Evangelische liederen
(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
2.Gy moogt zo zondig zyn en vol van schanden,
Zo is een dorstend hert voor u voor handen.
| |
3.De Rechter wien de wraake is gegeven,
Heeft allen Zond'ren toegedeelt het leeven;
| |
4.Wie slegs een Zondaar zich gevoelt te weezen,
En nog niet is uit eige kracht genezen,
| |
5.En legt aan Jesus voeten als gestorven,
Van zulken is nog niemand ooit verdorven.
| |
6.En waar't een Leeuw, hy wierd gewis ten Lamme,
En was hy koud als ys, hy wierd tot vlamme,
| |
7.En was hy dood als steen, hy wierd tot leeven,
En van den Vader aan den Zoon gegeven;
| |
8.De geest komt straks in hem haar werk beginnen,
Ziert hem van buiten, dog op 't meest van binnen,
| |
9.Van buiten ziet men iets van Christus sterven,
Wie 't inn're kent, die ziet den Levens erve.
| |
10.Maar ziet, wat is dog dit geloovig komen?
Want anders word dog niemand aangenomen:
| |
11.Dat is, erkennen aan des Heilands voeten,
| |
[pagina 158]
| |
Dat Hy voor ons aan 't Kruis heeft moeten boeten;
| |
12.En als zyn Lichaam was aan 't Kruis verbroken,
Heeft Hem de Geest van alles vrygesproken;
| |
13.En toen hy alle zond' had overwonnen,
Gaf Hy ons 't regt, dat wy nu erven konnen,
| |
14.En ik, die toemaals nog niet was in weezen,
Ben te dierzelver uure mee genezen,
| |
15.En ben een Vorstgeworden, zonder twyffel,
Een Konings-kind, Heer over dood en duivel;
| |
16.En was ik eerst door Satans macht gebonden,
Door 't bloed des Lams vertreed'ik nu de zonden.
| |
17.17. En als ik aan dat Gods rantzoen gedenke,
En met myn hert in Jesus wonden zinke,
| |
18.En met myn oor naar zyne stem gae hooren,
Zo ziddert hel en afgrond my te stooren.
|
|