Brieven. Deel 8. 3 december 1938-9 mei 1940
(1984)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd3608. Aan R.A.J. van Lier: Bandoeng, 3 januari 1939Bandoeng, 3 Jan. '38. Beste Rudie, Dank voor je brief en de verzen.Ga naar voetnoot1. Ik heb ze allemaal gelezen en Bep ook, maar om je de waarheid te zeggen: we kunnen ze niet bewonderen. Ik begrijp trouwens niets van die rare draai om fransche en duitsche verzen te schrijven, als het in het Hollandsch al zoo zelden lukt. Die jeugd-fransche verzen van Slauerhoff bv. - die nu ook uitgegeven moeten worden, vrees ik - zijn om je te bedoen; en zijn latere (Fleurs de M.) zijn goed nagekeken. Overigens lijken mij ook de beste: degene die jij voor den bundel hebt gekozen. Maar als je mijn raad gevraagd had, zou die geweest zijn: er niet één op te nemen. Er staan hier en daar wel aardige regels en natuurlijk, les sentiments sont ‘jolis’, maar als gedichten zijn ze allemaal toch nogal poover, brokkelig en voortdurend meer of min ernaast. Het spijt me dat ik je niets beters erover vertellen kan. Naar je bundel kijk ik natuurlijk met groote belangstelling uit; ik zal er zelfs over schrijven in 't Bat. Nwsbl. - in verband met andere jongere dichters, denk ik. Mijn Sprookje v.d. Misdaad is ‘niet onaardig’, geloof ik, maar toch 6e rangs-werk. Soms heb ik het gevoel dat àlles, wat ik hier in Indië | |
[pagina 48]
| |
deed, op z'n best 2e-rangs-werk is. Maar van De Man v. Lebak houd ik toch echt, en van Mult. 2e pleidooi ook wel, al is 't eig. niet meer dan een aanhangsel van het vorige. Ik scheid er nu al mee uit; voor de redenen: zie brief aan Freddy. Ik ga probeeren door slapen de verkoudheid wat te doen smelten. Alijntje zingt zonder ophouden ‘Zie de maan schijnt’, maar de ware poëzie steekt voor hem in den regel ‘wie de koek krijgt, wie de gard’. Toen ik bij het 2e couplet zong: ‘maar o wee, wat bittre smart, kregen wij voor koek een gard’, draaide hij rond van woede en riep: ‘Néé! wie de koek krijgt! wie de koek krijgt!’ Later meer en hopelijk beter; steeds van harte je E. |
|