Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 227]
| |
3. Heksenprocessen in Roermonda. De raadselachtige achtergrond van de grote procesreeks in RoermondDe reeks heksenprocessen van 1613 in en om Roermond is de grootste die op het gebied van het huidige Nederland bekend is. Zij heeft in de eigen tijd en later veel opzien gebaard. De processen zelf zijn om onbekende reden niet bewaard gebleven, ofschoon het archief van het Hoofdgerecht Roermond nog aanwezig is. Het is momenteel in bewerking.Ga naar eind1 Wat wij van de procesreeks weten, stamt voornamelijk uit een vlugschrift dat met toestemming van de magistraat uit Roermond in 1614 te Nijmegen in druk verscheen.Ga naar eind2 Sivré, de archivaris van Roermond die er in 1879 over publiceerde, ziet als voornaamste verklaring het boek van Delrio, Disquisitionum Magicarum (1599) en de in het vorige hoofdstuk weergegeven verordening van Filips II (1592), die door de aartshertogen Albert en Isabella in 1606 nogmaals was bevestigd. Voor de heksenvervolging als geheel - waarvan in Roermond sporen aanwezig zijn vanaf 1522 - zoekt hij verklaring in ‘de achterhaalde onkunde van die tijd: de moeder van het bijgeloof’.Ga naar eind3 Met die verklaring kon natuurlijk niet worden volstaan. De ‘achterhaalde onkunde’ bestond immers ook in de tijd dat er nog geen heksenprocessen plaatshadden, en de ordonnanties van Filips II en de aartshertogen of de invloed van Delrio golden voor het hele gebied van de Zuidelijke Nederlanden. De vraag is waarom zij juist in het Roermond van 1613 zo'n massale uitwerking konden hebben. Volgens het vlugschrift werden 64 heksen verbrand. Baschwitz zoekt de verklaring in de persoon van de Roermondse schout, Christoffel Braetz, door hem ten onrechte ‘baljuw’ genoemd.Ga naar eind4 Maar in een kerkelijk en wereldlijk bestuurscentrum als Roermond is het onwaarschijnlijk dat de karaktereigenschappen van één man - ook al was hij als schout zeer machtig - van zó doorslaggevende betekenis konden zijn. En dan nog speciaal in één bepaald jaar. Braetz bleef namelijk lang in functie (1608-1624). De door de landsheer benoemde schout zat wel het Hoofdgerecht voor, maar de schepenen vonnisten. De schout was met de uitvoering van de vonnissen belast. Het Hof van Gelder, dat sinds 1580 in Roermond zetelde en met trouwe katholieken was bemand, had alleen al met de zaak te maken, omdat de geconfisqueerde goederen van de ‘heksen’ aan de landsheer vervielen. Deze hadden zich immers schuldig gemaakt aan een crimen laesae majestatis divinae et humanae. Op grond daarvan eigende het Hof zich trouwens het recht toe om personen die zich aan dat misdrijf schuldig hadden gemaakt, te laten arresteren. Het beriep zich daarbij op de ordonnanties van Brussel. Schout en schepenen van Venlo protesteerden in 1614 met succes hiertegen.Ga naar eind5 Maar Braetz had | |
[pagina 228]
| |
waarschijnlijk geen aansporing van het Hof nodig. Hij voerde wel een uitgebreide correspondentie met het Hof over de afwikkeling van de confiscaties, die niet zelden zeer behoeftige lieden betroffen.Ga naar eind6 De vraag rijst ook naar de invloed van de geestelijke overheid. Ook die droeg verantwoordelijkheid voor de uitroeiing van de heksen, zoals de ordonnantie van Filips II had onderstreept. Sinds 1559 had Roermond een eigen bisschopszetel, al zou de invulling daarvan nog heel wat voeten in de aarde hebben.Ga naar eind7 In het kader van deze studie wil ik nagaan of de crisisfactoren, die uit de analyse van de Malleus bleken, ook op de achtergrond van het Roermondse proces van 1613 meespeelden. Waren er in die jaren misschien speciale problemen op het gebied van (geloofs)gezag en regulering van de man/vrouwverhouding - eventueel nog versterkt door sociaal-economische problemen - die de toepassing van het demonologisch verklaringsmodel in de hand werkten? Maar vóór wij daar in het volgende hoofdstuk op ingaan, is het gewenst om de Roermondse processen - voor zover die zijn overgeleverd - nader in ogenschouw te nemen. | |
b. Processen vóór 1613De oudste processen waarvan gegevens aanwezig zijn, stammen uit 1522 en 1525. In 1522 werd een zekere Trijn van der Moelen als heks veroordeeld. Trijn werd er in haar omgeving reeds langer van verdacht dat zij kon toveren. Op zekere dag ontmoette zij een man die een paard leidde. Zij vroeg hem of zij een poosje daarop mocht zitten. Toen hij dat weigerde, nam zij een kluit aarde en wierp die uit aller duivels naam voor het paard. Dat struikelde en viel voor de woning van de man neer. Daarop sloeg hij haar. Zij dreigde hem met een aanklacht bij het gerecht. Feitelijk echter vertrok zij naar Aken, waarschijnlijk veiligheidshalve. Na haar terugkomst werd zij door de schout aangehouden en voor het gerecht gebracht. Bij de ondervraging bekende zij niet alleen maleficiën tegen mensen en dieren, maar ook dat zij zich overgeleverd had aan de duivel en op zijn aandringen de heksendaden had verricht. Zij werd tot de brandstapel veroordeeld.Ga naar eind8 In 1525 werden twee vrouwen voor de schepenstoel gebracht, die er van beschuldigd waren vele personen, paarden, koeien en schapen te hebben betoverd. Ook zij belandden uiteindelijk op de brandstapel: ‘tot ein exempell allen minschen opdat sij al sulcke bose wercken mijen sullen’.Ga naar eind9 Bij deze processen zien wij - net als in Amersfoort - dat de aanklachten uit het volk voortkomen. Zij sluiten aan bij het magische volksgeloof. In de aanklacht komt aanvankelijk het hele complex van de heksenleer nog niet tot uiting. Dat wordt pas in de ondervraging toegevoegd.
Het volgende proces dat werd overgeleverd, is gedateerd 1581. Het vond plaats in een zeer woelige periode, toen het Spaanse gezag - na de overwinning van Parma op Maastricht (1579) - juist was hersteld. Roermond zelf was sinds najaar 1572 - na een bezetting door de troepen van de Prins van Oranje in juli 1572 - weer in Spaanse handen. De plaag van zowel de staatse als de Spaanse huurtroepen bleef het omstreden Maasgebied echter nog lang teisteren. | |
[pagina 229]
| |
Het proces betreft een zekere Kael Merrie, die in haar omgeving al lang verdacht werd van toverij en daarom door iedereen werd geschuwd. De vrouw van een sergeant, die in de buurt van Kael Merrie woonde, beschuldigde deze voor het gerecht van het feit dat zij haar kind betoverd had. Kael Merrie had het kind op de arm genomen en geliefkoosd en sindsdien was het ziek. Net als in Amersfoort kwamen ook hier buren met nieuwe verdenkingen: de verlamming van een varken; een koe waarvan de melk niet tot boter gekarnd kon worden; de ziekte en verlamming van een buurman: het werd allemaal aan beheksing door Kael Merrie toegeschreven. Omdat de getuigen echter niet konden bewijzen dat de genoemde kwalen door Kael Merrie waren veroorzaakt en zijzelf bleef ontkennen, werd zij slechts tot verbanning veroordeeld. Twee stadsboden brachten haar buiten de poort. Daar werd zij aangevallen door soldaten en jongens. Die mishandelden haar en wierpen haar tenslotte met samengebonden voeten in de Maas, waar zij verdronk. Tijdens het rechtsgeding tegen Kael Merrie kwamen twee vrouwen uit Swalmen naar Roermond, omdat zij vreesden dat Kael Merrie hen als medeheks zou beschuldigen. Onderweg hadden zij dat aan een man - die met hen opliep - verteld. Voor alle zekerheid begaven zij zich naar de stad om zich bij de rechter van schuld vrij te pleiten. Maar toen zij hoorden dat Kael Merrie haar onschuld had volgehouden en niemand had beschuldigd, voerden zij dat voornemen niet uit en wilden naar huis terugkeren. Helaas had echter hun medereiziger intussen rondgebazuind dat twee bondgenoten van Kael Merrie in de stad waren gearriveerd. De meute van soldaten en opgeschoten jongens achtervolgde nu ook hen. Bij hun poging om aan de achtervolging te ontsnappen verdronken ook zij in de Maas.Ga naar eind10 Ook bij het proces van Kael Merrie zien wij de aanklacht wortelen in het magisch volksgeloof. Het gerecht neemt een kritische houding aan, maar staat onmachtig tegenover de volkswoede, waarin soldaten een belangrijke rol spelen. Dat de twee vrouwen uit Swalmen al bij voorbaat naar Roermond kwamen, was op zichzelf verstandig. Door zich zèlf te melden maakten zij hun kans op vrijspraak groter. Wij zagen daarvan ook een voorbeeld bij Arend van Buchell in Utrecht. De enige maal dat zijn dagboek vrijspraak door gebrek aan bewijs vermeldt, was in 1591, toen twee vrouwen zich vrijwillig voor het gerecht van schuld kwamen vrijpleiten.Ga naar eind11 Hoe gevaarlijk alleen al de verdenking van heks te zijn gevonden werd, komt ook tot uiting in de laster-processen die wij nog zullen bespreken.
In 1587 vond een aantal processen plaats, waarvan de afloop niet bekend is. Bekend zijn wèl de getuigenverklaringen, die bij uitzondering voor het Hof van Gelder plaatshadden.Ga naar eind12 De dagvaarding van het Hof is van 4 juni. Op 24 juni werden de aangeklaagde personen door de twee dagen tevoren beëdigde schout Rubin Heyster gearresteerd en gevangengezet. Verdere stukken ontbreken echter. Over het feit dat de getuigenverklaringen voor het Hof van Gelder en niet voor het Hoofdgerecht van schout en schepenen plaatshadden, kunnen alleen vermoedens worden geuit. Het was de tijd dat in Trier de door Binsfeld geëntameerde processen al volop aan de gang waren. Mogelijk is, dat het Hof schout en schepenen niet ijverig genoeg vond in de strijd tegen de heksen. De | |
[pagina 230]
| |
vrijspraak van Kael Merrie in 1581 wijst in deze richting. Mogelijk is ook, dat het Hof de benoeming van een nieuwe schout niet wilde afwachten. De vorige - Johan van Cruchten - was in februari van dat jaar gestorven. Hij was vanaf 1548 in functie geweest. De beschuldigingen betroffen zes vrouwen, onder wie een zekere Ummel Heynen een centrale plaats innam. De meeste getuigenissen gingen over voorvallen die al enige jaren tevoren hadden plaatsgevonden. Zo verklaarden getuigen dat ongeveer vier jaar daarvoor - bij windstil weer - plotseling stroken linnen die op de bleek lagen vastgestoken, de lucht in werden gezogen en verderop in de Roer terechtkwamen. Ummel was - te zamen met twee buurvrouwen - in haar deur komen staan om te kijken. De omstaanders waren gaan schelden: ‘Siet, hoe comen die hoeren, tovenaersters nu uutghelopen om te besien off heur luyden consten fix is,’ en zij bedreigden hen met de brandstapel. Ummel en de beide andere vrouwen trokken zich zonder een woord van verdediging in huis terug. Een van de getuigen kwam ook nog met een verhaal dat een Hollandse soldaat haar verteld had. Bij een nachtelijke wacht had hij luid rumoer gehoord. Met een andere soldaat was hij op onderzoek uitgegaan, maar hij had niets anders kunnen vinden dan Ummel Heynen in een toestand van onmacht. Daaruit meende hij te moeten opmaken dat ‘die vijandt van der helle mette voors. Ummel Heynen geboeleert ende te doen hadde gehadt’. Een andere aanklacht betrof de dood van de dochter van een intussen overleden burgemeester van Roermond. Zij was ongeveer 6 à 7 jaar daarvoor na het drinken van een melkachtige drank, die Ummel voor haar had meegebracht, onpasselijk geworden. Van dat tijdstip af was zij langzaam weggekwijnd. Van de vijf getuigen in deze was er slechts één die betwijfelde of het bij dit sterfgeval wel om hekserij ging. Vier getuigen kwamen bevestigen dat Ummel slechts onder dwang en zuchtend over een bezemsteel was gestapt, die een korporaal voor haar had klaargelegd op een brug die zij moest passeren. Het volksgeloof wilde namelijk dat een heks niet over een bezemsteel kon stappen. Weer een andere getuige kwam het verhaal bevestigen dat iemand 's nachts in de omgeving van Ummel een geluid van wel duizend katten had gehoord, maar geen sporen van de dieren had gevonden. Hij wilde daaraan echter niet de conclusie verbinden dat zij een heks moest zijn. Onder de overige vijf verdachte vrouwen bevonden zich twee gezusters - buurvrouwen van Ummel - van wie de moeder ongeveer tien jaar daarvoor te Maasniel in de heerlijkheid Dalenbroek was verbrand. Tegen een van de anderen - een zekere Jenne van Heurne - werd ingebracht dat een zieke en later overleden vrouw overtuigd was dat zij door haar was betoverd. Een pastoor die destijds - 4 à 5 jaar daarvoor - kapelaan in Roermond was, bevestigde dit verhaal. Maar hij voegde er aan toe dat hij niet van de rechtmatigheid van die verdenking overtuigd was geweest en de zieke vrouw om die reden het sacrament geweigerd had. In deze getuigenverklaring zijn duidelijk oude en nieuwe elementen vermengd. Naast het geloof dat bepaalde personen het vermogen hebben om te genezen en/of te verderven, zien wij nu ook het ‘boeleren met de vijandt’ uit de getuigenissen naar voren komen. Het als hoer - of dochter van een heks - | |
[pagina 231]
| |
bekend staan is blijkbaar ook een reden tot verdenking. De heksenleer had kennelijk wortel geschoten bij het gewone volk en functioneerde er als een versterking van de angst voor betovering.
In 1594 is er waarschijnlijk ook een heksenproces in Roermond gevoerd, want van dat jaar is een vragenlijst in het Roermondse archief bewaard gebleven. Het gaat daarbij om 38 hoofdvragen, die weer in afzonderlijke vragen zijn onderverdeeld. In grote lijnen volgt de lijst de Malleus, al zijn ook andere bijzonderheden toegevoegd, zoals het duivelskenmerk en allerlei details over kleine en grote ‘dansen’ (sabbath). Allerlei elementen komen terug, die in de getuigenissen voor het Hof van Gelder in 1587 ook een rol speelden: het betoveren en ‘hertoveren’ (onttoveren), eventueel op verzoek; de relatie met medeplichtigen, in het bijzonder de eigen kinderen en vooral de dochters; het boeleren met de ‘vijandt’, en tenslotte het samenkomen in de gedaante van katten. Bijna de helft van de vragen (16) heeft betrekking op gebeurtenissen bij de dans. Over de ‘grote dantzen’ wordt gevraagd of de beschuldigde daaraan meegedaan heeft en of zij er de duivel in de gedaante van een bok heeft gezien, hem aanbidden moest en zijn ‘cullen of hinderst’ moest kussen, en of zij meegedaan heeft om na afloop de bok te verbranden en van zijn as tovermiddelen te bereiden. In de laatste vragen wordt nog speciaal op de ‘catten-dantz’ ingegaan. Eerst wordt gevraagd of de beklaagde soms naar een of andere ‘catten-dantz’ is geweest en of de tovenaar en heksen zich daar in de gedaante van katten, honden, hazen, wolven en dergelijke konden transformeren. Vervolgens of op die dans de duivels- of heksenboelen eveneens in de gedaante van katten de katers zijn verschenen. Tenslotte of de boelen in de gedaante van katers de katten hebben besprongen en ermee hebben gepaard.Ga naar eind13
In 1611 - dus twee jaar vóór het grote heksenproces - had in Roermond een gebeurtenis plaats, die typerend is voor zowel het magisch volksgeloof als voor de houding van de autoriteiten. Een zekere Itgen Heudders uit Heythuizen kwam naar Roermond. Bij de Kraanpoort moest zij zich tussen enige spelende kinderen doordringen en daarbij raakte zij een van hen aan de schouder aan. Deze jongen kreeg een opgezwollen gezicht en uitslag over het hele lichaam. Op het gerucht hiervan het de schout (Braetz) haar voor zich geleiden. Hij beval haar de betovering te doen wijken. Toen zij dit weigerde, werd zij naar de kerker gebracht. Omdat uit de getuigenissen van de omstanders haar schuld niet eenduidig bleek, stuurde de schout een bode naar het gerecht in Heythuizen om nadere informatie over Itgen. Die informaties bleken zo gunstig dat zij onmiddellijk werd vrijgelaten.Ga naar eind14 Wat er gebeurd zou zijn als zij ‘te kwader naam en faam’ bekend zou hebben gestaan, laat zich raden. | |
c. Het vlugschrift over de gebeurtenissen van 1613De moderne lezer heeft - net als de meeste geschiedschrijvers - de neiging om het prekerige begin en einde van het vlugschrift waarin de processen van 1613 worden vermeld, over te slaan. Maar dat is ongerechtvaardigd, want zij plaat- | |
[pagina 232]
| |
sen de gebeurtenissen in het kader waarin zij horen. Ik geef het daarom volledig weer.
Een warachtige beschryvinge van 64 tooveressen, die door haer tooveryen over de duysent menschen, so oude lieden als jonge kinderen, ende wel ses duysent beesten hebben omgebracht, twelc jammerlyck ende bedroeft om hooren is zonder de groote schaden, die zy oock in de vruchten gedaen hebben, dat eens menschen hayr mocht te bergh staen diet hoorden, alzoo zyt selfs bekent hebben voor de Justitie, dies zy gherecht zyn alle daghen twee, beginnende den 24 September 1613 tot noch toe. Ende dit is wt het protocol ghetoghen der stadt van Remunt, (alwaert gheschiet is) ende in druck ghestelt. Nae de copy tot Nimweghen, by Aert. Cornelissoon.
Tot den goetwillighen Leser.
Het is beminden leser niet te verwonderen, al straft ons de rechtveerdige God met veelderley straffen. So de Heere wilde aensien ons boose wercken ende verdiensten souden tienmael zwaerder wesen, maer hy gaet genadich met ons int gerechte om zyn barmherticheyt te mercken, de gene die hun van ganscher herten tot hem keeren. Want hy segt door de Propheet: So warachtich als ic leue en begeer ic den doot des sondaers niet, maer dat hy hem bekeere ende leue. Laet ons dese belofte niet cleyn achten, maer ons bekeeren terwyl wy noch tyt hebben. Laten wy ons wapenen tegen des duyvels aanvechtinge, die oorsaec is onser booser wercken ende sonden, door dien dat wy met Lucifers eerste possessie niet te vreden en zijn, die te voren een enghel Gods was, met veel eerlicke gauen verciert, daerna door hooveerdicheyt wt de heerliche plaetse des hemels geworpen in de eewige verdoemenisse. Soo ist ooc met ons (God betert) gestelt, die met vele goede gauen van den schepper verciert zijn, ende soecken noch andere grouweliche stucken aen te richten, om de wellust onses vlees onsen getrouwen vader verlaten, begheuen ons onder de gehoorsaemheyt des duyvels, tot verliesinge onser zielen, ende dat alom onzen naesten te verdrucken. Gelyct nu publyc in deze Nederlanden bekent is. Van de afgrysselicke tooverye, die int lant van Gelder ende Gulick geschiet zyn ende noch dagelycx geschieden, so de beminde leser breeder horen zal. Dese voorsz. landen hebben geweest in groote bezwaernissen, so dat aen allen eynden veel weenen en klagen gehoort wert, d'een klaegde dat zijn kinders storven in ellendicheyt, ja cregen veelderley accidenten, de voeten verkeert, de lendenen gecrompen, de armen lam, ende de oude lieden ooc niet ghespaert: D'een claegde dat zyn beesten storuen, d'ander zyn koeyen, de derde zyn peerden, schapen: Ja de vissen int water, de vruchten opt velt werden bedoruen, als tarwe, coren, dees quamen tot geen perfectie, de boomen insgelycx. Ooc verlorender vele hun neeringe, ende patrimonie: Dese clachten werden alle dage ouervloediger, zo dat den eenvoudigen gedwongen wert God almachtich met weenen ende schreyen aan te roepen ende te bidden. God heeft se verhoort, en hem ouer de duyvelsche tooverye vertoornt en hun gestraft, zo datse zelfs hun | |
[pagina 233]
| |
boevery hebben int licht gebracht, zo gy hooren zult. Daer woonde een van de ouerste tooveresse binnen de stadt van Remunt, genaent Tryntjen van Zittaert, die had een dochter ontrent 12 jaer out, diese mede inde duyvelsche leere dede oeffenen, zo dat se die volcomelicken kost. Dit dochterken door haer joncheyt liep noch dagelicx met de kinderen op straete speelen, ende begon ooc opt leste eenige van hare konsten onder de kinderen te doen. (Te wetten.) Het spooch wt zynen mont, gelt, garen, lint, spelden, naelden, spyckers, steenen, koper en quaet yser, zo dat de ander kinderen seer niewelic toesagen, ende riepen hun ouders om dit wonder te sien, die oock met groote verwonderinge dese konste aensagen, waer onder (alst God wilde hebben) een van de Majestraet was, kreeg groot achterdencken, heuet de Officier aengedient, die niet vertoefde, nam t meysken gevangen, brachtet voor den raet, waert dezelue konsten dede; de Majestraet vraegde wie haer zulcx leerdet. Sy antwoorde daer staet een man met een root mutsken opt hooft int root fluweel, die wyst metten vinger op zyn mont dat ic zwygen zoude, 'twelc was de duyvel. Den Officier dreygdese te slaen en in boeyen te sluyten, heeft van vreese bekent van haer moeder. Doe ging hy terstont wesende den 24 September 1613 ende nam de moeder gevangen, ondersochtense, ende wilde niet lyden, zy wert gepynicht, ende beleet datter tot Ool, een dorp niet wyt van der stadt, eenen M. Jan woonde, die vaendrager van de toovenaers ende tooveressen was, ende beleet, dat se de toovery wel 24 jaer gedaen had, ende wel 41 kinderen doot betoovert hadde, met 3 mans, 7 vrouwen, sonder de beesten ende vruchten. Zy beleet noch 10 tooveressen, die met M. Jan van Ool gevangen werden. De eerste tooveresse werde gebrant 4 dagen na haer gevangenis, ende haer dochterken altyt gevanckelyc geset in een klooster. Deze M. Jan van Ool wert ondersocht, gedreycht met pynigen, heeft veel quaets bekent, hy was een vernaemt meester, genas de gene die betoovert waren, in zulcker voegen had hij een verbont metten duyvel gemaect, als hy 10 menschen genesen had, den elfsten moest hy doot tooueren; dit had wel 16 jaer geduert, zo dat hy ouer de 150 menschen om tleuen ghebracht hadde, tgestolen goet deed hy door duyvels konste wedercomen, menschen, die wt en lande waren dede hij in hun gedaente in eenen spiegel comen. Hy beleet noch 41 tooveressen, waer van de 10 binnen Stralen woonden, 11 binnen Remunt, 15 binnen Wassenberch, ende 5 binnen Swalm, die naeste dorpen by de stadt. De Majestraet van Remunt hebben rontom de weet gelaten, dat elc de zyn vangen zoude, gelycse deden. Den voorsz. beleet noch, dat hy zyn huysvrou wilde bewilligen totter duyvelser tooveryen. Maer wilde hem geen gehoor geuen, hem onderrichtende met Gods woort. Hij door vreese van meldinge heeft zyn vrou met een byl in stucken ghehouwen, ende de stucken in eenen stinckenden put geworpen, zeggende dat se wech gelopen was; waer hoordemen desgelycken? Zyn sententie wert gewesen leuendigh tot polver verbrant te worden, dat ooc geschiede. De ander tooveressen beleden veel quaets gedaen te hebben, ende veel kinderen doot, kreupel ende lam betoovert hadden, ooc mans en vrouwen, die leuen noch sterven konden, zynde in grooter ellendicheyt, spouwen hayr en padden gerey, sommige hebben hun eygen vader, moeder, man, | |
[pagina 234]
| |
kinders, broers en susters, of haer nabueren betoovert, dat se gaen of staen, leuen noch steruen connen, hiertoe dwong de duyvel hun, als zy bekenden. De wyse Majestraet ordineerde alle dage twe te branden totte leste toe, twelc zo geschiede binnen Remunt, Swalm en Wassenberg. De Majestraet van Stralen hebben hun devoir ooc betracht, ende hun gevangens ondersocht, die ooc veel quaets beleden, zeyden: Hadden wy ons residentie noch een jaer mogen hebben, wy zouden theele lant woest ende vol grouwels hebben door ons tooverye. Sy beleden ooc datse mans, vrouwen, kinderen ende beesten doot getoovert hadden, de vruchten opt velt en veel lieden verdoruen, ja door duyvels dwang haer vader, moeder, broeders ende susters, ooc haer onnoosele kinderkens niet gespaert. Sy bekenden, dat by Stralen een vroetwyf woonde, die Entjen Gillis hiet, in dorp Heringen die een princesse der tooveressen was. De Eers. Majestraet van Straelen hebben den Officier vant dorp belast, alsulcke een te vangen, twelck hy terstont dede. De voorsichtige Majestraet van Stralen hebben na rechts costuymen de voorsz. tooveressen veroordeelt aen staken tot polver gebrant te worden, zoot geschieden. De voorsz. vroed-vrou princes der tooveressen wert van de wet ondersocht; zij beleet meer quaets dan eenigh van d'ander, als dat se de toovery 33 jaer geoeffent hadde, ende had by de 40 bevruchte vrouwen met haer vruchten doot getoovert, ende wel 150 onnoosele nieugeboren kinderkens, zo zyse van de moeders ontfing, betooverde de vrouwen, dat zy (na dat se jaren en dagen in groote miserie (dat een steenen hart mocht ontfarmen) gelegen hadden) den doot moesten besueren. Sy had haer man ende kinderen ooc door tooverye om den hals gebracht, zy gaf de craem-vrouwen drancken in niet dan enckel duyvels vergift, ende meer quaets. De Majestraet des dorps hebben haer sonder eenige genade verwesen levendigh aen eenen staec te verbranden, zoot geschieden; zij had groot leedtwesen van hare sonden, roepende aen God menichmael om gratie. Alzo hebben deze voorsz. 64 tooveressen met haren vaendragher, Mr. Jan van Ool, hun boos leuen geeynt. Hebben in somma alsoo zy selver bekent hebben wel ouer de 600 onnoosele jonge kinderkens, ende ouer de 400 oude lieden so mans als vrouwen, ende meer dan 6000 beesten, zo swynen, paarden, schapen, etc. doot betoouert, wel 50 merghen lants ende 200 boomgaerden bedoruen, dat zy geen vrucht en konden voortbrengen, sonder ander quaet, dat hier om kortheyt des tyts achtergelaten wort, ooc de namen van de voorz. misdadighers. Eylacy ist niet te beclagen, dat de menschen hun zo verre buyten de wegen des Heeren begeuen, tredende onder 's duyvels joc, daer de eewige verdoemenisse navolgt, ende zwaer knerssen der tanden. Laet ons doch vreesen voor t' strenge oordeel Gods, daer wy alle moeten komen, ende daer zal een strenge rekeninge geschieden. Dus ziet een iegelyc toe, ende zyt op de wacht met vasten ende bidden, want niemant den tyt en weet. Noch zynder ongoddelycke menschen, die seggen, dat tooveren een vrye conste is, ende sonder sonde geschiet, ja vragen noch waert geboden is dat mense dooden soude. Ic segghe contrarie dat het een duyvelse conste is, ende van God vervloect. Want God zegt Exod. Cap. 22, vers. 18. De tooveressen en zuldy | |
[pagina 235]
| |
niet laten leuen. Ick meene, dat de vrome voorsichtige Majestraten ende Justitie van God ingeset zyn als wachters ouer onse zielen, om tgoede te beschermen ende tquaet te straffen. Deselue ordonnantie Gods daerwel in gebruycken, sonder daerinne berispt te werden. God Almachtich will alle Magistraten ende ouericheden der Justitien, hier en in allen landen begaven met zynen H. Geest, dat sy altydt wel moghen regeeren tot Godes eeren ende onser saligheyt. Amen.
Finis.
Met consent der Eers. Majestraten der stadt Remunde.
Kort samengevat: de magistraat van Roermond presenteert de grote heksenjacht, die in Roermond in 1613 was ontketend, als een godgevallige taakuitoefening. Terwijl in het archief van Roermond geen processtukken aanwezig zijn, is er wel de vermelding bewaard, dat de schout op 25 oktober aan het Hof van Gelder verzoekt om ‘die van Elmt’ eikenhout aan het ‘belaten huys’ te laten brengen. Het ‘belaten huys’ lag in de buurt van de kapel van Onze Lieve Vrouw in 't Zand, niet ver van de executieplaats. Braetz motiveert zijn verzoek met het feit, dat hij in de omgeving van Roermond alleen beukenhout kan krijgen. Dat is voor de verbranding van de tovenaars ongeschikt, ‘ter cause dat gheen teecken of palen daer van en blijven daer an men sien of speuren kan dat justicie administriert is’.Ga naar eind15 | |
d. Nadere gegevens over de procesreeks van 1613Veel meer dan in het vlugschrift staat weten wij niet van de processen van 1613. Noch in Roermond, noch in Swalmen, Stralen of het Gulikse Wassenberg zijn processtukken bewaard gebleven. Wel is er nog een lijst aanwezig van 39 personen die te Roermond tussen 5 oktober en 23 december zijn verbrand.Ga naar eind16 De door haar dochtertje beschuldigde Trijntje van Sittard was al op 28 September - vier dagen na haar aanhouding - terechtgesteld. Te zamen dus veertig slachtoffers, die onder de rechtsmacht van Roermond vielen. Opvallend in de binnen Roermond gevoerde processen is het tempo waarin zij werden gevoerd. Bij een dergelijk tempo kan van een zorgvuldig getuigenverhoor nauwelijks sprake zijn geweest. Van invloed waren misschien berichten uit het prinsbisdom Luik, waar in 1611 en 1612 in snel tempo een groot aantal heksenprocessen gevoerd waren.Ga naar eind17 Via de Maas-handel had Roermond een geregeld verkeer met Luik. Ernst van Beieren was - zoals wij al zagen - zowel prins-bisschop van Keulen als van Luik. Daarnaast bekleedde hij die functie nog in Hildesheim, Paderborn en Münster. Zijn neef Ferdinand - berucht vanwege zijn latere heksenjachten - was hem in al die bisdommen als coadjutor met recht van opvolging toegevoegd. In 1608 had Ernst van Beieren in het Luikse een ordonnantie laten verschijnen, waarin hij signaleert dat de heksen schrikbarend in aantal toene- | |
[pagina 236]
| |
men: ‘Nous apercevons nos pays de Liège se remplir de sorciers et de sorcières.’ Hij constateert een gebrek aan ijver bij de heksenvervolging en wijt dat aan de lange duur van de processen en de daarmee verband houdende hoge kosten. Hij maant daarom tot meer haast bij de processen.Ga naar eind18 De Roermondse lijst van terechtgestelden bestaat - evenals de Luikse - voor het grootste deel uit namen van vrouwen. Onder hen zijn minstens twee moeders met hun dochter. Eén van de vrouwen was al dood voor zij verbrand werd. Zij stierf in de gevangenis aan de gevolgen van de marteling, de dag nadat zij gevangengenomen was (26 oktober),Ga naar eind19 maar zoals wij al in de Malleus en ook bij Arend van Buchell zagen, nam men aan dat ‘de bose vijant haer den hals gebrochen had’. Op 11 oktober had men de scherprechter uit Maastricht laten overkomen. Blijkbaar was de Roermondse beul niet deskundig genoeg. Tevoren hadden namelijk enige gevangenen de tortuur zonder bekentenis doorstaan. Baschwitz stelt dat de processen nog hetzelfde jaar plotseling ophielden. Er zou alleen een lange nasleep geweest zijn van gerechtelijke procedures vanwege de afwikkeling van de confiscaties van de vaak geringe bezittingen van de slachtoffers. Hij stelt ook dat er een schrille tegenstelling is tussen Braetz' moordlustig gedrag ten aanzien van de heksen en zijn meelevend gedrag tegenover arme nabestaanden. Beide beweringen zijn onbewezen. Braetz handelde waarschijnlijk in de geest van officiële instructies en werd door schepenen en magistraat gedekt. En of de processen plotseling ophielden weten wij niet zeker. Daarvoor zijn te veel processtukken verdwenen. Toevallig kreeg ik een 18e-eeuws afschrift in handen van een protocol, waarin het Hof van Gelder te Roermond twee heksen uit Stralen tot de brandstapel veroordeelt: Alitgen en Merricken Werners, alias Schalckx. Het is gedateerd 24 juni 1614. De motivering is geheel overeenkomstig de heksenleer en de beschreven wandaden zijn dezelfde als waarvan het vlugschrift uit 1613 getuigt.Ga naar eind20 Of deze veroordeling met die uit 1613 in verband staat is niet duidelijk, maar goed mogelijk. Zeker is dat de schout van Dalenbroek op 30 december 1613 aan de secretaris van Roermond een brief schreef, waarin hij zegt dat hij bij geruchte (ex communi rumore) vernomen heeft, dat op het gebied van Dalenbroek zich ook een aantal ‘Hexen oder Zauberluidt’ zouden bevinden, die door de te Roermond terechtgestelde personen aangewezen zijn. Daar een gerucht soms op waarheid berust, verzoekt hij hem een ‘Catalogus van sothanigen verfluchten leuten’ te zenden, om ‘nach beschehener rechtmessiger Inquisition, selbige alss ein gyfftiges unkruut auss zu reissen vund zur gepuerlicher straff bringen zu lassen’.Ga naar eind21 Opvallend in de Roermondse procesreeks van 1613 is niet alleen het explosieve tempo, maar ook het begin. Dat berust niet op een aanklacht vanuit het volk. Een lid van de magistraat observeert het toverachtig spel van de 12-jarige dochter van Trijntje van Sittard. Het verhoor van het meisje werpt verdenking op de moeder. Het is mogelijk dat Trijntje van Sittard al niet geheel ‘te goeder naam en faam’ bekend stond. De pijniging van de moeder leidt doeltreffend naar de heelmeester Jan van Ool buiten Roermond. Heelmeesters waren al in de Malleus verdacht en bleven het ook in de bisschoppelijke richtlijnen van | |
[pagina 237]
| |
Roermond, zoals wij nog zullen zien. Het dorp Ool ressorteerde onder het gerecht van Herten, behorende tot de heerlijkheid Dalenbroek, en volgens zijn heer viel dat onder Gulikse landsheerlijkheid, al werd dat in Roermond aangevochten.Ga naar eind22 Ook het boven aangehaalde schrijven van de schout van Dalenbroek wijst erop dat het gerecht zich onafhankelijk beschouwde van Roermond en blijkbaar ook niet was geïnformeerd. Dat alles moet Jan van Ool extra verdacht gemaakt hebben. Want de meer tolerante houding tegenover ketters en heksen op het dichtbij gelegen Gulikse gebied, was de Roermondse autoriteiten een doorn in het oog. Gulik was namelijk een wijkplaats voor verdachte personen. Roermondenaren die sympathie voor de Reformatie hadden, konden ook op Guliks gebied protestantse predikers beluisteren. In 1611 waren drie Roermondenaren veroordeeld, die in Wassenberg naar ‘geuzen’ waren gaan luisteren.Ga naar eind23 Opvallend is in dat verband ook dat de meeste door Jan van Ool ‘aangebrachte’ heksen volgens het vlugschrift in het Gulikse Wassenberg thuishoorden. Via ‘vaendrager’ Jan van Ool leidt het spoor naar een andere hoofdpersoon: de ‘princesse’-vroedvrouw Entjen Gillis uit Heringen bij Stralen. De Malleus noemde de vroedvrouw al extra verdacht en had aangedrongen op geloften van kerkelijke trouw voor de vroedvrouwen. In 1569 had Alva voor de Zuidelijke Nederlanden bepaald, dat er alleen vroedvrouwen in functie mochten blijven die een gunstige reputatie hadden, ook als katholiek. Naast de reeds voorgeschreven eed moesten zij nu ook zweren, dat zij van iedere geboorte binnen 24 uur aangifte zouden doen bij de pastoor. Overtraden zij dit voorschrift, dan moesten zij ontslagen worden.Ga naar eind24 De bedoeling van deze maatregel was te voorkomen dat kinderen ongedoopt bleven of zonder doopsel zouden sterven, maar tegelijk maakte het voorschrift de controle op ongehuwd samenwonen gemakkelijker. Deze en soorgelijke maatregelen hebben tot gevolg gehad dat in de 17e eeuw het aantal onwettige kinderen daalde.Ga naar eind25 In Roermond kondigde in 1592 de vicaris-generaal Gherinx, die het bisdom - sede vacante - bestuurde, nieuwe voorschriften voor vroedvrouwen af. Hij bepaalt hierin onder meer dat ongedoopte kinderen binnen drie dagen en uiterlijk binnen acht dagen bij de pastoor moeten worden aangegeven. Onwettige kinderen moeten de vroedvrouwen zonder enige plechtigheid ‘onder de heucke ter doop brengen’. Zij moeten ook beloven, dat zij bij haar werk ‘gheenerley tooverije oft wyghlerije’ zullen gebruiken.Ga naar eind26 Heksen-vroedvrouwen werden al in de Malleus beschuldigd van het doden van bij voorkeur ongedoopte kinderen. Vroedvrouw Entjen Gillis bekende dat zij in de loop van 33 jaar wel 150 pasgeboren kinderen door toverij om het leven had gebracht. Trijntje van Sittard zou 41 kinderen hebben omgebracht. Volgens het vlugschrift zouden de heksen gezamenlijk meer dan 600 ‘onnoosele jonge kinderkens doot betoovert’ hebben. Trijntje van Sittard zelf is ook een hoofdpersoon. Zij wordt een van de ‘oversten’ van de tovenaressen genoemd. Als Trijntje inderdaad uit Sittard afkomstig was, kan dat een aanwijzing inhouden. Ook Sittard lag op Guliks gebied en vanaf 1582 voerde pastoor Agricola er een verwoede, maar vaak vergeefse strijd tegen ketterij en hekserij. Sinds 1599 was hij ook deken van het | |
[pagina 238]
| |
aan het Roermondse diocees grenzende Susteren. Wij zagen al dat hij een boek tegen de hekserij schreef: Gründtlicher Bericht ob Zauberey die argste und grewlichste Sünd auff Erden sey (Keulen 1597) en dat het in Duitse centra van Contrareformatie en heksenvervolging driemaal werd heruitgegeven.Ga naar eind27 Een zo strijdbaar iemand als pastoor Agricola moet wel geregeld vanaf de preekstoel hebben gefulmineerd tegen ‘die grewlichste Sünd’. Dat kan bij zijn gehoor de bekendheid met en nieuwsgierigheid naar toverij hebben aangewakkerd. Zijn optreden behoeft echter nog niet tot de Sittardse processen te hebben geleid. Integendeel, de Sittardenaren kenden hun heetgebakerde pastoor en zullen zijn beweringen vaak hebben gerelativeerd. Om tot heksenprocessen te komen zou pastoor Agricola de magistraat en het gerecht op zijn hand moeten hebben gehad. In Sittard waren nogal wat aanhangers van de nieuwe leer. Sinds 1591 hadden de protestanten gewetensvrijheid, in 1592 telde de protestantse gemeente al 500 leden en sinds 1609 was er een officiële protestantse gemeente. Met de predikant daarvan - Hordius (1609-1613) - was Agricola in een voortdurende strijd gewikkeld. In 1611 dienden twee schepenen en twee ouderlingen zelfs een klacht bij de landsregering in tegen de voortdurende beledigingen die Agricola zich vanaf de preekstoel tegenover de hervormde leer permitteerde.Ga naar eind28 In Sittard zijn geen sporen van heksenprocessen gevonden, ook niet uit de jaren 1611-1613, toen in het Luikse en Roermondse zoveel heksen werden opgespoord.Ga naar eind29 Terwijl Agricola met zijn geschriften elders wel degelijk gehoor vond, bereikte hij in Sittard waarschijnlijk eerder wantrouwen tegen zijn beweringen. Als Trijntje van Sittard inderdaad familiebanden met Sittard had, kan dat licht werpen op de snelle behandeling van haar zaak en de verwijzing naar het Gulikse in de haar afgedwongen beschuldiging van meester Jan van Ool. Het zou misschien ook kunnen verklaren, waarom haar dochtertje zo onvoorzichtig was om toverachtige spelletjes op straat te demonstreren. Het is mogelijk dat zoiets in Sittard zonder gevaar kon gebeuren. Het uitbraken van vreemde voorwerpen was een bekend verschijnsel. Wij zagen het al gerapporteerd in het mirakelboek van Eberhards-Klausen.Ga naar eind30 Dáár en in de Malleus wordt de afscheiding van vreemde voorwerpen als bewijs van hekserij gezien. Johannes Wier had dit verschijnsel in zijn De Praestigiis Daemonum een duivelse begoocheling genoemd. De duivel verblindt de omstaanders en stopt dan snel vreemde voorwerpen in iemands mond, anus of vagina, of in de uitwerpselen. Uit onderzoek weet hij dat zij niet in maag of ingewanden zijn geweest. De verschijnselen van bezetenheid die hij in Arnhem had meegemaakt, betroffen ook het uitbraken van vreemde voorwerpen. Agricola daarentegen neemt met verwijzing naar de Malleus en Binsfeld aan, dat heksen dit door middel en met behulp van de duivel bewerkstelligen.Ga naar eind31
Al met al blijft er veel te raden over bij de heksenprocessen die in Roermond na de vestiging van het Spaanse gezag vanaf 1580 plaatshadden. In 1581 traden schout en schepenen nog kritisch op. In 1587 nam het Hof van Gelder het initiatief. De schout die de verdachten arresteerde, was Rubin Heyster (1587-1588). Hij trad pas in functie in de maand juni en zag zich waarschijnlijk gedwongen de bij het Hof aangeklaagde vrouwen onmiddellijk te arresteren. | |
[pagina 239]
| |
Titelpagina van Agricola's Gründtlicher Bericht ob Zauberey die argste und grewlichste Sünd auff Erden say (Würzburg 1627; aanwezig in het Gemeentearchief te Sittard).
| |
[pagina 240]
| |
Hij en zijn opvolger Gerard Heyster (1589-1606) waren nog na consultatie van de magistraat door de landsregering benoemd. De benoeming van Christoffel Braetz (1608-1624) daarentegen kwam zonder inspraak van de magistraat tot stand.Ga naar eind32 Uit andere processen die Braetz voerde, blijkt dat hij zich geheel in dienst stelde van het officiële Contrareformatorische beleid van de landsregering. Behalve het proces in 1611 tegen Roermondenaars die in Wassenberg naar staatse predikers waren gaan luisteren, voerde hij nog processen tegen personen die paus, bisschoppen en kardinalen hadden beledigd (1609); die overspel hadden gepleegd (1611 en 1616); die de zondag of andere katholieke feestdagen hadden ontheiligd (1613, 1616 (2×) en 1617); een ‘oneerbaar voorstel’ hadden gedaan (1622) of te veel mensen op een bruiloft hadden genodigd (1623).Ga naar eind33 Allemaal processen die in het archief van het Hoofdgerecht tevoren nauwelijks voorkomen, maar die geheel in de lijn liggen van de bepalingen van het Concilie van Trente. Uit het gedrag van Braetz tegenover de als heks aangeklaagde Itgen Heudders uit Heythuizen (1611) blijkt dat hij niet zonder meer ‘moordlustig’ was. Toen zij ‘te goeder naam en faam’ bekend bleek te staan, liet hij haar vrij. Maar enige vrouwen die gevlucht waren, omdat zij ‘van het feyt van tooverijen’ werden verdacht, daagde hij nog in 1618 - ad valvas - voor het gerecht. Hun goederen werden wegens hun vlucht verbeurd verklaard, zoals dat ook met de onroerende goederen van de veroordeelde heksen was gebeurd.Ga naar eind34 In 1615 drong Braetz bij het Hof aan op een beslissing inzake een van hekserij beschuldigde dochter van een van de in 1613 terechtgestelde vrouwen, die nog altijd gevangen zat.Ga naar eind35 De katholieke rechtzinnigheid van Braetz kan wel van invloed zijn geweest op de processen van 1613. Maar zoals wij zagen en in het volgende hoofdstuk nog zullen zien, hebben ook andere factoren een sfeer geschapen, waarin het massaproces kon exploderen. | |
e. Lasterprocessen die de heksenwaan weerspiegelenTerwijl de processtukken over de heksenbrand van 1613 zijn verdwenen, bleven er in het Archief van het Hoofdgerecht Roermond wel andere stukken over toverij en hekserij bewaard.Ga naar eind36 De meeste daarvan betreffen - tot nog toe niet gepubliceerde - aanklachten wegens laster en/of belediging. Een scherpe scheiding tussen een lasterlijke aantijging en belediging is niet altijd mogelijk. Immers, zolang de waan leefde, bleven de scheldwoorden ‘heks’, ‘tovenaar’ of ‘weerwolf’ een potentieel gevaar inhouden. Het archief bevat alleen aanklachten. De uitspraken van het gerecht zijn helaas verloren gegaan. Het vroegste document betreft een zeer summiere aanklacht uit 1594, ingediend door de echtgenoot van een vroedvrouw, ‘Moeder Anna’ genaamd. Hij klaagt een man aan, die ‘tot verlichtunghe’ van zijn ‘kranckheyt’ aan Moeder Anna had gevraagd om drie vrouwen driemaal te laten zeggen: ‘Onser Here Gott en ons leiff Vrouwe geven uch boett und baett’. Hoe de zaak is afgelopen, weten wij niet, maar bezorgdheid over het lot van Moeder Anna lijkt gerechtvaardigd, gezien het document uit 1592 over vroedvrouwen en de waarschijnlijke processen van 1594. De aanklacht wijst in de richting van ongeoorloofde gebedsgene- | |
[pagina 241]
| |
zing. In 1595 klaagt Trijn Moefkens - een van toverij verdachte vrouw - een andere vrouw aan, die blijkbaar verteld heeft dat Trijn haar varken doodgetoverd heeft. Trijn blijkt al langer als tovenares bekend te staan.Ga naar eind37 Uit 1610 dateren twee aanklachten. Een zekere Beel Giskens van Melick klaagt Jan Selissen aan. Hij heeft haar in zijn huis binnengeroepen, toen zij bij hem om brood bedelde. Hij beschuldigde haar ervan dat zij zijn varken ziek had gemaakt. Hij heeft haar urenlang geslagen, en wel met een ‘krompholt’. Beel vraagt het gerecht haar in haar goede naam te herstellen en de dader streng te straffen. In hetzelfde jaar klaagt Thijs Sloettens Heylke Olislegers en Geert Keysen aan. Heylke heeft op straat ten aanhore van veel personen gezegd dat hij - Thijs - zijn vrouw voor tovenares heeft uitgescholden en dat zij dat dus ook mag doen. Zij en Geert Keysen hebben ook in het openbaar gezegd dat zijn vrouw een ‘gemeyne hoere’ is, die ‘mitter trommen omgeslagen (is) und hadde heur gatt mitt wijn gewassen’.Ga naar eind38 Reden tot ernstige bezorgdheid is er over de afloop van een proces uit 1613, waarin een zekere Johan van Kercken een buurvrouw, Trijn Budels, er van beschuldigt dat zij uit haat, nijd en afgunst zijn vrouw Noelen Mussen voor heks heeft uitgemaakt.Ga naar eind39 Johan eist dat Trijn dit in het openbaar zal herroepen en lijfstraf zal krijgen. Het proces begint in de zomer van dat beruchte jaar en loopt door tot na oktober. Te vrezen valt dat Noelen later ook door andere heksen beschuldigd is, toen die gedwongen werden namen te noemen. Het noemen van een toch al verdachte vrouw was in zo'n situatie voor de hand liggend. Op een lijst van terechtgestelden uit 1613 wordt als laatste namelijk de vrouw van Johan van Kercken genoemd! De vraag kan zelfs gesteld worden of dit proces niet een voorloper was van de reeks die op 24 september met Trijntje van Sittard begon. De centrale getuige in het proces dat door Johan van Kercken was aangespannen, is een zekere Drieske van Hinsberg. Drieske kwam uit Heinsberg bij Sittard, maar wordt knecht genoemd van burgemeester van Ophoven in Roermond.Ga naar eind40 Jan van Kerckens vrouw Noelen kwam ook uit Heinsberg en was daar eerder gehuwd geweest. Trijn Budels werd aangeklaagd omdat zij gezegd had: ‘Willstu weeten wat du voir eine bis: der duyvel heeft digh den kreesdom uiht deinen voirheufft genoemen und eine pedde voir in die plaetz gestelt’ (in plaats van de zalving met chrisma bij doopsel en vormsel een pad). Maar Trijn verdedigde zich door te zeggen dat ze alleen maar herhaald had wat Drieske van Hinsberg in aanwezigheid van velen had verteld. In een getuigenverhoor van 5 juli was de naam van Drieske al gevallen. Op 13 september eist Trijn dat hij gehoord zal worden. Trijn wil onder meer dat Drieske gevraagd wordt of het waar is dat klaagster Noelen Mussen hem gewaarschuwd heeft om niet tegen haar te getuigen, en wat hij heeft geantwoord. Op 20 september eist Johan van Kercken ook dat Drieske gehoord wordt en bovendien drie buren, die met Trijn en Drieske gesproken hebben over de aanklacht. Op 11 oktober roept een advocaat bescherming af voor zijn cliënte Trijn Budels, die doodziek te bed zou liggen, het sacrament der stervenden heeft ontvangen en dus onder de bescherming van het kerkelijk recht valt. Eindelijk, op 14 oktober, wordt Drieske gehoord. Intussen is Trijntje van Sittard al verbrand en is de grote procesreeks | |
[pagina 242]
| |
begonnen. Drieske getuigt dat hij alleen maar in Heinsberg vernomen heeft dat Noelen Mussen een knecht had, die niet deugde en die bij nacht en ontij in ‘hegen ende struycken’ buiten liep. Toen hij op een morgen terugkwam met bekrast gezicht, zou Noelen tegen hem hebben gezegd: ‘Het schijnt oft der boese u onder gehadt hadde.’ De knecht zou daarop geantwoord hebben: ‘Du hoere, dat moet u der boese gesacht hebben, oft du moest touveren konnen.’ Op de vraag wat hij tegen Noelen Mussen had gezegd, antwoordt hij: dat zij een ondeugende knecht had gehad, die haar graag zou hebben ‘gescandaliseert’ als hij had gekund. Een van de buren, die als getuige is opgeroepen, meldt nog dat volgens Drieske Noelens eerste man en zijn knecht in Heinsberg ergens hadden zitten drinken en daarbij ruzie hadden gekregen. De knecht had zijn meester bedreigd met een bijl, maar tenslotte had hij gezegd: Ik wil u niet doden, want ‘ik vermagh u wel ende hebbe u lieff, dann u vrouwe nyet. Der boeser vyandt heeft haer ende noch twee ander eenen pedden-voet int voorhoeft gesat.’ Drieske had er nog aan toegevoegd dat die knecht ‘ein ondeugender was, ende ein duyvelsbender, synde nog ten lesten van synen styffsone doirschoten’. Dezelfde buurman komt op 29 oktober zijn getuigenis enigszins afzwakken. Hij zegt niet zeker meer te weten of Drieske tegen hem heeft gezegd dat de knecht een ‘duyvelsbender’ was. Wilde hij daarmee misschien het risico verminderen dat Noelen in de laaiende heksenbrand betrokken zou worden? In dit proces valt in de eerste plaats op, dat het zo lang blijft slepen. Het duurt meer dan drie maanden voor eindelijk Drieske van Hinsberg wordt gehoord. Waarom moest er zoveel aandrang worden uitgeoefend voor de knecht van ‘burgemeester’ Lennaert van Ophoven werd opgeroepen? Er moet bij de burgerij, maar ook in de magistratuur, veel over dit moeilijk controleerbare, uit het Gulikse afkomstige gerucht zijn gepraat en gediscussieerd. Bereidde dat niet de bodem voor de doortastende actie, waarmee magistraat en schout reageerden op de toverende dochter van Trijntje van Sittard? Hier was tenminste een tastbaar aanknopingspunt. Het was immers een lid van de magistraat die het ‘toveren’ signaleerde. Hoe bang de bevolking was om bij de ‘duyvelsbend’ betrokken te raken, blijkt niet alleen uit het feit dat er Roermondse vrouwen uit angst voor aanklacht waren gevlucht. In 1615 spant Mercken Paeters een proces aan tegen Steven de Muerer. Hij had met haar willen trouwen en zij waren al tweemaal afgeroepen in de kerk. Maar hij had het huwelijk niet door laten gaan. Steven zou gezegd hebben: ‘Hij hadde verstanden dat Mercken van toeversche geslecht wehre ende dat haer moeder Metgen Paeters verscheidene maelen bedraeghen wehre’. En hij zou eraan hebben toegevoegd dat hij niet in een tovenaarsgeslacht wilde trouwen. Hij had daar lang genoeg onder verkeerd. Mercken eist eerherstel en strenge straf: dat men hem ‘met eenen geloyden priem deur syne tonge’ moet steken, ‘oder deur den Gasthuys-poell’ moet slepen. Steven probeert de schuld op anderen te schuiven.Ga naar eind41 Uit 1625 dateert een proces dat ook bewijst hoe beducht men was om tot een tovenaarsgeslacht te worden gerekend. Vijf mannen klagen een vrouw aan, die één van hen - Geurt van Hingen - van verwantschap met een heks had beticht.Ga naar eind42 Geurt was in een woordenwisseling geraakt met een zekere Herman | |
[pagina 243]
| |
van Ool. De vrouw had zich daarin gemengd en had gezegd dat Geurt niet zo ‘trotselycken’ behoefde te spreken, want dat ‘die Hingens partij soo suyver nijet en was’. Zij hadden immers een rechte nicht, die ‘alhier ten opzien van toeverije was verbrant’. Omdat haar woorden ‘eene gantze parentage’ raken, laat ‘de partij Hingen’ de vrouw dagvaarden om publiekelijk deze aantijging te herroepen. De aanklagers eisen daarnaast een grote geldboete die aangewend moet worden ‘tot Godvruchtige saecken’. Na 1626 volgt nog een aantal aanklachten wegens beschuldiging van omschreven heksendaden of lasterlijk schelden. Enkele voorbeelden: In 1627 klaagt een vrouw de kennelijk welgestelde Jan Maessen aan, omdat hij ‘publieckelijk’ bij een kinderfeest of bij een ‘kraem’ gezegd zou hebben, dat zij zijn paarden heeft betoverd. Zij eist niet alleen herroeping, maar ook een boete van 2000 goltgulden ‘tot proffijt’ van de armen en de wezen van de stad.Ga naar eind43 In 1629 klaagt een man een andere man aan, die hem ‘op voller straeten’ uitgescholden heeft voor tovenaar en weerwolf. Hij eist dat de beklaagde dit in het openbaar herroept met ‘gebooghd knijen ende gevouwen handen’.Ga naar eind44 In 1659 klaagt een man een vrouw aan, die zijn echtgenote Lisbeth op straat zou hebben nageroepen dat deze een kruid had om zwangerschap te voorkomen en dat zij derhalve een hoer of een heks was etc.Ga naar eind45 Volgt het verhaal van een onverkwikkelijke burenruzie, waarin Lisbeth beschuldigd wordt van een ‘vuylen en clapachtige mont’ en haar vijanden van geweldpleging. De klager eist een boete van ƒ 50,- ‘ad pios usus’. Tijdens een burenruzie over ‘putgeld’ beschuldigt in 1660 een oudere vrouw een jonge, Sillie geheten. Sillie zou gezegd hebben dat zij - als zij dat wilde - alle koeien kon doden.Ga naar eind46 Sillie verdedigt zich door te zeggen dat zij mogelijk twaalf jaar geleden, toen zij nog een kind van tien jaar was, iets dergelijks heeft gezegd: ‘als de manier wel van kinderen is, dat sy wel menigh woordt spreken, dae sy juist geen thol, off thiende van en geven, noch en weeten wat sij seggen, oft wat ze bediede’. Sillie eist herroeping van de beschuldiging. In 1663 klagen een moeder en een dochter Anna een andere vrouw aan, die tijdens de afwezigheid van de moeder in Holland had gezegd dat ‘de Moeije van voors. Anna waere verbrandt’. Zij eisen intrekking van die woorden.Ga naar eind47 In 1673 wordt een zekere Maria van Helden voor de schout gedaagd op aanklacht van Agnes Gubbels.Ga naar eind48 Agnes is blijkbaar van goede familie. Haar vader en grootvader zijn schepen geweest in Swalmen. Agnes beschuldigt Maria van Helden ervan dat zij haar en haar dochter Jenneke openlijk op straat heeft beledigd door te roepen dat zij - Agnes - toen zij trouwde ‘geprobeert soude wesen met eenen bessem’. Jenneke zou daarmee te kennen hebben gegeven dat Agnes van hekserij werd verdacht. En Maria had haar dochter beledigd door haar een ‘vuijtgebruijde hoer’ te noemen. Maria komt maandenlang niet opdagen. Tenslotte komt haar man uitleggen dat het allemaal ‘ter goeder trouwen en sonder argh’ is gebeurd. Jenneke had ook kwaad gesproken over hem en zijn vrouw. Zij had gezegd, dat zij geen brood hadden om te eten en dat zijn vrouw ‘ware een hoere, dije mit het hoornen waren omgeblaesen’.
De late processtukken betreffen echter niet allemáál laster en belediging. In | |
[pagina 244]
| |
1660 wordt een vrouw bij het gerecht van hekserij beschuldigd. Omdat dit proces zo illustratief is voor de wijze waarop de heksenleer in de verbeelding van de mensen kon gaan leven, geef ik het wat uitgebreider weer. | |
f. Een aanklacht die de heksenleer weerspiegeltIn november 1660 wordt Geertjen Bode, weduwe van Peter Stockmans, aangeklaagd door Francoise (Frensken) Mareschall, dochter van Anastasia Mareschall.Ga naar eind49 De schout gelast een onderzoek en op 17 november wordt Frensken te haren huize ondervraagd door twee gecommitteerde schepenen. Bij verhoor blijkt haar aanklacht drie fasen te bevatten. Een dag of veertien daarvóór was aan Frensken een beest verschenen, dat stonk als een bok. Het kroop bij haar in bed en probeerde te paren. De maandag voor het verhoor was 's nachts een kat bij haar in bed gekropen, die haar vele malen op allerlei delen van het lichaam had gekust: extra-ordinair en lang. Zij toonde de schepenen als bewijs een nachthemd dat was opengekrabd. De dag vóór het verhoor was 's morgens tussen 10 en 11 uur een mooie kat met zwarte strepen bij haar binnengeslopen, die haar rok en benen streelde. Zij dacht bij zichzelf: ‘Jezus, soude dat wel een hex seyn.’ Zij had een bijltje genomen en had stug naar de kat geslagen en haar voorpoten getroffen. Daar was bloed uitgekomen, waarvan de schepenen de sporen nog op de stenen konden zien. Na die slag veranderde de kat in een mens, die oprecht leek op Geertjen Bode. Toen Geertjen de verdachtmaking had gehoord, had zij volgens Frensken eerst geroepen: ‘Oh jij smerigh vercken’, enz. Zij had Frensken verweten dat zij haar toch zoveel goed gedaan had, maar zij had ook gesmeekt haar niet beschaamd te maken, terwille van haar kinderen. Bij het verdere verhoor door de schepenen bleek nog dat Geertjen, een kwartier vóór Frensken de kat geslagen had, even bij haar binnen was geweest om haar iets te vragen. Daarmee eindigt het document van 1660. Van het verdere verloop van deze aanklacht weten wij iets méér dank zij het feit dat de weduwe Stockmans een zoon had - Michiel - die zich niet wilde neerleggen bij de zijn familie aangedane belediging. Hij maakte het daarbij zó bont, dat hij medio 1661 voor de schout werd gedaagd.Ga naar eind50 Hij werd er van verdacht dat hij met ‘dy bloten degen inde handt’ het huis van Frensken was binnengevallen om haar te vermoorden. Maar dat was niet de enige reden tot aanklacht. Een zestal jaren daarvóór had hij een zekere Peter Goris neergestoken, toen deze hem berispte omdat hij ‘tegens de Paters Jezuïeten’ met de blote degen in de hand een jongen geslagen had. Hij was toen gevangengezet, maar ontvlucht. De schout eist lijfstraf. De stukken bevatten zowel het request van Anastasia en Francoise (Frensken) Mareschall, als het verweer van Michiel Stockmans en een aantal getuigenverklaringen. Op 1 juli 1661 dienen Anastasia en Francoise Mareschall, moeder en dochter, wonende te Roermond, een aanklacht in tegen Michiel Stockmans. Deze heeft hen niet alleen zeer zwaar beledigd, maar ook gedreigd hen ‘aan den lijve’ aan te vallen. Bij dag en bij nacht heeft hij voor hun huis een oploop veroorzaakt ‘om de deure van hunnen huyse mit gewalt op te loopen, exclamerende hij wilde die papenhoeren dootsteken; iae wat meer is, heeft gisteren avondt mitt seeckeren sijnen geasso- | |
[pagina 245]
| |
cieerden Michiel Pleunis, ende hun beijder moeders ende respective susters gewapender handt die deure van (aanklaagsters) wooninge commen bestormen, accumulerende verbale injuriën op injuriën, mit deze ende dergelijcke woorden: ghij hexen, papenhoeren, etc., indijen ick die deure openkrijge ick sal u beijde doorsteecken.’ Toen hij de deur opengebroken had, lagen beide vrouwen ‘ontcleet op hunnen bedde’. Zij verwachtten niet anders dan gedood te zullen worden, maar andere personen waren tussenbeide gekomen. De aanklaagsters verzoeken de aanvaller te straffen. De dag daarop wordt Michiel Stockmans gehoord door de schout. Michiel herhaalt de feiten die wij al kennen uit de aanklacht van 1660. Hij zegt dat circa acht maanden daarvóór zijn moeder vreselijk beledigd is door Francoise Mareschall. Deze had gezegd dat zijn moeder bij nacht en ontij naar haar huis was gekomen ‘inde ghedaente van een katte’. Daarop had Francoise de kat aan één poot verwond met een bijl. De kat zou toen veranderd zijn in de moeder van Michiel. Die was toen op haar knieën gevallen en zou om vergiffenis hebben gevraagd. Dat verhaal werd ruchtbaar in de hele stad. Hij was naar zijn moeder gegaan en had haar gevraagd of zij enig letsel had aan handen of voeten. Zij had dat ontkend. Zijn moeder was onder grote toeloop door boden van het stadhuis opgebracht. Het gerucht verspreidde zich dat ‘Geeretgen soude wesen eene toeveresse, die inde ghedaente van een katte mennichmael groete quellinghen soude hebben ghedaen aan meergemelte Francoise Mareschall’. Geertjen werd op het stadhuis onderzocht door ‘den heere Schepen ende doctor van Winde’. Zij konden geen schrammetje vinden. Zij is toen naar huis gezonden. De dag daarna heeft de arts haar nogmaals te zijnen huize onderzocht en niets gevonden. Sindsdien werd Geertjen door velen gemeden, maar niet alleen zíj: ook haar zoon en haar neef Michiel Pleunis ‘ende allen desselffs familie gheschandaliseert ende verweeten worden dat hunne respective moeder ende moene haer coste veranderen inde ghedaente van eene katte ende alsoo voor ene toeveresse ghereputeert’. Michiel ontkent tenslotte de beide vrouwen te hebben bedreigd. Hij wilde alleen vragen wat ze over zijn moeder vertelden. Hij, Michiel, was militair (‘ene militaire persoen’) en heeft met zijn degen op de deur geslagen, roepende dat de bewoonsters zijn moeder in ere moesten herstellen. Daarmee acht hij de zaak voldoende toegelicht. Twee weken later worden getuigen gehoord, die vragen moeten beantwoorden als: of Michiel Anastasia en Francoise heeft uitgescholden voor ‘papenhoeren’ en ‘hexen’. Of Michiel met zijn neef de deur heeft bestormd en geroepen heeft: ‘Crijgh ik de deure open ick sal u beijde deursteecken’. Of de neven de deur hebben opengebroken en beide vrouwen ontkleed op bed hebben aangetroffen enz. Twee van de drie getuigen weten iets te vertellen. Beiden moeten eenvoudige lieden zijn geweest, want zij tekenden met een kruisje. De eerste getuige heeft eenmaal een oploop gezien voor het huis van Anastasia en Francoise. Michiel Stockmans bleef daarbij midden op straat staan, zonder iets te doen. Michiel Pleunis heeft eenmaal op de deur gestoten, waardoor deze ‘omtrent dry vingeren breet is inwaerts geweecken’, maar hij is niet binnengekomen. Wel heeft de getuige Michiel Stockmans in presentie van velen daags tevoren horen dreigen dat hij Anastasia of Francoise Mareschall het leven zou benemen. Hij | |
[pagina 246]
| |
schold hen uit voor ‘hexen ende papenhoeren’ en riep dat zij zijn moeder in ere moesten herstellen. De tweede getuige zegt dat Michiel Stockmans, toen hij Anastasia in de Bakkerstraat op de onderdeur van haar huis zag leunen, zijn degen getrokken heeft en haar heeft aangevallen, roepende: ‘du papenhoere’. Maar Anastasia sloeg de deur dicht. Dat is alles wat hij weet. Verdere documenten zijn niet aanwezig. Anastasia en Francoise lijken - gezien hun mooie namen - van wat betere komaf dan de familie Stockmans. Waarschijnlijk waren zij trouwe kerkgangers of onderhielden zij goede relaties met de geestelijkheid. Of Michiel Stockmans met zijn scheldwoord ‘papenhoer’ ook bedoelde, dat zij hun waanbeelden aan de geestelijkheid ontleenden, is niet zeker, maar evenmin uitgesloten. Zoals wij in het volgende hoofdstuk zullen zien, werd de heksenleer nog lang door kerkelijke autoriteiten gedekt.
De Roermondse processen die wij in dit hoofdstuk bespraken, beslaan een periode van anderhalve eeuw. In de vroegste processen speelt het magisch volksgeloof in de aanklacht een grote rol. In de latere aanklachten wordt het magisch volksgeloof steeds meer met elementen uit de heksenleer vermengd. Opvallend is hoe vaak bij scheldpartijen de term ‘heks’ en ‘hoer’ te zamen voorkomen. Ook het duivelse verbond wordt in de volkswaan opgenomen. In het laatste proces dat wij bespraken, is helemaal geen sprake meer van de traditionele angst voor maleficiën door schade aan mens, dier of oogst; het gaat om wellustige ‘quellingen’, die in de verhitte fantasie van een jong meisje zijn opgeroepen door verhalen over verschijningen van heksen in kattegedaante en van de duivel als bok, paring met de duivel enz.; verhalen zoals die bijna een eeuw tevoren al in Roermond werden verteld en - blijkens de vragenlijst van 1594 - ook door de autoriteiten ernstig werden genomen. Het verhaal over de verwonde heksen die als kat geslagen waren kwamen wij al tegen in de Malleus,Ga naar eind51 waarin twee eeuwen tevoren een ander jong meisje met verhitte fantasie als kroongetuige functioneerde.Ga naar eind52 En daarmee rijst opnieuw de vraag naar de maatschappelijke achtergrond van de heksenprocessen, meer in het bijzonder in Roermond en vooral in 1613. |
|