysent jaerige rijck, daer dese groote man sulcke uytmuntende gedagten af heeft, soud ge oock dencken, dat het so kort op handen is, als hy schijnt te willen en dat'er sulcke overheerlijcke dingen in staen te gebeuren, als sijn boeck komt te vermelden? Ick voor my so ick hier ten vollen gerust op waer, liet nog van dese dag Notaris en Getuygen komen en maeckten al mijn goed aen de Franiker Academie, want ick beeld my vastelijck in, dat in die haest aenstaende daegen, het goud en zilver, oneyndig overvloediger en de kostelijcke gesteentens veel meerder, als ten tijde Salomons sullen zijn: Ja dat een slegtGa naar voetnoot5 ambagtsman, stotende op straet sijn voeten tegen een sackje vyf a ses Goude Ducaten, het niet eens de pijne waerd sal agten om'er na te bucken en se op te raepen. Ick bid je mijn Heer, openhartig uw gevoelen hier omtrent te uytten, te meer om dat ick weet dat voor uw doordringent oordeel niets van dese dingen verborgen kan zijn? Ja wel Monsieurs, antwoorde den Proponent, om als een regtschapen vrient ront te gaenGa naar voetnoot6 en niet te liegen, ick sta verbaest hoe het mooglijck is dat ge de bloem van uw jeugt en studien kunt verslijten met dingen die nog kragt van waerheyt, nog de minste blijcken van waere wysheyt hebben. 't Is my oock onmooglijck te begrijpen hoe ge uw so verre hebt konnen laeten vervoeren van so eeniglijck uw werck te maecken met uyt te vorschen 't geen God mooglijck noit eenig sterveling openbaeren sal; laetende ondertusschen seeckerlijck verloren gaen alles wat uw nut en na ziel en ligchaem gelucksaelig kan doen zijn. Meent ge dat het ons so al vry staet en geoorlooft is sonder eenig het alderminste ontsag, in Gods verborgentheden en geheymen in te treden en stoutelijck te bepaelen wat sijn eeuwige wijsheyt over het geschaepene besloten heeft en sonder de minste kundigheyt sijn H. woord sodanig te doen spreken, als met onse dwaese begrippen en phantastike inbeeldingen overeenkomt? Ick kon niet nalaten van my tot in het binnenste mijner ziele te bedroeven, wanneer ick eenige daegen geleden, willende iets in uw Bybel nasien, op de rug van het Tytelblad met groote letteren dese woorden geschreven vond: DE WOORDEN | |
[pagina 116]
| |
BETEKENEN, ALLES WATSE BETEKENEN KONNEN. Een Grond-regel, waer van ick durf seggen datse niet alleen openbaerlijck valsch maer daer benevens so profaen, en godloos is dat hier door alleen Gods H. Woord tot een speelpop voor dartele vernuften, een regtschaepene wassche neuse, die men buygen kan so men wil en een belachelijcke Roman voor de Atheisten gemaeckt wort. En ingevalle ick tegenwoordig so veel tijt als lust hadde, souwGa naar voetnoot1 uw sulcks in alle omstandigheden so klaer als den dag aenwijsen. Dit alleen moet ick uw seggen, niet tegenstaende by my vast is dat ge sulcks so wel weet als ick, dat Woorden niets ter werelt anders zijn dan merckteeckenen van onse bevattingen; die van de eerste Bewoonders der aerde zijn uytgevonden om wegens het nut der menschelijcke saemenlevinge, elkanderen hun gedagten omtrent de verscheydentheyt der dingen of saecken mede te deelen. Hier uyt blijckt aen de eene sijde dat de saecken, niet om de woorden, maer de woorden, om de saecken zijn; als oock aen de andere dat in order de saecken eerder als de woorden geweest moeten hebben. Wijders sal uw bekent zijn dat het de woorden zijn uyt welcke als uyt deelen een reden saemen gevoegt word en dat een reden dat geen is, in de welcke iets van iets anders wert gesegt, sulcks dat dit het alles is, waer uyt met'er tijt een geheele tael is voortgekomen. Stelt nu dat die Taele, welcke de oorspronckelijcke van het Oude Testament is, Naementlijck de Hebreeuwsche, de alderoutste en eerste zy; en dat selfs Adam en sijn Nakomelingen, die tot aen Nimrots tijdenGa naar voetnoot2 toe hebben gesproken, ja datse ongeschonden onder het Israelitische volck, tot op Christi komste en nog laeter is bewaert geworden; ('t geen evenwel by niet weynige braeve verstanden al van over lang is ontkent geworden.) Sal 't evenwel daerom niet waeragtig zijn, dat het maer een Tael is en slegts alle eygenschappen van een Tael heeft? Immers ick meen wel van ja en dat sulcks by alle ligtelijck sal toegestaen worden. Wijders is'er wel iets bekender dan dat alle Taelen, hoe overvloedig deselve oock in woorden soude mogen wesen, dit met elkanderen gemeen hebben, dat hunne meeste woorden dubbelsinnig en van verscheydene betekenissen zijn; en dat men evenwel om onse gedagten uyt te drucken, die verpligt is in de gemeenste en alderbekentste sin te gebruycken? Voorts behoorden we niet dit als het alderseeckerste te weten, dat de woorden, als woorden geconsidereerd, ons niet het alderminste van de eygen aerd, weesens en natuur der dingen konnen vertonen, maer ten hoogsten genomen maer dienen om onse geest gelegentheyt te geven van'er dus of op dese wijse van te dencken? Souw niet by aldien dit anders was, moeten waer zijn, dat so haest (tot een voorbeelt) iemand de woorden, van Cirkel, Triangel, Quadraet, enz. hoorden, hy de Natuur van een rond, driehoeck, vierkant soude moeten ten aldereersten kennen? Dog hoe wyd dit'er af is, leert ons de dagelijcke experientie al te overvloedig. Weten we oock niet dat het selfs menigmael in onse moeder tael gebeurt, dat twe menschen die deselve woorden en redenen spreecken, egter om dat hun Studien, gedagten, of denckbeelden verscheyden zijn, malkander so weynig verstaen, als of den eenen Grieckx, en den anderen Mexiaensch sprack? Wijders, gy lieden Monsieurs, die uwe daegelijckse oeffeningen nu so langen tijt op de Hebreeuwsche taele hebt geleyt, kunt onmooglijck niets minder ondervonden hebben dan datse een van de distelagtigste en moejelijckste is die er uytgevonden | |
[pagina 117]
| |
kan worden. Want behalven dat se maer seer weynige Radices of Wortel-woordenGa naar voetnoot1 heeft en die'er van gederiveertGa naar voetnoot2 worden oock geen groot getal uytmaecken, 't geen niet weynig moet Contribueren tot een moejelijcke navorschinge des waeren sins van deselve in veele plaetsen; So is men daer en boven nauwkeurig verpligt te letten op des selfs styl, onderscheyt van grondt, of spruyt-letteren,Ga naar voetnoot3 verscheydentheyt van puncten, welcke tot een prompte leesing dienen en waer aen veeltijts de sin als volstrecktelijck gebonden schijnt; als oock op de accenten, en verplaetsinge der selven. Niet minder dientmen om de Historien, Allegorien, sinspeelingen, gelijckenissen, enz. die'er in voorkomen wel te verstaen op de omstandigheden van plaetsen, personen, en tijden, vlijtiglijck agt te nemen; of men is t'elkens in gevaer van jammerlijcke misslagen te begaen. En seeckerlijck om dit alles wel en na behoren uyt te voeren, moeten niet de geletterste, so onder Joden, als Christenen bekennen, wanneer het'er nauw op aen komt, dat hun hier toe het middel 't geen eenigsints onbedriegelijck soude zijn, naementlijck een suyvere, nette en in allen deelen volmaeckte Hebreeuwsche Gramatica ontbreeckt? Gaet het oock so niet al toe voor een groot gedeelte met dat Grieckx, in welcke het N. Testament door de Euangelisten, en Apostelen is beschreven, wijl het meest geheellijck na de Hebreeuwsche stijl en spreeckwijsen gebogen is? Immers dit sal niemant die ogen in het voorhooft heeft, ontkennen konnen. Dat ge nu hier uit soud willen besluyten Monsieurs, dat ick de Schriftuure, so in het Oude, als Nieuwe Testament begrepen, eenige de alderminste twijffelsinnigheytGa naar voetnoot4 of ondoorgrondelijcke donckerheyt soude tragten aen te wrijven, waerlijck gy soud my het grootste ongelijck des werelds aen doen. Want ick houde waeragtelijck het daer voor met Petrus, dat het is een ligt, schynende in een duystere plaetse;Ga naar voetnoot5 en dat'er God alles wat hy van sijn uytverkoorenen tot saeligheyt harer zielen wil gelooft, gekent en geweten hebben, volkomentlijck in heeft geopenbaert; als oock dat ten desen eynde dit boeck ons alle bescheyt geeft van sijn wesen, besluyten, en wercken; daer benevens de middelen, waer door den afgevallene sondaer met hem wert versoent, onderscheydentlijck aenwyst; de Heere Christus met alle sijn saeligmaeckende gaven en weldaeden kragtiglijck voorstelt: in somma,Ga naar voetnoot6 dat hier in alles wat tot het leven en de gelucksaeligheyt kan bedagt worden van noden te zijn, is opgesloten. Maer gelijckerwijs dese gronden by my Solide en onwrickbaer zijn, so verfoej ick de onvergeeflijcke en redenloose stoutheyt van onse meeste hedendaegsche God-geleerden hier te lande; datse dus ongegront en door een waen van vooroordeelen, veele en grote dingen komen te leeren, die geen andere gront van waerheyt, als alleen in de sotte grillen van hun ongesloteneGa naar voetnoot7 hersenen hebben. Mannen, die op datse quansuys met een straeltje van geleertheyt souden glimpen en dus onder de oogen van het gemeen voor den dag komen, de byna | |
[pagina 118]
| |
anderhalf duysent jaerige grollen van OrigenesGa naar voetnoot1 uyt het graf op haelen en den gehelen Bybel door allegorien en gelijkenissen doen spreecken: Hier toe gebruyckende sodaenig een middel van uytlegginge, dat se met evenveel gemack so wel de Fabulen van Esopus, de Eneas van Virgilius, en de Metamorphosis van Ovid us,Ga naar voetnoot2 op de preeckstoel souden konnen verklaren, om het Christendom voort te leeren als het O. en N. Testament. O Tijden! O Seden!Ga naar voetnoot3 waer huysvest tegenwoordig de oude deftigheyt en opregtigheyt van de eerste Christene Leeraers, die de kragt der waerheyt beminden ende niets ter werelt hun toevertrouwde schaepen wilden leeren dan den Gekruysten Jesus: Ick weet wel dat onse Heroike mannen die dog in alles tot op hun beffen, paruycken, en mantels toe fijn willen zijn, nog so hier en daer eenige bepalingenGa naar voetnoot4 aen hun kostelijcke Sleutel (De woorden beteeckenen alles, watse beteeckenen konnen) willen geven, gelijck den Dordregtse van Til, Swolsche Leenhof, Heidegger, Gulichis,Ga naar voetnoot5 en andere hier en daer doen; maer 't is so waer als twe mael vier agt is, dat dit niet anders geschiet by hun, als om hun uytsporigheden wat te bewimpelenGa naar voetnoot6 en de werelt die dog bedrogen wil zijn, wat sant in de ogen te strojen. Dit behoeft men maer te sien in de Commentarien, en uytleggingen, die se over dit of dat gedeelte van het O. of N. Testament tegenwoordig komen te maecken. Wat fulmineerde, tierde en raesde men niet over nog minder als twintig jaeren tegens de Engelsche Theologanten, dat eenen Attersol onder hun een heel volumen had konnen schrijven over het vierde Boeck van Moises;Ga naar voetnoot7 en Hildersham een dick Quarto over den 51. Psalm.Ga naar voetnoot8 Maer tegenwoordig is het niet met alle, dat Do. Hamer tot verklaeringe over de 150. Psalmen, met drie swaere QuarteynenGa naar voetnoot9 voor den dag komt en Huysinga met een gelijck getal over den Euangelist Mattheus.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 119]
| |
Den Amsteldamsche Professor,Ga naar voetnoot1 mag oock over de eenige brief van Paulus aen de Romeynen, een halve AitsemaGa naar voetnoot2 schrijven en d'Enckhuyser Groenewegen, een volumen over den Apocalypsis en het HogelietGa naar voetnoot3 dat alles komt nu so naeuw niet, wijl het Coccejanismus, t'hans dog sijn wortelen tot aen de AntipodesGa naar voetnoot4 heeft geschoten. Wel mijn waerde Heeren, behoorden uw dit niet om te doen sien en ten minsten so veel te leren, dat het niet een hair breet beter gestelt staet in uytsporigheden te plegen onder dese nieuwe snofGa naar voetnoot5 van Gereformeerde Leeraers, als onder de oude, tegens welcke sy altijt de mont vol van hebben. Leydden die hun Gemeentens na eygen sinlijckheytGa naar voetnoot6 gebod op gebod en regul op regul op; Seeckerlijck dese voeden de hunnen met een ydele wint van belachelijcke schijnwijsheyt en doen se heel vergenoegt uyt de Kerck na huys gaen, als sy'er so wat dingen hebben vertelt uyt de Joodsche Oudheden,Ga naar voetnoot7 die elck veel gemackelijker by JosephusGa naar voetnoot8 en in Goeree's Republijck der HebreenGa naar voetnoot9 soude konnen vinden, als sulcks tot het wesen van het Christendom of nut of noodsaeklijk was. Dog om uw mijn waerde Philopater, vryborstig en so kort my mooglijck is, gelijk ick hier gedaen heb, te antwoorden op uw vraege wegens de nabyheyt van het Duysentjaerige rijck, so weet dat dit gevoelen by my al van over lang niet alleen is verworpen, maer oock om des selfs sottigheden die het met sig sleept, wel louterlijck uytgelachen en sulcks eeuwiglijck by alle verstandige moet blijven. 't Schijnt of het noodlot, 't welck de Tijden in verscheyden wisselbeurten omkeert,Ga naar voetnoot10 wil dat'er niets van de oude wangevoelens, waer tegens de eerste Christen Kerck heeft moeten worstelen, in onse Eeuwe, om wederom alles tot een Chaos te maecken, onopgebaggert moeten blijven. Ick sal hier van dit alleen seggen, met dien vermaerde Theologische Poeet, die de Tartuffe van den Heer Molliere, in sijn styl-oor heeft nagevolgt.
Is'er oit dwaeling, ziel en lant
verderfelijck,
| |
[pagina 120]
| |
So is't de tuymelgeest van 't duysentjaerig
rijck.Ga naar voetnoot1
Want in der daet dit gevoelen is een der fraejste hersen-schilderyen, om de menschen, die een kleyn windje van malligheyt door het verstant is gewaejt, volkomen sot te maecken. Ick behoef om dit te bewijsen, my niet verder te beroepen als op de Historien van veele Eeuwen herwaerts, die hier meest alle vol af zijn; en op de dagelijckse ervarentheyt welcke ons byna alle jaeren nieuwe exempelen, dese rasernye aengaende, uytleveren. Ick sal die van de eerste Tijden overslaen en met voordagtGa naar voetnoot2 van de Schwenckfeldianen, David Joristen, KnipperdollingsGa naar voetnoot3 en anderen swijgen. Ick behoef oock om voorbeelden die jong zijn niet verder als de Provintien van Holland te lopen, maer heb me maer aen de Y-stroom binnen de vesten van het wereldlijcke Amsteldam te houden, Daer is het nog geen veertig jaeren geleden, of men vond'er menschen, die dit gevoelen so diep hadden ingesogen, datse hun vastelijck imagineerde, datse geen nood hadden van te sullen sterven; en men vond'er nog sotter, die gehele Capitaelen aen Lyfrenten, op hun Lyven kogten. Welck een gewoel eenen Joannes RotheGa naar voetnoot4 over omtrent vyf en twintig jaeren geleden met sijn aenhang die niet kleyn en was, hier over aenrigte en hoe hy sijn Standaert, om na Jerusalem te trecken, midden op de Marckt voor het Stadhuys dorst planten, is daer een iegelijck genoegsaem bekent. Wat voor bewegingen t'sedert twintig jaeren herwaerts eenen Quirinus Chulmannus,Ga naar voetnoot5 die sig opentlijck beroemde met de wysheyt en schatten van Salomon voorsien te zijn, onder de menschen heeft gemaeckt, konnen in Zuyt en Noort Holland getuygen veele braeve Familien, die door sijn bedriegerijen en ydele voorgevens tot in de grond toe zijn verarmt en uytgeput geworden, Cotterus,Ga naar voetnoot6 een Plaetsnyder van sijn handwerck en die om sijn sporelose uytsinnigheden tot twe bysondere reysen,Ga naar voetnoot7 een domestyckGa naar voetnoot8 van het Amsteldamsche Dol-huys is geworden, was in het begin een groot vrient van desen Chulman, maer also dese Propheten, elkanderen de voorrang bedisputeerde, ontstont 'er een doodelijcke haet onder hun, gelijck hier van hun printen, en Geschriften, nog konnen getuygenisse geven. Desen Cotterus, is de selve daer den Professor Jurieu, in sijn Berigt aen alle Christenen, voor sijn Vervullinge der Prophetien, dit overloffelijcke getuygenisse van geeft: **2. Cotterus die de eerste deser drie | |
[pagina 121]
| |
Propheeten is, is hoogdravent en deftig, de sinnebeelden sijner gesigten heben so veel agtbaerheyt en verheventheyt, datse na die van de oude Propheten gelijcken. Sy sijn op een voortreffelijcke wijse ingestelt, alles is'er sig selven gelijck in, en niets valt'er in af. Het is voor my onbegrijpelijk, hoe een enckel Handwercks man sulcke grote dingen sonder de hulpe Gods kan versierd hebben. De twe andere die den Professor oock noemt, is den eenen een vrouwmensch, die over eenige jaeren somtijts de Quaekers Kerck t'Amsteldam op de Keysersgraft, geen kleyntjen door haer schudden en beven ('t welck van de werking des H. Geestes was) op stuttenGa naar voetnoot1 kon stellen, so dats'er oock met gewelt uyt gestooten wiert vanGa naar voetnoot2 die anders weerlose Broederschap. Evenwel draegtse dit loffelijcke getuygenissen van desen Heer:Ga naar voetnoot3 De twee jaerige Prophetien van Christina, zijn na mijn oordeel, een reecks van wonderen, so groot als'er na de Apostelen zijn geschiet; en selfs vinde ick niets wonderbaerlijcker in het leeven van de Aldergrootste Propheten, dan 't geene dese dogter wedervaeren is. Waerlijck Monsieurs, men moest soo blind als een mol zijn, soo men niet kon sien, dat desen Heer een streep als een kabeltouw dick door de Hersenen had. En dat hy sig so wel op des Schrifts uytlegginge verstaet, als dien groten Staetsman,Ga naar voetnoot4 welcke voor omtrent een half jaer geleden sijn verstant en middelen in Actien van de Oostindiaensche Compagnie geheel en al verspild hebbende, door ick en weet niet welck een weg, een belagchelijck Propheet, en een sotte Duysent jaerist is geworden. Dieshalven mijn Heeren, die nog in de bloem en kragten van uw leven en studien zijt, die nog seer veele en groote diensten tot bevordering van de waere wijsheyt kund doen, ick bid uw om de liefde die elck het gemeene bestGa naar voetnoot5 en de ongeschondene waerheyt verpligt is toe te draegen, laet dog af, van uw Tijd die kostelijck, heerlijck en overdierbaer is langer te besteden met dingen uw geest voor te stellen, die in sig selven niets waeragtigs of bestendigds altoos hebben, maer als ge se al na lange moejten en groten arbeyt hebt verkregen, dit spotvers van Terentius, op uw doen toepassen:
Nec iste magno Conatu magnas
nugas dixerit.Ga naar voetnoot6
Want om ongeveynsdelijck voor uw mijn gedagten open te leggen; ick prijs en laudeer uw onvermoejde arbeyt ten alderhoogsten, maer het moejt my in het innigste mijner ziel, dat ge met sulcke grote kragten, sulcke grote beuselingen komt voort te brengen. En datse sodaenig zijn, sal my uwen so hoog geagten Prophetische Sleutel selfs helpen bewijsen. Twe Capitaele voorbeelden, die nog heel jong zijn, sullen my dit goet maecken,Ga naar voetnoot7 het eene is dat Boeck nu eerste uyt gekomen (of ge het gesien hebt weet ick niet) van een Predikant tot | |
[pagina 122]
| |
Bovenkarspel,Ga naar voetnoot1 in Noortholland, tusschen Enckhuysen, en Hoorn, die het gevoelen van Jurieu, Coccejus, Groenewegen en anderen, hier en daer omhelsende en gints verwerpende, als een Prophetische Mathematicus, den tijd en dag des oordeels uyt de Openbaeringe weet te bepaelen, datse moet voorvallen tusschen den jaere 1810 en 1998. En sulcks doet hy met also veel verseeckering en stoutheyt, als of hy Gods geheymen en verborgentheden door een onbedriegelijcke leydinge des H. Geestes tot op een minuit toe uytgerekent hadden. Seeckerlijck so desen Heer sijn seggen (so hy wil) onbetwisbaer waeragtig sal zijn, so konnen mijn Heeren de Staeten van de Geunieerde Provintien, van nu af aen gemackelijck het facitGa naar voetnoot2 maecken, hoe veel hondert duysent guldens sy nog aen Tractamenten, uyt de Pastorale goederen, den Predicanten tot den jongsten dag toe hebben uyt te deelen. Oock konnen de luyden, die nu huysen timmeren en die hun gelt aen Capitaele leeningen leggen, t'hans ten naesten by weten, wat sommen sy aen agste, en twe honderste penningen,Ga naar voetnoot3 te betaelen hebben en daer hun gissinge so wat ten profijte van hun kinderen na maecken. En seeckerlijck sal iemant, so hy in den jaere 1960 a 1970. geboren wert, mogen voor vast stellen, sijn leven geen Grootvader of Grootmoeder te sullen worden, om dat alsdan de tijd daer toe veel te kort zijn sal. Het twede daer ick iets van meen te seggen is nog onder de pars en sal te Amsteldam, uyt een Frans Manuscript vertaelt, onder den Tytel, van het Gelove, en Lijdsaemheyt der HeyligenGa naar voetnoot4 voor den dag komen; my zijnder door een goet vrient eenige gedruckte bladen van gesonden en oock heb ick de geheele Copye in geschrift voor af gesien. Dit werck steeckt alle van dat slag in uytgesogteGa naar voetnoot5 sotheden de loef af. 't Heeft mede tot een Basis, uw Coccejaensche Sleutel, maer 't heeft boven dat dit nog bysonders, dat het den Bybel, door aerdige AnagrammataGa naar voetnoot6 en letter versettingen in Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch,Ga naar voetnoot7 Grieckx, Latyn, Frans, Hoog, en Neerduyts, doet spreecken, juyst op die maet en trant als den Schrijver het hebben wil. Invoegen den tegenwoordige regeerende Koninck van Vranckrijck, Louis de XIV. in het Oude Testament met alle sijn bedrijven meer als duysent maelen mag gevonden worden. Oock wort'er sijn val en doot en dat die binnen korten tijt moet geschieden op een bestipte wijse in voorsegt. Dog het souw sonder eynde zijn, de grillen waer mede dit Boeck is overladen, uw na malkanderen te vertellen, 't sal haest den dag sien en dan verhoop ick dat het ten vollen sal verstrecken voor een regtschaepen preservatyfGa naar voetnoot8 aen alle de gene, die nu door een loutere onkunde, met de grootste drift hun best doen, om Gods H. Woort door duysenderleye reukelooseGa naar voetnoot9 uytlegginge, tot een spot en blaem te maecken, En voor al mijn waerde Philopater, en uw oock Philologus, wil ick gebeden hebben mijn seggen, dat ick heden met so veel genegentheyt als vrypostigheyt tot uw gedaen heb, niet in de wind te slaen: Maer | |
[pagina 123]
| |
'er ernstig op te letten, want ick verseecker uw, dat g'er grootelijcks uw profijt mede sult kunnen doen. Door dese weg, op de welcke gy tot nog toe gewandelt hebt, sult ge onmooglijck iets anders als de blote schaduw van het geene onse geest vergenoegen kan, konnen verkrijgen. In tegendeel, so ge uw geest uyt dese dreck opbeurt en tot hoger dingen te bespiegelen gewent, sal het geschieden, dat ge uw selven en het oneyndige en bestendige goet so onmiddelijck sult verknogt voelen, dat'er niets ter wereld van de sinnelijcke dingen uw daer af sullen konnen scheyden; het waengeloof sult ge alsdan verfoejen, de blinde superstitie veragten; en ge sult dan regt leren kennen wat God is; als oock waer in het innige wesen van sijn H. dienst is bestaende. Wijders, geen menschelijcke banden sullen als dan het vermogen hebben, uw Conscientien aen hun waenen te boejen; Gy sult vry zijn, want de overheerlijcke en dierbaere Peerl der Waerheydt sal uw vry maecken. Eyndelijck gy sult als dan niet uyt de mont van een hoop Pedanten, en met de lessen van uw Leermeesters spreecken: Maer uyt het ligt van uw ziele dingen voort brengen, die, om datse uyt de waerheyd zijn, uw en andere meer en meer met die glans sullen bestraelen. Hier was het dat onsen Proponent, die nog seeckerlijck veel meer gesegt soude hebben, hadden hem juyst sijn affaires niet elders geroepen, afbrack; en opstaende, versogt hy nogmaels met de grootste aenvalligheyt, excuse van sijn yvrige vrypostigheyt; waer mede afscheyt nemende van onse twe vrienden en hun alle bedenckelijckeGa naar voetnoot1 heyl toewenschende, liet hy deselve in soo groote opgetogentheytGa naar voetnoot2 als men bedencken kan. Byna een geheel uur lang was'er niemant van hun beyden, die een enckel woordt sprack, so ver waeren se in hun gedagten opgetrocken.Ga naar voetnoot3 Philopater was de eerste die sijn mont op deed en tegens Philologus seyde; Wel mijn vriendt wat dunckt uw, dit is een geheele andere tael, als die we geduurende den loop van onse Studien gehoort hebben, wie souw in eeuwigheyt gedagt hebben, dat'er soo veel op de gronden van onse Prophetische Oeffeninge te seggen kon vallen. My aengaende, alhoewel ick in allen deelen als nog niet toestemmen kan, 't geen onsen Proponent, daer met so veele waerschijnlijckheyt heeft gesegt, terwijl ick klaerlijck heb konnen bemercken, dat hy sig so vry wat door sijn driften liet vervoeren, soo meen ick evenwel, soo God anders mijn eenige tijd van leven en gesontheyt geeft, eens uyt de grond op, alles wat ick tot nog toe voor volstreckt waer en seecker gehouden heb, met aflegginge van alle prejudicie, na te sien en te revideren. Daer in antwoorde Philologus, sal uw niemant eerder als ick geselschap houden, want ick sweer uw mijn broeder, dat ick door het discours van stracks niet weynig ben in mijn gemoed getroffen; als oock dat ick'er so veel kragt van waerheyt in heb bespeurt, dat ick geensints en meen te rusten, voor ick mijn geest uyt dien verwarde doolhof, waer in se so lang heeft omgedwaelt, gered sal hebben. En in der daed, sy hielden beyden hun woort hier so getrouw in, dat se in minder als negen maenden, tusschen welcke tijd sy oock menigmael met onsen Proponent als met hun getrouwste boesem-vrient verscheyden discoursen hadden, so verre avanceerden,Ga naar voetnoot4 in de kennisse dier dingen, welcke waer en bestendig zijn; datse niet als met de uyterste verfoejinge aen hunne voorgaende sotternyen en waenen konden dencken. In den Jaere 1690. vertrocken se van Franiker na | |
[pagina 124]
| |
Amsteldam, daer Philopater sijn woonplaets ging nemen. Philologus, na een dag agt of tien sijn vriend geselschap gehouden hebbende, vervoegde sig (na datse bevorens wedersijts een onverbrekelijcke band van vriendschap en nauwe alliantie door brieven hadden belooft) na Leyden: alwaer se tegenwoordig in goede gesontheyt levende, ieder van hun die hoop geeft, dat het GemeenGa naar voetnoot1 nog veele en grote diensten door haer staet te erlangen.Ga naar voetnoot2
EYNDE. |
|