| |
| |
| |
De inspiratie van Sophie Redmond
Thea Doelwijt en Marijke van Geest
Als wij in Suriname vaak lachend zeggen dat in Suriname en bij God alles mogelijk is, dan bedoelen wij dat zowel positief als negatief. Als wij Sophie Redmond volgen, zien wij dat het schijnbaar onmogelijke mogelijk is en dat nog wel in de koloniale tijd waarvan men tegenwoordig zegt dat toen het Surinaamse volk geen kansen heeft gekregen.
Jeane Sophie Everdine Redmond werd op 14 januari 1907 als dochter van een onderwijzer geboren. Zij bezocht de lagere school in de districten Nickerie en Coronie, daarna de Van Sypesteynschool te Paramaribo en tenslotte, eveneens in Paramaribo, de Hendrikschool, de beste en hoogste school van die tijd, een mulo op het niveau van een middelbare school.
De schrik sloeg vader Redmond om het hart toen zijn dochter Sophie steevast verklaarde dokter te willen worden. Hij had graag gezien dat zijn dochter onderwijzeres werd en vestigde haar aandacht op het feit dat zij van het vrouwelijk geslacht was, daarbij donker gekleurd en dat zij vrijwel geen kans maakte ooit het radicaal van dokter te behalen. Onderwijzer was voor een donkerkleurige Surinamer zo ongeveer het hoogste dat je kon bereiken. In het Suriname van die tijd was de studie van dokter weggelegd voor zonen uit de hoogste klassen van de samenleving, zonen van blanker zeer lichtkleurigen of van belangrijke Joodse families. Namen van Surinaamse doktoren uit die tijd als Juda, Fernandes, Simons, Benjamins, Flu, Van Der Kuyp, Wijngaarde, Van Ommeren, Nassy, geven dit voldoende aan.
Een heel ander verhaal is dat van de heer Adolf Frederik Gravenberch. Hij werd geboren als slaaf op de plantage Clarenbeek in 1811. Zijn eigenaar deed hem in de leer bij een medicus toen hij ongeveer vijftien jaar oud was. Hij werd later aan een college toevertrouwd. Deze bracht hem zoveel kennis bij dat hij als assistent-chirurgijn werd aangesteld. Hij wist zich een manumissiebrief te verwerven en in 1855 werd aan Gravenberch bij Koninklijk Besluit honoris causa de bevoegdheid tot uitoefening van de geneeskunde toegekend. Tot op hoge leeftijd - hij stierf in 1906 - bleef hij praktijk uitoefenen.
Voor meisjes, als zij konden en wilden leren, bestond er geen andere mogelijkheid dan het onderwijzersschap. In het koloniale Suriname keek men ook nog naar de kleur die je had: hoe lichter, hoe beter. Daarom vroeg men zich in het geval Sophie Redmond af waarom zij niet gewoon dienstmeisje werd zoals bij haar kleur paste... En daarbij komt dat mannen, zeker in die tijd, natuurlijk belangrijker waren dan vrouwen. Ter illustratie even de volgende gegevens.
In 1913 kwam er een verplegersopleiding voor mannen.
Pas in 1922 wordt deze opleiding opengesteld voor vrouwen.
In 1883 wordt een mejuffrouw H.A. Gans uit Nederland als eerste apothe-
| |
| |
keres toegelaten, maar het duurde tot 1946 voor de Surinaamse Esseline Polanen haar apotheek kon openen. Pas in 1922 wordt voor het eerst een Surinaamse hoofdverpleegster: zuster Lubliek.
In het Suriname van 1925 had een donkerkleurig, Creools meisje dus weinig kansen, maar Sophie zette door. Op 1 november 1925 wordt zij ingeschreven als leerlinge van de Geneeskundige School. Dat lijkt ook zoiets onmogelijks, een geneeskundige school, opgericht in 1882, dus in een kolonie in de 19e eeuw. Wel, het oprichten van de school voor opleiding van jongelieden tot districtsgeneesheer en apotheker is niet een inspiratie geweest van de koloniale regering. Het was de Engelse regering, die de immigratie van Britsindische contractarbeiders dreigde stop te zetten vanwege het hoge sterftecijfer onder deze immigranten in Suriname (in 1874 19%), die betere medische voorzieningen eiste. In Nederland meldde zich geen enkele arts voor deze dienst en daarom zag de koloniale regering zich wel genoodzaakt zelf een geneeskundige school in Suriname op te richten. Door allerlei bureaucratische verwikkelingen duurde dat toch nog acht jaar. Nadat er een aantal geneesheren was afgeleverd, werd de school in 1891 opgeheven. Een wederom optredend tekort aan geneesheren maakte het noodzakelijk dat de school in 1899 opnieuw werd geopend. De opleiding tot apotheker duurde vier jaar, tot geneesheer zes jaar.
Sophie heeft er tien jaar over gedaan. De studie werd haar niet gemakkelijk gemaakt, maar door volharding en doorzetting wist zij in 1935 de doktersbul in de wacht te slepen. Zij werd zoals zij in de volksmond werd genoemd: dokteres. En wat voor dokteres! Een doktores die gewoon zichzelf blijft, een Surinaamse. En dat in een tijd waarin je in de eerste plaats Hollands wilde zijn. Een tijd waarin je vader wilde, dat je op pianloles ging. En wat wilde Sophie? Nee... zij wilde geen drumlessen; Sophie hield van vioolmuziek en dat was wat zij wilde: vioolles van meneer J. Bueno de Mesquita. En wat zij wilde, zette zij door. Sophie is door de jaren heen haar viool trouw gebleven, al speelde zij het liefst met gesloten gordijnen, want, zoals zij zelf zei: ‘Het is geen gezicht voor de mensen: zo'n dikke vrouw met zo'n kleine viool.’
Haar vroegtijdige dood, in 1955 als zij achtenveertig is, belet haar door te zetten dat er een wetenschappelijk onderzoek wordt ingesteld naar de Surinaamse kruiden. Zij geloofde in het heil van onze kruiden, in de kruidenkennis die in Suriname bestaat. Zij zei altijd: ‘Veel mensen kennen de juiste kruiden, maar niet de juiste hoeveelheden. Dàt zou moeten worden onderzocht!’ Zij deed het op haar manier, door met mensen te praten, in de stad, in het district. In de vakanties ging zij het liefst naar het Para-district, met de draisine. Zij trok het Surinaamse bos in, zij trok haar schoenen uit en met haar blote voeten stapte zij in een korjaal, dronk het water van de boskreek, at Para-koranti, cassavebrood, dat zij in de kreek sopte. En het kon haar niets schelen wat men van haar zei. En natuurlijk had ‘men’ van alles te zeggen. Men vond dat een dokter dat niet doet. Van veel dingen die zij deed, zei men dat een dokter dat niet doet.
Die toneelstukken en radiopraatjes in de Surinaamse taal, in het Sranan tongo, speciaal voor ‘het volk’ - waarom deed dokter Redmond dat? Wie haar toneelstukken goed leest, wordt verrast door haar gevoel voor humor, haar gevoel van saamhorigheid met het volk en vooral met de vrouwen van het volk, haar wil om het volk en vooral de vrouwen wijzer te maken, meer inzicht te geven, bewuster te maken, onafhankelijker.
Als je dat allemaal wilt, dan ontmoet je natuurlijk tegenstand, dan krijg je het natuurlijk moeilijk. Iedereen kan vandaag, in 1984, bedenken wat men van zo'n vrouw zou zeggen. In 1950, in Suriname, kreeg men ook zijn kans. Haar ideaal om voor haar volk een beter Suriname te
| |
| |
| |
| |
scheppen, doet haar besluiten zich bij een tussentijdse verkiezing kandidaat te stellen voor de Staten. En nu moet ik weer even teruggaan in de geschiedenis, deze keer de politieke geschiedenis van Suriname, om uit te leggen wat dat betekende.
Men kende in Suriname het capaciteitskiesrecht, waarbij een zekere mate van genoten schoolonderwijs bepalend was om het actief te kunnen uitoefenen en men hanteerde het censuskiesrecht: de kwaliteit van burgers als belastingbetalers bepaalde het recht om te kiezen. Tot 1948 moest men ten minste f. 800,- per jaar (niet per maand) verdienen om te kunnen stemmen. Dat f. 800,- per jaar niet eenvoudig was, illustreert het volgende: Henny de Ziel, Trefossa, een van Suriname's grootste dichters, bezat de onderwijzersakte, werd in 1940 kwekeling ter beschikking en verdiende f. 270,- per jaar. Als hoofd van een school verdiende hij in 1942 f. 900,- per jaar.
Vrouwen mochten niet stemmen. Zeer merkwaardig is dat toch in 1938 mevrouw Schneiders-Howard wordt gekozen als lid der Staten. Zij was een dochter van een blanke Surinaamse familie.
In 1942 belooft Koningin Wilhelmina in een radiorede een Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curacao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen. In Suriname bestonden al langer stromingen die ijverden voor baas in eigen huis. In 1954 kwam Het Statuut, waarbij Suriname autonomie verkreeg en een zelfstandig deel werd van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze autonomie werd voorbereid door een Staatsregeling van 1948 waarin het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen was vastgelegd. Vanaf 1946 werden de eerste politieke partijen opgericht:
- | de Progressieve Surinaamse Volkspartij, de P.S.V., vooral voor katholieken; |
- | de Moeslimpartij onder leiding van A. Karamat Ali; |
- | de Nationale Partij Suriname, de N.P.S., onder leiding van G. van der Schroeff, voor protestantse Creolen, vooral leden van de Evangelische Broedergemeente; |
- | de Hindoe Partij Suriname, de H.P.S., onder leiding van J.P. Kaulesar Sukul; |
- | de Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, een Javaanse partij onder leiding van S. Hardjo; |
- | de Hindostaans-Javaanse Politieke Partij onder leiding van J. Lachmon; |
- | de Kaum Tani Persatuan Indonesia onder leiding van I. Soemita en nog enkele kleinere partijen. |
In 1949 worden de eerste algemene verkiezingen gehouden. De N.P.S. wint. De voorzitter stelde een kabinet samen van niet-politieke deskundigen. Binnen een jaar kwamen er echter moeilijkheden en ontstond een scheuring in de partij. Een van de acht ex-N.P.S.-statenleden deed afstand van zijn zetel om tussentijdse verkiezingen mogelijk te maken. Er waren drie kandidaten: de heer W. Juglall (de eerste Hindoestaanse hoofdonderwijzer) was de N.P.S.-kandidaat; de heer I. Hussain Ali was kandidaat voor de V.H.P.; en Sophie Redmond was een onafhankelijke kandidaat.
De N.P.S. had nooit gedacht dat een vrouw, een Creoolse, notabene lid van de Evangelische Broedergemeente, zich niet aan de N.P.S.-kant zou scharen. Maar Sophie deed weer niet wat men van haar verwachtte. Zij stelde zich onafhankelijk op. Dit kon de N.P.S. niet op zich laten zitten. Als Sophie werd gekozen, zou de regering aanblijven; de N.P.S. wilde dat de regering naar huis ging. Als de N.P.S.-kandidaat Juglall zou winnen, kon de N.P.S. nieuwe algemene verkiezingen eisen, die door deze
| |
| |
partij zeker gewonnen zouden worden en dan kon er een regering samengesteld worden die volledig achter de N.P.S. zou staan.
De verguizing die Sophie Redmond toen onderging, deed haar een afkeer krijgen van alles dat politiek was. Vele oudere Surinamers herinneren zich direct weer, enigszins lacherig, het liedje dat men over Sophie zong. Vandaag in 1984 zegt men ook graag dat feministes natuurlijk in de liefde gefrustreerde vrouwen zijn. Sophie verloor de verkiezingen, Juglall won.
In die tijd (1950) schreef Sophie Grontapoe na asitere (de wereld is een paardestaart, de ene dag zwaait hij zus, de andere dag zo). Zij schreef haar toneelstukken soms met anderen, met Paula Velder, een fröbelonderwijzeres die op 64-jarige leeftijd nog de 3e rang haalde, met Albertina Rijssel die ook al bezig was met het schrijven van toneelstukjes in het Surinaams voor haar vereniging ‘Met Ons Tienen’ van de meisjes Rijssel en Amstelveen. Vier toneelstukken werden gebundeld door Thea Doelwijt in het boekje Sophie Redmond - Toneel, uitgegeven in 1972 door de Young Women's Christian Association, waarvan twee oplagen onmiddellijk waren uitverkocht. Hierin staan de eenakters: Grontapoe na asitere; Misi Jana e go na stembus (Vrouw Jana gaat stemmen); A Sowtoe (De Klaploper); en Jezus na watra foe libi (over het leven en sterven van Jezus). In Kri Kra, een bloemlezing van Surinaamse literatuur, eveneens samengesteld-door Thea Doelwijt, is Sophie's stuk Datra papa (Mijn zoon studeert voor dokter) opgenomen.
Drie eenakters zijn samengebracht in de theaterproduktie Een dikke zwarte vrouw als ik, die op de vierde studiedag van het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek op 14 april 1984 in première is gegaan. Sophie Redmond inspireert nog steeds!
Datra foe potisma, dokter van de armen, werd zij genoemd. Honderden armen en zieken werden gratis door haar behandeld. Op zekere dag komt een ex-Hansen patiënt die zijn vingers heeft verloren naar haar toe om hulp. Sophie schrijft een toneelstuk, studeert het in met enkele vrienden en vriendinnen. De opbrengst is bestemd voor de ex-Hansen patiënt. In haar Avros-radiopraatje ‘Datra, mi wani aksi wan sani’ lichtte zij de mensen op verschillend gebied voor, in de Surinaamse taal.
Sophie Redmond trouwde in 1941 in Willemstad, Curacao, met de heer E.L. Monkou, maar zij bleef werken onder haar meisjesnaam. Dat deden, volgens een vriendin van Sophie, alle vrouwen die carrière maakten. Je echtgenoot of zijn familie moest buiten schot blijven als je eventueel fouten beging. Alles wat je deed, was op deze manier volledig je eigen verantwoordelijkheid. En Sophie heeft zich altijd zeer verantwoordelijk gevoeld.
Enkele van haar stukken geven voorlichting, zoals Grontapoe na asitere, over de pas opgerichte bloedtransfusiedienst in Suriname, en Misi jana e go na stembus, over de eerste algemene verkiezingen in 1949. Andere weer zijn meer voor het vermaak alleen, zoals A Sowtoe, maar in alle stukken komt zij op voor de vrouw, stelt zij misstanden aan de kaak en probeert zij de Surinaamse vrouw bewust te maken.
In haar persoonlijk leven is geen werk haar te min. Tot verbazing van haar patiënten nam zij zelf de bezem ter hand om stoep en trottoir te vegen. Haar allerlaatste plan was om de armste kinderen uit haar straat bij haar thuis te laten komen en hun alles wat ze in het leven nodig hadden bij te brengen, zoals koken, naaien, huishouden en de Surinaamse cultuur. Trots is Sophie als zij in koto, de Creoolse klederdracht, kan verschijnen. Om er weer belangstelling voor te wekken organiseerde zij kotoshows.
Sophie Redmond was niet alleen een goede dokter, een toneelschrijfsters een toneelspeelster zoals bijvoorbeeld in De wereld heeft geen
| |
| |
wachtkamer en Grazige weiden, een vertaling van Albert Helman van het toneelstuk Green pastures van Mark Conelly, zij was bovenal een mens die zich in dienst stelde van haar medemens. Daarbij was zij wars van lof, een goed Christen in de ware zin des woords, voor wie niets te veel was wanneer het ging om het leed van een ander te verzachten. Huwelijksproblemen, gezinsmoeilijkheden, financiële zorgen, moeilijkheden op huishoudelijk gebied, al deze problemen kreeg zij om op te lessen. Een van haar kernachtige gezegden, waarom zij bekend was, luidt: ‘Joe taki di foe joe erger, poer ede na doro.’ (Als je denkt dat jij het moeilijk hebt, kijk dan eens om je heen.)
Sophie Redmond was in elk opzicht vooruitstrevend. Uit principe kocht zij geen geïmporteerde vruchten in blik, maar experimenteerde met Surinaams fruit. Zo maakte zij sapatia- en pommerak-icecream. Croquetten van zogenaamde nengre-fisi smaakten in een tijd waarin deze (neger)vis als iets minderwaardigs gold en haast nooit gekocht werd, uitstekend als Sophie ermee aankwam. In de oorlogstijd zien wij hoe vindingrijk zij is. In slaatjes vervangt zij doperwten door heel fijn gesneden kouseband, aardappelen door cassave, augurken door komkommers.
Hoe komt nu een meisje uit de Creoolse middenstand van de dertiger en veertiger jaren haar tijd zo ver vooruit? Niet alleen in haar vechten voor een betere positie voor de Surinaamse vrouw, maar ook in haar trots zijn op haar Surinaamse afkomst, de Surinaamse cultuur! Misschien, zelfs zeer waarschijnlijk, heeft Sophie in haar jeugd de heer Rijts horen praten, een straatprediker die een blad uitgaf, waarop alleen volbloed negers een abonnement mochten nemen. Hij stelde het Afrikaanse karakter op de voorgrond, een duidelijk teken van een opkomend rasbewustzijn.
Sophie heeft het werklozenoproer van 1931 meegemaakt, waarbij een grote menigte werklozen de straat optrok toen de gouverneur na herhaald aandringen niets bleek te hebben gedaan om de nood van de mensen te lenigen. De gebeurtenissen rondom Anton de Kom, waarbij het volk weer de straat opging, waarbij doden vielen en De Kom werd verbannen, zullen haar ook niet onberoerd hebben gelaten.
Dan moeten wij niet vergeten dat Sophie lid was van de Evangelische Broedergemeente, die vanaf 1735 werkzaam is in Suriname. Dit was een echte volkskerk, die het Sranan Tongo gebruikte, als eerste zendingsgenootschap aan slavenkinderen lesgaf, in 1873 reeds alfabetiseringscursussen voor volwassenen opzette (in het Surinaams), de eerste opleidingen voor onderwijzers verzorgde en heel duidelijk aan haar leden een zeer groot gevoel van eigenwaarde meegaf.
En verder is Sophie vermoedelijk heel sterk beīnvloed door Papa Koenders, de onderwijzer die het Nederlandse schoolsysteem in Suriname verfoeide, de assimilatiepolitiek verafschuwde en die bewust een neger wilde zijn zonder het slavenverleden of de eigen taal of cultuur te verloochenen. De heer Koenders schreef veel, ook in zijn eigen blad Foetoeboi. Hij was een huisvriend van de familie Monkou. Hij was de eerste bewuste culturele nationalist en oefende grote invloed uit op de culturele bewustwording van de Creoolse bevolkingsgroep in Suriname. De culturele beweging ‘Wi égi sani’, ontstaan in 1950 in Amsterdam, is voortgekomen uit het werk van Koenders.
Sophie Redmond was en is niet de enige die zich met volkstoneel bezighield. Er was een Meinzak, een Dompig, en later een Drenthe. Maar Sophie was een vrouw en een dokter bovendien. Zij hoefde het niet te doen, maar zij deed het toch. Dat noemt men roeping, het heeft te maken met overtuiging en visie. Sophie zou de laatste zijn om daarover drukte te maken. Echters voor ons, vandaag, is het goed om niet te vergeten dat wij in Suriname zulke voorbeelden hebben. In Suriname is alles mogelijk
| |
| |
en met Sophie Redmond als een van de positieve voorbeelden kunnen wij daaruit hoop en inspiratie putten.
| |
Literatuur
| Emancipatie 1863-1963 Biografieën, uitgegeven door de Surinaamse Historische Kring, Paramaribo 1964. |
| |
| Sophie Redmond - Toneel, bijeengebracht door Thea Doelwijt, YWCA-Suriname, 1972. |
| |
| 100 jaar Suriname, Gedenkboek i.v.m. een eeuw immigratie (1873 5 juni 1973), uitgegeven door de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie, Paramaribo 1973. |
| |
| Encyclopedie van Suriname. Amsterdam-Elsevier-Brussel, 1977. |
Met dank aan Emile en Marie Monkou en de vriendinnen en vrienden van Sophie.
| |
De auteurs
Thea Doelwijt, (toneel)schrijfster. Werkte de afgelopen 23 jaar in Suriname (Doe-theater). Heeft diverse publikaties (novellen en bloemlezingen) en toneelstukken op haar naam staan. Werkt sinds een jaar in Nederland.
Marijke van Geest, van 1965 tot 1984 als lerares Nederlands verbonden aan verschillende onderwijsinstellingen in Suriname.
|
|