Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Stem: Ach treurt nu mijn bedroefde &c.Och Menschen wild verblijd nu wezen:
Over die Vree die ons den Heer,
En diene wy ook mee mits dezen,
Alleenelijk geven de eer,
Hy die komt toone,
Ons zijn goedigheyd,
En alzo schoone:
Ons hier maakt bereyd.
Tot Vreede met bescheyd.
2 Hoe zullen wy ’t den Hert vergelde?
Die ons zulken weldadigheyd,
Dat hy de Vree zo voor ons stelde,
En datte wy in eenigheyd
Nu zullen leven
Met Vreede te gaar,
En ons begeven
Hier al met malkaar,
En met goedheyd daar.
3 Wild dog den tijd ook mee verlede,
Doen men Stuart hier dwale zag
In zommige Stede met rede,
Daar hy ook dee een droef geklag,
| |
[pagina 72]
| |
En ging verschoven,
Agter Landen heen,
Al met bedroven,
En ging met geween,
Zeer droevig daar alleen.
4 Ten lesten hoorden hy de maare,
Dat hy daar Koning wezen zou,
Zy wenschen hem daar allegaare,
Dat hy regeere mogt getrou:
Het geluk-wensche
Was daar zeer publijk,
Al van de Mensche
Doen hy na zijn Rijk,
Oyt Holland nam zijn wijk.
5 Maar hy heeft het niet zeer gedagtig,
Geweest, ook al na dien tijd,
Hy heeft gevoerd ook mee zeer kragtig
Tegen ons Land een zwaaren strijd,
Godt heeft ontnomen,
Zijn moet ook aldaar,
Den Heer zeer vroomen
Heeft zijn Hert voorwaar
Gebroken van malkaar.
6 Zo dat hy voor ons Land moet buygen
Dien Koning hoord na mijn bescheyd,
Ik en kan anders hier niet tuygen,
Daarom heeft ons Godt zo geleyd;
Het viel ons bange
Te Water, en te Land,
Den Bisschop strange
Kwam stryden faljant,
Al aan de Vriess’ kant.
7 Wel laten wy den Heer gaan loven
Die den Oorlog zet aan een kant,
En dankt dien Heer ook al van boven
Die Vreede maakt al met ons Land,
Hy kroond ons mede,
Laat ons danke gaan,
Al om de Vreede
Dank-offer verstaan,
Al in Godts Huys voortaan.
| |
[pagina 73]
| |
8 Nu zal ons land ook weder groeyen,
Van dag tot dag ook meer bekwaam,
Godt zal zijn zegen laten vloeyen,
Over ons Land aldaar te zaam,
Alze wy leven
Al na Godts bevel,
Dan zal hy geven
Ons ook meden el
Zijn zegen alzo wel.
9 Laten wy ons nu gaan begeven,
Tot Godt ons toevlugt meer en meer,
En laat wy ons zondige leven
Niet verwilderen al te zeer,
En ons betrouwen
Op Godt t’aller-tijd,
Ons hoop zo bouwen
Dat hy ons verblijd,
En den Oorlog scheld kwijt.
10 Prinssen laat ons gedagtig wezen
Dien zwaren Oorelog bekend,
Laten wy Godt den Heer gaan vrezen,
Die ons gekroond heeft excellent;
Laat ons niet jagen
In ons zonden groot,
Eer Godt zijn plagen,
Met meerder aanstoot,
Zend over ons minjoot.
|
|