| |
| |
| |
De kleine zielen
[eerste deel]
| |
| |
I
Het stortregende en Dorine van Lowe was doodmoê, toen zij,
dien middag, vóor het diner nog even bij Karel en Cateau aanwipte, maar
Dorine was tevreden over zichzelve. Zij was na het lunch dadelijk uitgegaan en
had geheel Den Haag doortrippeld en doortramd; zij had veel
bereikt zoo niet alles en haar vermoeide gezicht stond heel blij en hare
levendige zwarte oogen flonkerden.
- Meneer en mevrouw nog niet aan tafel, Sientje? vroeg zij de meid,
buiten adem, zenuwachtig, en eensklaps schrikkende, dat het te laat zoû
zijn.
- Neen, juffrouw, maar het is op slag van zessen, zei Sientje
streng.
Dorine van Lowe wipte door de vestibule, holde de trap op,
vergetende hare natte parapluie in den standaard te zetten. Zij hield die
krampachtig in de eene hand, tegelijk met haar rok, | |
| |
dien zij vergat
los te laten; in haar arm drukte zij een pakje tegen zich aan, onder haar
pélérine; in de andere hand had zij haar mof en hare oude, zwart
satijnen réticule; met die zelfde hand zocht zij in een
bovenmenschelijke inspanning naar haar zakdoek en wist zich den neus te snuiten
zonder iets te laten vallen; alleen waaiden vier, vijf trambilletjes rondom
haar heen, terwijl zij dit deed.
Oude Sientje volgde haar even met den blik, streng. Toen ging zij
naar de keuken, haalde een doek, veegde kalm langs vestibule en trap een
spoortje van regen en wat natte druppels af en plukte zorgvuldig de
trambilletjes weg van den looper.
Dorine trad in de zitkamer van haar broêr, Karel van Lowe. Hij
zat rustig bij een goed vuur en las: een man van vijf-en-veertig; zijn frisch
geschoren gelaat glom rozig en jong; zijn dik, glanzend haar was netjes gekamd
met een fikschen kuif; zijn snor verfde hij zwart en hij had, als Dorine, de
zwarte oogen der Van Lowe's. Zijn breede figuur had in zijn nette kleêren
iets degelijks en goed doorvoeds; zijn vest plooide dik om zijn maag, en de
horlogeketting deinde op een rustigen ademhaal: zóo had hij iets kalms
en gezonds, van | |
| |
bedachtzaam overleg en egoïste bezadigdheid...
Hij legde rustig het tijdschrift, waarin hij las, ter zijde, als wist hij, dat
hij nu, onvermijdelijk, een kwartier minstens naar zijn zuster zoû moeten
luisteren, maar hij beloofde zich haar dikwijls in de rede te zullen vallen.
Hij wreef zich dus zijn groote, dikke, roze handen en zag Dorine bezadigd aan
en zijn blik beduidde haar: begin maar, ik luister naar je, want ik moet
wel...
Dorine bleef staan bij zijne schrijftafel, die stond in het midden
van het nette vertrek, terwijl hij zitten bleef bij zijn vuur.
- Ik ben bij ze allen geweest! begon Dorine, zegevierend.
- Bij Bertha?
- Bij Bertha...
- Bij Gerrit?
- Bij Gerrit...
- Bij Adolfine?
- En bij Ernst en Paul... Ik ben bij ze allen geweest! zegevierde
Dorine. En ze hebben me allemaal beloofd te zullen komen.
- Dorine, wil je als-je-blief je parapluie buiten zetten... Hij is
zoo nat.
Dorine zette de parapluie buiten de deur op den corridor en zij liet
nu ook haar rok los, | |
| |
die van onderen een rand natte modder
vertoonde, waarheen haar broêr, als gesuggereerd, bleef turen.
- En wat zei Bertha? vroeg hij, doende of hij belang stelde, maar
kijkende naar den natten rand.
- Nu, Bertha was heel aardig! Ik moet zeggen, Bertha was heel
aardig! zei Dorine en de tranen, als altijd zoo gauw bij haar, kwamen haar in
de donkere oogen. - Bertha was in een drukte, met de meisjes, om de lijsten op
te maken voor de invités op de bruiloft van Emilie, en morgen-avond
hebben ze een van hun offi-cieele diners. Bertha zei dadelijk, dat, als het
mama's wensch was, wij allen aan dien wensch moesten gevolg geven en van avond
bij mama komen, om Constance te ontmoeten. En Van Naghel, die even binnenkwam,
beâamde dat. Bertha was het niet met mama eens geweest om Constance's
terugkomst in Holland aan te moedigen, maar nu het eenmaal zoo ver was,
zoû zij Constance ook heelemaal als zuster weêr aannemen.
- En wat zei Van Naghel? vroeg Karel Van Lowe, niet dat het hem
belang inboezemde wat zijn zwager, Van Naghel van Voorde, de minister van
koloniën, gezegd had, maar hij | |
| |
hield van regelmaat en nu hij
de opinie van Bertha wist, wist hij ook gaarne die van haar man, en van alle
andere broêrs en zusters. Intusschen bleef hij kijken naar den natten
rand van Dorine's rok en had hij haar gaarne verzocht zijn vouwmes en zijn
presse-papier, waarmeê zij, een beetje nerveus, speelde, te laten liggen,
maar hij deed dat nu maar niet, bij zichzelven berekenend, dat hij straks, als
Dorine weg was, nog wel een oogenblik zoû hebben vóor het diner om
die wanorde te herstellen.
- Nu, uit Van Naghels woorden meende ik op te maken, dat hij wel
hoopte, dat Constance véel tact zoû hebben en zich niet dadelijk
veel pousseeren zoû, maar dat hij als zwager Van der Welcke en Constance
heel hartelijk zoû ontvangen...
Karel knikte bezadigd, als begreep hij de bedoeling, die achter Van
Naghels woorden school en als beâamde hij die ten volle...
- En wat zeiden Van Saetzema en Adolfine?
- Nu met Adolfine heb ik natuurlijk het meeste last gehad! riep
Dorine en zwaaide zegevierend met het vouwmes, dat Karel angstig in haar hand
bleef volgen. - Ze zei eerst, dat ze geen lust had te komen, en dat mama geen
moraal had en zoo meer van die din- | |
| |
gen... Ik antwoordde, dat ik
haar ideeën eerbiedigde, dat een ieder moest weten wat hij vond en dacht,
maar dat zij niet moest vergeten, dat mama een oude vrouw was, een heel oude
vrouw, die wij allen een prettigen ouden dag moesten zien te bezorgen; dat
Constance toch even goed als wij allen een kind van mama was; dat mama het
natuurlijk gaarne had, dat wij allen Constance weêr in onze familie
zouden opnemen, als zuster, nu dat alles zóo lang geleden gebeurd is, en
zij met Van der Welcke al vijftien jaren is getrouwd, en hun jongen dertien
jaar is...
- Dorine, toe, zoû je de presse-papier met rust willen laten:
die papieren raken anders gedecideerd in de war... En wat antwoordde Adolfine
toen?
- Nu... eerst wilde Adolfine beslist niet komen, en was ze bang voor
Constance's slechten invloed op hare meisjes, en wilde ze de meisjes niet
meênemen. Enfin, bepaald idioot! Maar toen ik haar vertelde, dat Van
Naghel en Bertha kwamen en er geen woord van hùn meisjes gerept was -
dus dat die wèl kwamen - toen zei Adolfine, dat ze dàn ook maar
komen zoû, met de meisjes... En Gerrit en Ernst...
| |
| |
Dorine opende Karels postzegeldoosje, maar sloot het weêr
dadelijk, verschrikt toen zij de postzegels netjes naar de waarde in de
loketjes zag geschikt: - Gerrit en Ernst heb ik ook gezien en Adeline sprak
heel lief, en Paul...
Een gong sloeg.
- Dat is voor het diner, zei Karel. Je blijft zeker niet eten,
Dorine; ik geloof niet, dat Cateau veel heeft: we eten altijd héel
eenvoudig...
- Ach, ik eet niet veel; àls ik blijven mag, heel gaarne, dan
gaan we van avond samen naar mama...
Karel van Lowe keek nog eens naar den modderrand; hij herinnerde
zich, dat de eetkamer pas gedaan was, en kon zich dus niet meer inhouden.
- Dorine, zeide hij wanhopig; zoû je je
DAN
niet wat laten afborstelen door Marie?
Nu zag Dorine eerst, dat zij ontoonbaar was, na een geheelen middag
door den regen getript en getramd te hebben. Zij zag in den spiegel: als ze
haar natten matelot had afgezet, zoû zij er nog ontoonbaarder uitzien. Ze
kwam dus deemoedig op haar voornemen terug.
- Het is waar, Karel, ik zie er niet netjes uit en mijn laarzen zijn
nat: ik zal dus | |
| |
maar liever naar huis gaan, dan kan ik mij ook
verkleeden voor van avond. Dus tot van avond, Karel.
- Tot van avond, Dorine.
De gong sloeg nog eens. Dorine greep hare réticule, zocht de
geheele kamer door naar de parapluie, tot zij zich bedacht, dat die buiten
stond en haastte zich weg, terwijl Karel de wanorde op zijne schrijftafel
herstelde en presse-papier en vouwmes recht legde. In de gang ontmoette zij
hare schoonzuster, in wier ronde gezicht de groote uile-oogen verschrikt keken,
terwijl zij vroeg, met een langzame zeurstem, die nadruk legde om de drie, vier
woorden:
- Zóo Dorine... je blijft toch... niet éten?!
- Neen, Cateau, dank je wel: het is heel lief van je... Maar ik moet
mij nog verkleeden. Ze komen allemaal van avond, bij mama.
- Zóó... komen ze àllemaal?
- Ja... Ik ben toch zoo blij... Nu, laat mij je niet langer
ophouden. Karel zal je wel alles vertellen. Adieu, dus tot van avond...
Zij haastte zich weg, terwijl Sientje, streng, haar uitliet.
Karel en Cateau zetten zich aan tafel. Zij hadden geene kinderen;
zij woonden nu in | |
| |
Den Haag, nadat Karel jaren lang
burgemeester geweest was op een mooi dorp in Utrecht. Zij hadden
nu een mooi, groot huis in de Oranjestraat; zij hadden drie meiden; zij hielden
rijtuig. Zij aten, heel goed, samen, en zagen nooit iemand, noch van de
familie, intiem; noch van hunne kennissen, ceremonieeler. Zij leefden volgens
vaste wetten van degelijkheid en soliditeit. Hun groote huis was degelijk en
solide ingericht, met zware, comfortabele meubelen, zonder overtollige weelde.
Zij zagen er beiden gezond en solide en Hollandsch degelijk uit. Cateau was een
zware vrouw van in de veertig, de ronde oogen altijd verschrikt in een rond
gezicht en ze droeg altijd een nette, gladde, goedzittende japon - bruin, zwart
of blauw. Zij leefden volgens de klok; Karel maakte 's morgens een wandeling,
altijd de zelfde, door de Boschjes; Cateau deed 's middags boodschappen; eens
in de week maakten zij samen visites, en dat was de eenige maal, dat zij samen
uitgingen. 's Avonds waren zij altijd thuis, behalve des Zondags-avonds; dan
gingen zij naar mama Van Lowe. Zij waren niettegenstaande hun solide leven,
drie meiden, en rijtuig, zuinig. Zij vonden geld uitgeven voor een komedie, een
tentoonstelling, een | |
| |
boek, zonde en jammer. Zij namen met voorjaar
en najaar dat wat zij noodig hadden in hun huis en voor hunne garderobe, om dat
alles solide en netjes te hebben - maar meer ook niet. Hun eenige ondeugd was
hunne tafel. Zij aten heel goed, maar voor de familie wilden zij dat niet weten
en zij zeiden altijd, dat zij zóo eenvoudig aten, dat zij nooit iemand
onverwachts konden hebben. Daar zij nooit iemand inviteerden, bleef het geheim
van hun lekkere tafel ongeschonden. Zij hadden een goede keukenmeid en Cateau
reed haar goed na, zeggende, dat meneer zoo moeilijk was. Maar beiden smulden
zij, iederen dag. Aan tafel, beiden, hadden zij dan tegenover elkaâr een
blik van verstandhouding, dat het zoo lekker was - als genoten zij samen een
vlijmenden wellust. Zij dronken, zacht smakkende, een goed glas goeden rooden
wijn. Aan het dessert had Karel dan een vurige kleur en Cateau knipte met de
oogen, als gekieteld tot in haar merg. Stilzwijgend gingen zij beiden, de
handen op den schoot gevouwen, digereeren om hunne ronde tafel in hunne
huiskamer. Karel legde, voor het gezicht, dan de portefeuille van het
leesgezelschap open. Nu en dan keken zij elkander aan, met weldoening
| |
| |
bedenkende, dat Anna héel lekker gekookt had, dien middag.
Daar zij echter vonden, dat dit genot zondig was en vooral niet-Hollandsch,
spraken ze nooit over hun genot en genoten stilzwijgend.
Zij berekenden, dat zij nog wel een goed uur konden digereeren bij
hunne groote vulkachel en omdat zij niet hielden van de thee bij mama, dronken
zij eerst een kop thee thuis. Om acht uur kwam Sientje zeggen, dat de
coupé voor stond. Om den coupé niet noodeloos in den regen te
laten staan en bederven, stonden zij dadelijk op, deden mantel en overjas aan
en gingen. Of het paard nat werd, interesseerde hun minder, want het paard was
een maandpaard, maar de coupé was hun eigendom.
|
|