Zingzang
(1866)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
[pagina 139]
| |
2.[regelnummer]
En als me mijn schat woû leiden ter kerk,
Veel nijdige tongen er deden haar werk.
Men zeide van dit, men zeide van dat -
Het maakt er nog heden mijne oogen nat.
3.[regelnummer]
De dorens en distels die steken zoo zeer,
Maar nijdige tongen die steken nog meer...
Geen vuur op aarde brandt er zoo heet
Als heimlijke liefde, waar niemand van weet...
4.[regelnummer]
Waar dachten mijn vader en moeder toch aan -
Zij hebben de bede mijns harten niet verstaan.
Zij hebben mij gegeven eenen braven man,
Eenen braven man, dien ik niet minnen kan.
5.[regelnummer]
Ach zoete schat, ik bid u, kom,
Wanneer ik zal liggen stijf en stom,
Kom meê ter begraafnis, ach zoete schat,
Omdat ik u immer zoo lief heb gehad!
(Des Knaben Wunderhorn.) |
|