Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio C5r] [fol. C5r] xx. Voor een ander ghemaackt. Op de wyze: O combien est. etc. IC minde een maaght uyt onbedachte jueght Al eer myn oghen haar recht zaghen, Na d'aanzicht schoon, waand' ic haar hert vol dueghd: Na twoord dacht ick trouw te bejaghen. Eer ick myn reden raad kond vraghen: Koockte Venus thert inder minnen vuur. Een korte vrueghd werd mi lanck herde zuur Natuur dect ontrou dick met scoon behagen. Als Duyfken slecht en minlick zonder ghal, Scheen zy met my eerst te verblyden. Haar zoet ghelaat my tzotte harte stal: Ick werd haar eyghen door zulck vryen. Ick boot haar trouw, zy ghinx niet myen Haar lust heeft my in eerbaarheyd gherieft. Twas niet dan schyn, al docht het my ondieft, Want liefd, blijft liefd en mint tot allen tyen. Hoe mueghdy lief int hart nu sluyten haat Dat my jonstigh voormaals was open Al quam myn liefd oock me door Venus raad, Niemand en moght myn trouw ontknopen. Maar dyn ontrouw bedrieght myn hopen, Wy schenen een, al door der minnen kracht. t'Gheschil heeft ons een quaay Sibil ghewracht: Die dacht, u schoonheyd dierder te verkopen. Princesse, thert dat ghy door loghen staalt, Heeft my u meyneed weer ghegheven. [Folio C5v] [fol. C5v] Ick zocht u eer, zelf hebdy schand behaalt: Lelick doet u verwaantheyd sneven. Licht is u trouw, en quaad t'aankleven. Ick ken u nu, al was ick eerst verdwaast. Paayt andren oock, te lang heb ick gheraast, Zo haast ick u verloor, vand' ick myn leven. Vorige Volgende