Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van en over alles en iedereen (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van en over alles en iedereen
Afbeelding van Van en over alles en iedereenToon afbeelding van titelpagina van Van en over alles en iedereen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.95 MB)

XML (1.37 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van en over alles en iedereen

(1990)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]

Wonen of niet wonen?

Dat is de vraag. En voor velen houdt deze vraag de zelfde moeilijkheid in, voor velen is deze vraag even moeilijk te beantwoorden en haar raadsel even moeilijk op te lossen, als eenmaal voor Hamlet die andere vraag:

- To be or not to be...

Gij zult mij misschien verwonderd aankijken en mij vragen welke bizarre paden ik u nu, o lezer, weêr op wil voeren. Maar gij...ge wòont misschien, ge bewoont misschien reeds sedert tien, sedert twintig jaren uw zelfde huis in Den Haag of uw villa aan den Scheveningschen Weg: uw belang, uw voorkeur, uw familie, uwe relaties, uwe carrière of louter uw gril boeien u aan dat huis of die villa, en terwijl gij mij de eer aandoet mij te lezen, denkt ge bij uzelven, lichtelijk verwonderd:

- Waar wil hij nù weêr naar toe? Wie geen vagebond is, woònt toch: daar is niet aan te twijfelen...

Daar is ook niet aan te twijfelen. Wie geen vagebond is, woont, en voelt niet de vraag, die mijn titel is, opkomen in zijne weifeling. Wie echter wèl vagebond is...woont dikwijls niet en hij vraagt zich vaak af:

- Wonen...of niet wonen? Wàt zal ik doen...

En nu wil ik u verzekeren, dat niet alleen ik, vagebond, die vraag vaak in mij voel opwemelen met de sierlijke krul van haar vraagteeken. Nu wil ik u verzekeren, dat ik zoo velen, vagebonden, ontmoet, o fatsoènlijke vagebonden, voor wie het zelfde vraagteeken opkrult in hun weifelend gemoed.

Op dit oogenblik woon ik niet. Mijn meubels zijn opgeborgen

[pagina 186]
[p. 186]

en ik vagebondeer met vrij veel koffers, en naast mij aan tafel, in het pension, waar ik neêr ben gestreken, zit een heer. Hij ziet er verhit, vermoeid, en nerveus uit en daar hij behoefte heeft te praten, naar het schijnt, richt hij in eens het woord tot mij, en zegt:

- Ik heb veel te doen gehad met mijn loodgieter, mijn behanger en mijn ‘fumiste’. Ik heb namelijk een appartement gehuurd (wij zijn, lezer, in het buitenland). Ik ben niet getrouwd, maar ik word oud, en ik heb altijd, op kamers wonende, de illuzie gehad: o, mijn eigen thuis bewonen...! Eénmaal een home veroveren! Daarom...heb ik eindelijk...nù...een appartement gehuurd...en meubels gekocht...

- En...vraag ik met beleefde belangstelling; is u nu niet gelukkig...uw illuzie te hebben verwezenlijkt?

- Neen, zegt de heer en ziet mij radeloos aan, als smeekt hij om mijne erbarming. Heelemaal niet gelukkig. De keukenmeid, die ik gehuurd had, vond mijn keuken te klein en is verontwaardigd heen gegaan, hoewel zij bij een vrijgezel als ik ben, toch een benijdenswaardige pozitie zoû hebben bekleed en dan...en dan...

- En dan? vraag ik mild en belangstellend.

- Heb ik vlàk voor het raam van mijn zitkamer...de schoorsteen van een fabriek...het geen ik niet opgemerkt heb...toen ik huurde! Nu is die schoorsteen, vlak voor mijn raam, mij zulk een obsessie geworden...dat ik overmorgen naar Parijs vertrek...

- Om daar een ander appartement te huren? vraag ik.

- O neen...om daar in een prettig, klein hôtel, dat ik ken, twee kamers te nemen...bij de maand.

- Ja...zeg ik weifelend; wonen of nièt wonen: dat is de vraag...

- Nièt wonen, meneer, nièt wonen! valt beslissend een oude, deftige dame in, gezeten naast mijn vrouw.

- Woont u dus nièt, mevrouw? vraagt mijn vrouw aan de deftige dame.

- Jawel mevrouw, dat is te zeggen...ik bezit hier vlak bij, aan het meer, een waarlijk heel mooie villa met een verrukkelijken tuin...Maar ik bewoon mijn villa niet: ik bewoon in dit pension éen kamer, en ga nu en dan eens zitten in mijn salon of mijn tuin: u

[pagina 187]
[p. 187]

moet heusch eens thee bij mij komen drinken, niet waar? Dus eigenlijk...woon ik niet, hoewel ik wèl woon. Het is zoo als u het uit wilt leggen. Zoo als ik de vraag van uw echtgenoot voor mij heb opgelost...ben ik van alle moeite met dienstboden ontheven...dat is te zeggen: ik heb nù nog maar een stokouden portiertuinman en zijn vrouw, die onderhouden mijn villa en tuin, het geen heel gemakkelijk gaat, om dat ik haar eigenlijk niet bewoon. Vroeger had ik zeven bedienden, en als ze mij niet bestalen,...bleven ze niet. Ik heb dus alles gesimplifieerd en woon dus niet...hoewel ik eigenlijk wèl woon: u moest van middag eens mede gaan en bij mij thee drinken aan den boord van het meer...

- Ik woon niet, sedert zeven jaren, klaagt een Engelsche dame, tusschen twee leeftijden; maar ik verlang nù naar mijn interieur en denk er over...weêr te gaan wonen. Ik vrees echter voor veel deceptie...als ik weêr tot wonen kom. (Tot mij:) Kan u wèl werken, meneer, zoo niet wonende?

- O zoo goed, mevrouw, heel goed...Als ik niet woon, verlang ik wel eens naar mijn gebeeldhouwde schrijftafel, mijn bibelots en àl mijn boeken, maar dan troost ik mij met het feit, dat, als ik nièt woon, mijn vrouw iederen morgen met mij uit gaat...wat zij nooit doet als wij ‘wonen’...

Andere echtparen en dames, hier en daar aan tafel, vallen in met een belangstellend woord en het blijkt...dat wij allen, zoo als wij hier zitten aan een pensiontafel, vagebonden zijn, o zulke fatsoenlijke vagebonden, die nièt wonen, om deze of gene reden...

En dat wij geen van allen eigenlijk een oplossing hebben gevonden op de vraag, die haar sierlijk vraagteeken voor ons op doet krullen: wonen of niet wonen...

 

* * *

 

In der daad: wàt is voor deze bohémien-zielen het beste?

Zij weten het niet.

Als zij wonen, verlangen zij nièt te wonen; als zij nièt wonen, verlangen zij te wonen.

En het is geen kwestie van geld, hoewel...niet-wonen altijd goedkooper is dan...wonen...

[pagina 188]
[p. 188]

Het klinkt vreemd, maar gij, die uw huis in Den Haag of villa bewoont te Scheveningen...informeer eens bij àlle fatsoenlijke vagebonden, die hébben gewoond.

Zij zullen u allen verzekeren en zwart op wit voorrekenen, dat niet-wonen véel goedkooper is dan...wonen.

- Ten minste, wat ik dezer dagen uitgeef aan mijn ‘fumiste’, mijn behanger, mijn loodgieter!! klaagt de teleurgestelde meneer, die naar Parijs gaat.

Maar...zal hij het vinden in Parijs??

Neen, lezer, en dit is juist het tragische van de kwestie:

Deze vagebonden, deze fatsoenlijke zwervers vinden het nooit.

Zij zijn de eeuwige zoekers. Hun tragedie wortelt dieper dan alleen in het ongemak en de last met dienstboden en leveranciers. Soms zelfs is de geldkwestie er geheel buiten: de dame van de mooie villa aan den boord van het meer...is schatrijk. Ik heb nù gehoord, dat zij haar villa niet meer bewoont omdat zij er veel verdriet heeft gehad en tòch de villa niet wil verkoopen. Zij zoekt dus elders wat vrede, rust, vergetelheid dan...in haar eigen huis. Helaas, zij is de zoekster zoo als wij allen de zoekers zijn, de zoekers, die nooit vinden. Want hebben wij onze koffers, dan missen wij onze meubels, en zijn onze meubels harmoniesch om ons rond, dan voelen wij ons de slaven hunner zware onbewegelijkheid. Wat geeft òns, zoekende zielen, ùw uitstapje van drie of zes weken? Wij zien er op neêr met minachting. Wij, zoekers, wij willen ten minste onze onafhankelijkheid genieten. Meubelen binden, wonen bindt. Wij willen niet zijn gebonden. Onze vreemde nostalgieën dwingen ons telkens andere horizonnen op te roepen rondom onze ziel, die smacht, naar iets, dat zij zelve niet zeggen kan. Zijn wij in de bergen, dan verlangen wij terug naar de stad; is om ons heen de weldadige eenzaamheid van bosschen en velden, zoo nemen wij een automobiel, om even het trottoir van de straat op te zoeken en een café vol menschen en een Kursaal. Zijn wij den volgenden morgen terug in ons buiten-hôtelletje, dan voelen wij ons zoowel gedegoûteerd van de stad, als rampzalig ongelukkig om veld en om bosch. Wàt verlangen wij

[pagina 189]
[p. 189]

eigenlijk? Des zomers een modieuze badplaats? In Gods naam niet: wij kènnen dat leven; het is dom, banaal en vermoeiend. De hoogte der eenzame bergen? Zij maakt ons melancholiek...De bosschen? Maar als het regent...De zee? Maar aan het strand is zoo weinig schaduw! De stad...? Maar daar is stof...Een lief dorpje...? Maar het is er zoo peuterig klein...

Welnu dan...ons eigen kasteel?? Neen. Het is er te eenzaam zonder kennissen en mèt kennissen...is het er druk. Maar wàt dan, wàt dan...als zelfs geld, veel geld deze zoekers niet kan oplossen het enigma, dat schuilt in de vraag: wonen of niet wonen, en zoo wij nièt wonen...waarheen dàn??

Wij weten het nooit, wij tragische zoekers, wij vagebonden met koffers. Neen, wij weten het niet meer. Onze verwende lichamen zochten eenmaal de zon op van het Zuiden, maar...de zuiderzon omsluiert zich de laatste jaren in floers van kille wolken en het azuur werd een legende. Onze verwende zielen zochten de emotie's der kunst en zij misschien, alléen, bleven dat wat nooit de teleurstelling baart...Maar verder, of ge woont, of nièt woont, wat hebt gij gevonden, o gij arme zoekers, o gij arme vagebonden, rijk aan koffers??

De echte landlooper is gelukkiger dan gij. Hij, die zorgeloos zijn hoofd neêr legt op een bemosten steen aan den weg, de blauw gestarrelde hemeltent boven zijne zorgeloosheid, is gelukkiger dan gij, in uw Grand-Hôtel, of ik, in mijn goedkooper pension...Tusschen mij en ú is nauwelijks eenig verschil: beiden wonen wij niet, al zijt gij ook een niet-woner met een goudpettigen portier tot uw dienst, dien ik mis; tusschen ons en hèm is dit verschil, dat hij dwaalt en niet zoekt en daarom gelukkig is, terwijl wij dwalen en...zoeken...en daarom ongelukkig zijn...ten minste zoo vaak...

 

* * *

 

Zouden wij misschien gelukkiger zijn...zoo wij woonden?

Maar toen wij ‘woonden’...gingen wij gebukt onder alle onze banden!

Zijt ge dat dan vergeten?

[pagina 190]
[p. 190]

Wonen of...nièt wonen? Dàt is de vraag...Wie lost ze ons, zoekers, op...??


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken