Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Dewyl de tyt voor handen is.GY kleyne Christen hoopken och!
Moet wassen en vermeeren,
Gy zijt soo kleyn een schare doch,
Wilt Godt met wercken eeren,
Siet niet op Werelt, vleesch, noch bloedt,
Noch op dit kleyn verganck'lijck goet,
Maer slechts op 't woort des Heeren.
2. Lieve Christen vergadering'
Gy zijt soo'n kleynen hoope,
Vermaent malkander sonderling'
Dat niemandt t'ruym doorlope,
Slaet altoos op malkander acht,
Wacht dat niemant van ons geslacht
Sijn eerst' geboort verkoope.
3. Christen gy heyligh Priesterdom
Gaet niet op duyster wegen,
Siet niet met Loths Huys-vrouw weerom,
Daer gy zijt uytgestegen,
Wie aen den ploegh houdt, en omsiet
Die is nut tot Godts Rijcke niet,
Dus wandelt doch te degen.
4. Kinders Godts, neemt u tijdt wel waer,
't Is schier de laetste stonde,
Wordt nu niet mat, noch wanckelbaer
In Godes woordt bevonden,
Laet de liefde niet worden kout,
Maer waeckt, bidt altoos, jonck en oudt,
Vierigh uyt's herten gronden.
5. Och sticht malkander dagh en nacht,
Vermaent de een den ander,
Wacht dat niemant van ons geslacht
In't ongeloof verander,
Geeft altoos goet exempel voort,
| |
[pagina 83]
| |
Wacht datmen niet quaets van u hoort,
Maer leert, straft, dreygt malkander.
6. Eert Godt met liefde sonder smert
Met herten tongen, monden,
Wacht dat niemant in een boos hert
Des ondeughts wordt bevonden,
't Welck treedt van Godt en sijn Gemeent,
Siet toe, dat niemant wort versteent,
Door 't valsch bedrogh der sonden.
Pause.
7. Godt wilt alleen naevolgen fijn,
Toont in all's een nieu leven,
Laet Godts woort niet gelastert zijn,
Wilt goet exempel geven,
Weest gy een spiegel alle-man,
Datmen van u niet seggen kan,
Dat gy quaedt hebt bedreven.
8. Mee wercken wilt volbrengen, dat
Gy met u tongh gaet spreken,
Wilt met der daedt volbrengen rat,
Dat u Godt doet ondecken,
Wilt met den mondt belijden niet,
En loochnent met de wercken siet,
Goet doen wilt niet vertrecken.
9. Met wercken wilt bewijsen jent
Dat gy zijt rechte Christen,
De boom men aen sijn vruchten kent,
Dus hebt geen argelisten,
Volght vyerigh na u Heer u Godt,
Hebt hem lief en houdt sijn gebodt
Schout alle Antichristen.
10. Dat niemant Godts genaed' versuymt,
Op datter niet een quade
En bitter wortel uyt en schuymt,
En doet soo u ziel schade,
En geeft laster noch ergernis,
Noch oock geen quaet getuygenis,
| |
[pagina 84]
| |
En wijckt soo van Godts pade.
11. Leven wilt na Godts Woort en Leer,
Wilt in all's gelijck wesen
U Vader, Meester ende Heer,
Volgt recht in all's nae desen,
Bewijst met werck en daet altijdt,
Dat gy oprecht herboren zijt,
En dat ghy Godt gaet vreesen.
12. Doch, wilt Godt u Prince u Heer,
Met werck en daet belijden,
Soeckt meer Godts eer, dan 's menschen leer,
Wilt voor de waerheyt strijden.
Met oogen traen, ick u vermaen,
Wijckt geensins van de rechte baen,
Hinkt niet aen beyde zijden.
|
|