Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |||
12
| |||
ToelichtingVan dit lied, waarin het motief hetzelfde is als in het voorafgaande Er was een meisje vroeg opgestaan, bezitten wij slechts een fragmentarische opname die echter, met de toelichting van zanger-zegsman Tijs Pals, toch de essentie van het verhaal weergeeft. Ter vergelijking en tevens ter aanvulling diene een vroeg-negentiende-eeuwse versie, aangetroffen in Het Haagsche Bosch, zonder jaartal maar vóór 1820 gedrukt in Rotterdam door of bij Johannes Scheffers. | |||
[pagina 117]
| |||
Opname 14 april 19661
Ik lag op een stoep te slapen,Ga naar margenoot+
Daar hoorde ik twee liefjes praten:Ga naar margenoot+
Je neemt het touwtje in de hand,Ga naar margenoot+
Dat brengt jou naar 't ledikant.Ga naar margenoot+
2
Twalef had de klok geslagen.Ga naar margenoot+
Ik dacht nu zal 'k het maar eens wagen,
Nam het lijntje in de handGa naar margenoot+
Dat bracht mij aan het ledikant.Ga naar margenoot+
3
Vader! moeder! - angstig schreien -Ga naar margenoot+
Ene dief komt mij bevrijen!Ga naar margenoot+
Vader en moeder maak wat voort,Ga naar margenoot+
Eer dat ik hier wordt vermoord!Ga naar margenoot+
[gesprek:] Tijs Pals: Dan horen hier twee regels boven, dat is de ontknoping, wat persoon as hij is, maar ik kan ze niet vinden... ‘Vermits zijn maat 't bewijzen kan’, dat zegt die vader hè, ‘dat hij is een eerlijk man’. Dan ken hij met zijn dochter huwen. Ate Doornbosch: Hij is dus stiekem naar boven gegaan, hij was niet die vrijer? Tijs Pals: Nee, hij lag op de stoep te slapen. Toen stond dat meissie bij de deur, met haar verloofde, en die hadden een afspraak, dat hij zou dan om twaalf uur kommen. En zij zou een touwtje vanaf haar ledikant naar de voordeur spannen. Dan greep hij dat touwtje in de hand, en zo kwam hij bij haar. Maar het was de verkeerde die kwam hè, snapt u 't? Want hij lag op de stoep te slapen, en hij hoorde dat, en vandaar ook: ‘Twaalf had de klok geslagen, ik dacht nu zal ik 't maar eens wagen’; hij | |||
[pagina 118]
| |||
moest niet langer wachten, want dan kwam die andere. Ate Doornbosch: En dat laatste couplet, kent u dat? Tijs Pals: Ja. ‘Vermits hij maar bewijzen kan, dat hij is een eerlijk man’ [vgl. str. 18 r. 3-4], en daar antwoordt hij op. Hij was bepaald wel een eerlijk persoon; zij namen dat aan. 4
Toen ging men kleren voor hem maken,
En ook al voor de bruiloftszaken,
En men wierp zijn bepikte kleer,Ga naar margenoot+
Spoedig in de haven neer.
En dan was 't uit; kwam er bruiloft hè.
Dit lied werd gezongen en toegelicht door Tijs Pals (1882-1973) te Landerum (Terschelling). Hij was timmerman en aannemer. Hij hield erg van zingen; meestal deed hij dat tijdens zijn werk in de schuur. Hij speelde ook harmonika op gezellige avonden en voor pensiongasten. Zijn belangstelling voor het zingen bracht hem in contact met Jaap Kunst, die in de eerste jaren van deze eeuw liedonderzoek op Terschelling deed. Zoals dat in die tijd vaak voorkwam: hij kende alle liederen uit zijn hoofd. Zijn dochter mevrouw N. Bonne-Pals vertelde over buurt-avonden waar gezongen werd als men bij elkaar was, in 't bijzonder bij 't burebier. Dat vond eenmaal per jaar plaats in januari, als de dagen lengen. Dan kwam men bij elkaar en werd het land verhuurd. Daarbij werd gezongen en bier gedronken. Een Nieuw Lied, op een Gelukkige Matroos.
Stem: Klorinde die ik teder min, &c. 1 Komt vrienden luisterd na mijn kuuren
Van een Matroosje van avantuure
Die kwam van een verlooren Rijs
Met het Schip de Rodenrijs.
2
Dit had hij aan de Kaaij verlooren
Maar zijn fortuin was haast gebooren
Door het zwieren van de Nagt
Heeft hem in zoo een staat gebragt.
3
Hij lag op een Stoep te slapen
Daar hoorde hij twee Liefjes praaten
Het was van de Min en poezelarei
Hij bleef leggen op zijn zei.
4
Hij hoorden daar met zoete woorden
Hoe die twee Liefjes elkander bekoorden
Al door het genieten van een zoen
Beloofden hij haar wel te doen.
5
Hij sprak mijn Lief: mijn Welbeminden
Hoe zal ik de weg hier vinden
Want ik ben hier onbekend
Gelijk als gij wel denken kent.
6
Zij sprak mijn Lief: mijn Welbeminden
Ik zal aan de Deur een Lijntje binden
En maken dan dat gij bent bereid
Eer dat de Klok dan twaalf heid.
| |||
[pagina 119]
| |||
7
De Klok sloeg twaalf na zijn begeeren
Toen kwam hij met bepikte Kleeren
Op den Dorpel van het Huis
En hij hoorden geen gedruis.
8
Een weinig tijds was het geleeden
Of dat schoon Kind kwam aangetrreden
Zij kwam op haar barrevoetjes veur
En zij opende de Deur.
9
Terstond zoo gaf zij hem de muiten
En toen ging zij haar Deur weer sluiten
Hij volgde maar zijn regterhand
Tot dat hij kwam aan het Ledikant.
10
Een weinig tijds was het geleeden
Of haar zoete Liefje kwam getreeden
Hij stond voor een gesloten Deur
Met zijn Oogjes vol getreur.
11
Hij stond geheel daar van verslaagen
Hij dacht zal ik de kans hier wagen
Hier staat Galg en Rat voor mijn
Anders leef ik als een Kaptein.
12
Terstond zoo ging hij hem ontkleeden
En lei zijn Goed voor de Bestee neder
Hij sprong op haar op 't Ledikant
Waar op zij hem in liefde ontvangt.
13
Zoo dra Aurora gaf zijn luister
En de Zon die gaf zijn duister
Doe zag zij wel dat zij was misleid
Waar op dat zij zoo bitter schreid.
14
O Moord en Brand O bitter lijden
Een Dief een Dief wil mij bevreiden
Ach Vader en Moeder helpt mij voort
Eer dat ik hier nog word vermoord.
15
De Vader en Moeder was boven gekomen
En zag wel dat zij was bedrogen
Zij zag wel aan zijn bepekte Goed
Als dat hij was een armen bloed.
16
De Vader sprak zonder schroomen
Wel Vriend hoe zijt gij hier gekomen
Ik volgde maar mijn Rechterhand
Tot dat ik kwam aan het Ledikant.
17
De Vader ging het misprijzen
Hebt gij hem zelf de weg gaan wijzen
Waar op dat gij zijt ontëer
En verlooren heb jou Eer.
18
Terstond zoo zult gij hem gaan Trouwen
En voor u echte Huisman houwen
Als hij dan maar bewijzen kan
Dat hij is een eerlijk Man.
19
Oorlof Matroosje wilt aanhoren
Hebt gij jou Scheepje door Storm verlooren
Geef je dan maar tot zwieren uit
Dan Trouwt gij een Rijke Bruid.
| |||
Data en plaatsen van opname
| |||
LiedboekjesHet Haagsche Bosch. Rotterdam z.j. [vóór 1820], Johannes Scheffers, p. 57. |
|