1
Er was een jonkman met verdacht
Om eens te doen zijn minnaarsklacht,
Want zijn hart zat vol van minnaarspijn
Om bij zijn zoetelief te zijn,
2
Hij klopte zachtjes aan de deur,
Uw geliefde minnaar staat ervoor,
Jonkman, vertrek met uw gevlei,
't Is midden in de nacht.
Want als ik ben van u verleid
Laat gij mij zitten in droefheid,
3
Zoetelief, vind ik bij u geen troost
Dan ga ik liever naar de Oost.
Om u, mijn allerschoonste maagd,
Uw minnaar die zo droevig klaagt
Dit lied werd gezongen door Stijntje Lutjeboer-van Bruggen (1885-1969), geboren te Bellingwolde, en haar echtgenoot Albert Lutjeboer (1882-1981), geboren te Onstwedde. De heer Lutjeboer was handelaar in varkens, biggen en klein vee. Hij werkte ook als landarbeider en
smokkelaar. De liederen werden vroeger onder meer gezongen op bruiloften en partijen, maar vooral met het vrijaf hebben van boerenknechten, dienstboden en arbeiders. 's Avonds was het uitbundig dansen en zingen in de boerenkeuken als de boer en de boerin afwezig waren. Vrij-hof werd dat genoemd.