De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Over kunst, of eigenlijk over den heer Henri Borel 114Voor mij op tafel staat een snoezig kistje sigaren. Het is omplakt met randjes bleek blaauw behangselpapier. Bovendien is het voorzien van een rond sluitpapiertje met bladen en bloemen in een blaauw randje, als een lentebode. Maar er is nog een tweede sluitpapier, en dit vertoont het portret van haar, wier naam het merk is van deze soort: ‘Claire’. Dit is een honnig meisje, eenigszins sportlike gekleed als een jongeling, een pet op de weelderig krullende lokken, een staand halsboordje, een overhemd, een das, een lange demi-saison. Onvermoeid lacht dit meisje, vermoedelijk denkend aan haar travesti, mij toe met een dodderigen permanenten lach. Licht ik het dekseltje op, dan zie ik nogmaals het zelfde meisje, met den zelfden lach, nu met bloemen onmiddellijk om haar heen. Dit kistje bevat een puik sigaartje à 3 cents. Ik weet niet hoe het komt, en wij staan soms voor zonderlinge gedachten-associaties, maar onweêrstaanbaar, als ik naar mijn kistje sigaren kijk, - het wordt inderdaad vervelend - moet ik denken aan een onderwerp, dat - wat drommel! - met mijn sigarenkistje toch niet in verband kan staan... Ik kijk elders heen en verander van gedachten; maar nauwelijks valt mijn blik weêr op Claire of... duivels, daar is het weêr. Nu dan, het hals-starrige denkbeeld, dat iets met Claire te doen schijnt te hebben, is niet anders dan... de Heer Henri Borel te Nisjni-Novgorod. 115 Ik was niet van plan nader in te gaan op de beminnelijke kleine wraakneming, die de Heer Henri Borel zich veroorloofd heeft nadat ik, zonder echter hem met naam en toenaam te noemen, 116 eindelijk eens gemeend had op de afwezigheid van kunstenaarschap bij hem te wijzen. Maar komaan, het is grijs weêr, een naargeestige Zondag, - ik kan mijn sigaren er toch niet voor wegzetten en men moet zich toch wel eenigszins laten leiden door de omstandigheden - weet je wàt, ik steek zoo'n sigaartje op - werkelijk uitmuntend voor den prijs - en ik ga in ronde termen den Heer Henri Borel te Calcutta de waarheid zeggen. | |
[pagina 259]
| |
De Heer Henri Borel is geen artiest en heeft dus in zoover met onze kunst niets te maken. De Heer Borel is evenmin een goed journalist, zooals - om twee zeer disparate en voor mij zich niet het allereerst opdoende voorbeelden te noemen - de Heer Dr. A. Kuyper en de Heer Van Oss (schrijver o.a. van een Amerikaansche reis in het Algemeen Handelsblad) zijn. De Heer Borel is een passabel journalist, maar die zich heeft doen kennen door van den onaangenamen toestand, welke door de betreurenswaardige ontbinding van de oorspronkelijke Nieuwe-Gids-groep in de Letterkunde was ontstaan, gebruik te maken om ongevraagd en onbevoegd zich in een strijd te mengen, waar, als het er op aan kwam, hem toch geen ander lot wachtte dan onder den voet te worden geloopen. Ten onrechte is de Heer Borel zich met Letterkunde in de engere beteekenis gaan bezighouden. Ik neem gaarne aan, dat hij een beminnelijk mensch is, die gereisd heeft, die Chineesch, Maleisch en wie weet hoeveel talen meer nog kent, maar al overtrof hij de meest indrukwekkende oberkellners in bereisdheid en talenkennis, - dat zoû nog geen druppel artiestenbloed in zijn aderen veroorzaken, evenmin als zijne genegenheid voor primordiale of exotische kunst noodzakelijk van hooger orde dan de sentimentaliteit van een wat onfrisschen muzeum-concierge zou moeten zijn, ómdat die kunst primordiaal of exotiesch is. De Heer Borel heeft verzen uitgegeven, die ontoonbaar zijn en ook niet aanleg doen bemerken. Blijft over: zijn affreus boek Het Jongetje. Aangezien wij over kunst spreken, is de vraag niet of het onderwerp, dat in het verhaal Het Jongetje wordt behandeld, een fijn, teêr, aller-delikaatst onderwerp is, en allerminst of het verhaal aandoenlijk is. De oorzaak van ons schreyen bij kunst is niet de aandoenlijkheid van het onderwerp, maar alleen de Schoonheid waarmede het onderwerp behandeld werd. Aangezien nu de Heer Borel een zeer mooi onderwerp met zijn kwijlenden stijfselstijl heeft behandeld, zoodat de lezer er wee van wordt en onwillekeurig geluiden begint te maken, die de voorbijgangers ontsteld doen stil staan, - zoo heeft hij daarmede naar mijne meening een niet nader aan te duiden schending begaan. De ziel van een groot poëet kan de zelfde onderwerpen beminnen als de ziel van een baker.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 260]
| |
De Heer Henri Borel nu, heeft de ziel van een baker, niet van een grootscheepsche baker, zooals bedeesde huisvaders die, ware oorlogsgaljoenen, over de witte vloeren hunner huisgangen soms statig zien stevenen; maar de ziel van een jonge, muffe burgerbaker, met kroeshaar, die u haar kliederige hand biedt. Dit is, met verlof, niet eene pedante en eenzame meening van mij. Alle artiesten, met wie ik wel eens over dezen flemerigen letterkundigen consul sprak, hadden over dit slechte werk een dergelijk gevoelen. En eene min of meer gelijke meening over arbeid van den Heer Borel is openlijk uitgesproken o.a. door den Heer Mr. F. Coenen Jr. in de Kroniek, door den heer Dr. A. Diepenbrock in de Kroniek, door den Heer Mr. F. Erens hier ter plaatse, door den Heer Willem Kloos in den Nieuwen Gids, allen, hier alfabetiesch genoemde, kunstbroeders met wie het mij een eer is gelijkgezind te zijn. En nu, adieu Claire, mignon, mignonne, mignarde mignardise.
26 Maart 1899 |
|