Terug naar de auteur
(1989)–G.J. Dorleijn– Auteursrechtelijk beschermdOver de dichter M. Nijhoff
[pagina 31]
| |
6. Het poeticamodelHet is nu tijd even pas op de plaats te maken en ons af te vragen hoe een en ander past in de huidige inzichten op het gebied van het poetica-onderzoek. Ik ga daarbij uit van het door A.L. Sötemann ontwikkelde poeticamodel, dat door Van den Akker in zijn proefschrift verder is verfijnd.Ga naar eindnoot23 Ik som kort de belangrijkste elementen van dit model op: 1. Er bestaan verschillende diachrone poeticale tradities, literatuuropvattingen die door de tijd heen en naast elkaar bestaan (Sötemann onderscheidt er vier, waarvan de romantische of expressieve poetica en de symbolistische/modernistische of autonomistische poetica de belangrijkste zijn).Ga naar eindnoot24 Een poetica is dus in zekere zin statisch. 2. De aanname van diachrone tradities - opvattingen die door de tijd heen gelijk blijven - brengt met zich mee dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen poeticale opvattingen enerzijds en eigenschappen van teksten anderzijds. Door de tijd heen wijzigen zich immers de literaire conventies: literair-historische tekstkenmerken veranderen steeds. De conventiesystemen zijn dus dynamisch. Dit onderscheid vindt steun in de empirie: Nijhoff en Kouwenaar huldigen dezelfde poetica, maar hun poëzie lijkt in het geheel niet op elkaar. Omgekeerd kunnen teksten die in een zelfde periode, maar vanuit verschillende poeticale uitgangspunten geschreven zijn, toch verwantschap vertonen (bijvoorbeeld Gorter en Leopold - verschillende poetica namelijk expressief respectievelijk autonomistisch, verwant taalgebruik).Ga naar eindnoot25 3. Het model heeft gevolgen voor de literatuurgeschiedschrijving. Er is geen onlosmakelijke eenheid tussen poetica (statisch) en de aard van de tekstverschijnselen (dynamisch). Periodisering kan dus niet zonder meer op basis van poetica plaatsvinden.Ga naar eindnoot26 Een zelfde poetica kan | |
[pagina 32]
| |
zich immers in verschillende periodes manifesteren, zie Leopold, Nijhoff, de late Van Ostaijen, Achterberg, Kouwenaar, Smit, de latere Kopland, om maar enkele dichters te noemen die een autonomistische poetica huldigen.Ga naar eindnoot27 Het moge duidelijk zijn dat een en ander niet strookt met mijn eerder geïllustreerde stelling, namelijk dat er bij Nijhoff wel degelijk verband bestaat tussen zijn poeticale geschriften en elementen van zijn poëzieteksten. Anderzijds lijken de observaties en onderscheidingen van Sötemann en Van den Akker juist. We moeten dus trachten na te gaan hoe we het onderscheid tussen de grootheden kunnen handhaven maar tegelijk een beschrijvingsniveau inbrengen dat rekenschap geeft van het verband. Er zijn dus redenen om de basisprincipes van het poeticamodel te nuanceren. Met name de statische eenheid van de poeticale tradities als zichzelf min of meer gelijkblijvende fenomenen en de principiële onafhankelijkheid ten opzichte van elkaar van de synchrone en diachrone systemen dienen naar mijn idee gerelativeerd te worden. De oplossing zoek ik in een fundamentele onderliggende eenheid. Om de zaak wat te compliceren benader ik die eenheid langs een omweg, namelijk door er van uit te gaan dat er, voor een vruchtbare literatuurgeschiedschrijving, niet twee maar drie niveaus moeten worden onderscheiden, waaronder dan nog het diepere eenheidbrengende niveau ligt. Eerst bespreek ik die drie niveaus die meer aan de oppervlakte liggen en daarna het dieperliggende niveau. Ten eerste het niveau van de tekst; of beter de tekstkenmerken, de teksteigenaardigheden, die bepaald worden door persoonlijke en algemene conventiesystemen (idiolecten respectievelijk idiomen). Met andere woorden het synchroon niveau. Ten tweede het niveau van de literatuuropvattingen van een auteur; het diachroon niveau: de poetica (blijkend uit opvattingen ìn of buiten de werken om geventileerd). De twee niveaus, die dus ook door Sötemann en Van den Akker worden onderscheiden, bestrijken twee ver- | |
[pagina 33]
| |
schijnselen waartussen een zekere afstand bestaat (Van den Akker spreekt zelfs over een kloof):Ga naar eindnoot28 een verschillende poetica kan gepaard gaan met een zelfde soort poëzie. Ook het omgekeerde kan worden waargenomen: één poetica - verschillende soorten poëzie. Ten derde een fenomeen dat tot dusver nauwelijks aan de orde is gesteld, maar dat wel degelijk in dit verband aandacht verdient en dat is wat ik het ‘literair-sociaal gedrag’ zou willen noemen. Een schrijver schrijft niet alleen teksten (volgens bepaalde persoonlijke of interpersoonlijke regels), en huldigt niet alleen opvattingen over literatuur, maar hij vertoont ook een bepaald gedrag dat literair-historisch significant is. Hij kiest ervoor zijn gedichten naar een bepaald tijdschrift te sturen, richt misschien zelf wel een tijdschrift op, hij beweegt zich in bepaalde kringen en salons, is lid van genootschappen, bezoekt speciale kroegen, neemt deel aan bewegingen, kleedt zich op een persoonlijke wijze etc. Hij verkeert in een sociale textuur. Zijn gedrag is literair-historisch betekenisvol. Zo bieden de gegevens die bekend zijn over Nijhoffs optreden tussen 1916 en 1924 naar mijn idee enkele aanknopingspunten om het beeld dat we van hem uit de gedichten en het proza hebben gekregen bij te tekenen en in te kleuren. |
|