Evangelische liederen(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 899. 1. A Ch! hoe is 't getal zo klein, Die zich aan hun Heiland geeven, Die als Christ'nen heilig leeven, Overal is huichel-schyn; Spreekt de mond al van geloof, Zo is 't hart dog verre en het oore doof. 2. Duisternis bedekt het Land, Aardsche zin bedwelmt de Zonders, Blindheit heeft de Menschen-kinders Van den hemel afgewendt; [pagina 167] [p. 167] U, o Leevens-Zonne, ziet! Kent men midden onder uw' Belyders niet. 3. Die U kennen, zyn veracht, Zo als 't was van Abels tyden, Men mag hen voor 't oog niet lyden, Zond' en boosheit groeit met macht, Dat uw Woord niet langer geldt, En men die het doen vast by de Ketters stelt. 4. Daarom Jesus, hemels Heer, Hooft met eer en macht bepeerelt, Kom, en beet're dog de weereld; Zie eens op uw Sion neêr, Troost uw Erfdeel, maakt het vry, Dat uw ryk alleen, tot heil, verheven zy. Vorige Volgende