Remco Campert: al die dromen al die jaren
(2000)–Daan Cartens, Aad Meinderts, Erna Staal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Remco Campert, mei 1973.
Foto Eddy Posthuma de Boer Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
[pagina 99]
| |
Ellen de BruinBeschrijven wat er zo bijzonder is aan het taalgebruik van Remco Campert is natuurlijk vreselijk. Afgezien van het feit dat Camperts werk leuker wegleest dan een analyse van bij hem voorkomende taalverschijnselen, zou zo'n lijst met kenmerken de indruk kunnen wekken dat Campert bij het schrijven voortdurend foefjes toepast om bepaalde effecten te bereiken, alsof hij een recept volgt. Dat is niet zo. In vraaggesprekken zegt hij meestal dat hij vindt dat je trucs als schrijver zo snel mogelijk moet vergeten. Wat hij dan ook doet. In 1999 zei hij nog tegen De Morgen (30 juli): ‘Ik weet de trucs, ik weet hoe ik een melancholieke zin moet schrijven.’ Maar acht maanden later kon hij zich zulke trucs al niet meer herinneren: ‘Tja. Het woord mist er in zetten misschien?’ Intussen is er natuurlijk wel het een en ander te zeggen over de bijzonderheden in Camperts taalgebruik, in de hoop dat hij het zelf allemaal niet onthoudt. | |
Spelen met taalCampert speelt voortdurend met de mogelijkheden van de taal. Ten eerste experimenteert hij met de vorm van wat hij schrijft: hij hanteert een eigen spelling en eigen conventies van wat je wel en niet doet in een literaire tekst. Deze experimenten komen het meest voor in de drie romans Het leven is vurrukkulluk (1961), Liefdes schijnbewegingen (1963) en Tjeempie! of Liesje in Luiletterland (1968). | |
[pagina 100]
| |
Ten tweede speelt Campert met stijl. Hij gebruikt bepaalde uitdrukkingen of de stijl van een bepaald genre in zijn eigen werk, al dan niet voorzien van commentaar of associaties. Deze subtielere vorm van experimenteren is bijvoorbeeld duidelijk aanwezig in de CaMu-columns die hij vanaf 1996 om de dag (afgewisseld door Jan Mulder) in de Volkskrant schrijft. Campert past beide taalspelen, zoals we zullen zien, toe op alle mogelijke verhaalniveaus: in woorden, zinnen, alinea's, hoofdstukken en hele verhalen. En bij beide vormen is er vaak niet alleen sprake van spelen-om-het-spelen, maar gebeurt er iets veel mooiers: de aangepaste vorm of stijl van het geschrevene versterkt dan de inhoud van het vertelde. | |
‘In eigen nieuwe spelling’‘Het leven is vurrukkulluk,’ zei Panda. ‘Jaah,’ beademde Mees met een zucht. Eerste druk, De Bezige Bij, Amsterdam 1961. Op het omslag een foto van Lucia van den Berg tijdens het Boekenbal.
Collectie De Bezige Bij, Amsterdam
Verrukkelijk. Niet alleen schreef je het woord anders dan je het uitsprak, het zag er ook nog eens mislukt uit, vond Campert. Hij schreef het maar eens op zoals het klonk. Vurrukkulluk. ‘Lekker vettig en rond’ oogde dat, zou er hij later in een column over schrijven. Succesvol was het woord ook. Camperts eerste roman Het leven is vurrukkulluk verkocht zo goed dat hij voor het eerst kon leven van zijn schrijverschap. In 1962 bood het Nederlands Zuivelbureau Campert 350 gulden om ‘vurrukkulluk’ te mogen gebruiken in een campagne voor melk op de lichtmast van de Scheveningse pier. Sinds drie jaar wordt het zinnetje ‘het leven is vurrukkulluk’ gebruikt in een reclamespot van Brand Bier. De romans Het leven is vurrukkulluk, Liefdes schijnbewegingen en vooral Tjeempie! bevatten veel van dergelijk fonetisch taalgebruik. Giechelen is er giegullun, en precies prussies. Ook schrijft Campert regelmatig woorden aan elkaar: een grijsaard vindt zichzelf ‘nog machtig kwiekterbeen’, een ijscoman stelt zich voor als Bramsbroerjaap, bij de eeuwige jacht van jongens op meisjes gaat het er maar om wie haar teerst gezien heeft, en meisje Panda trippelt hooggehakt en kortgerokt door de roman. In Tjeempie! (door ‘Remko Kampurt’, ‘in eigen nieuwe spelling’) voert Campert zijn spellingsexperimenten het meest consequent door. Zelfs de hoofdpersonen van deze roman maken zich druk om de schrijfwijze van de woorden die ze uitspreken. Als mevrouw Van Zuylen - Liesjes moeder - het over het variejeeteeteater heeft, schrijft Campert: ‘“Theeater”, verbeterde ze snel, want ze was nog van de oude spelling en gek op thee’. Ook het hoofdmotief van het verhaal, Liesjes verwarring over wat seks nu eigenlijk is, uit zich in de bezorgdheid van de hoofdpersonen over spelling. | |
[pagina 101]
| |
‘Vurrukkulluk’ werd in 1969 nog gebruikt in de reclamecampagne van het Nederlands Zuivelbureau. Deze advertentie werd geplaatst in het eerste nummer van het tijdschrift Bijster (maart/april 1969).
| |
[pagina 102]
| |
‘Tjeempie, ik geloof dat ik het weet!’ riep Liesje uit. ‘Zijn het geen mensen in India?’ ‘Nee, dat zijn de Siks,’ wist Patrick zeker. ‘Siks met een iks, net als engels voor zes?’ vroeg Liesje ongelovig, terwijl ze in een spiegelend raam van het huis van de familie Van Haeren even keek of haar minizjuupje wel kort genoeg was. ‘Nee, siks met ka-es.’ ‘En een ha tussen de ka en de es,’ voegde hij er na enig nadenken aan toe.
De expliciete vermelding ‘in eigen nieuwe spelling’ in Tjeempie! is een verwijzing naar de radicale plannen voor spellinghervormingen van de commissie-Pée-Wesselings, eind jaren zestig. Die stelde voor om voortaan tee, trem, kolleksie, sitroen, sjofeur, odeklonje, heerlik, en hij word te schrijven. Makkelijk want fonetisch was het idee. Oppervlakkig beschouwd vertonen deze voorstellen wel enige overeenkomst met Camperts ‘eigen nieuwe spelling’. Toch was Campert, samen met een aantal andere schrijvers (onder wie Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Harry Mulisch, Renate Rubinstein en Jan Wolkers), lid van een commissie tegen deze plannen. ‘De angst bestond toen dat onze boeken snel onleesbaar zouden worden,’ zegt hij daar nu over. ‘Mijn eigen nieuwe spelling was mijn eigen nieuwe spelling, die had ik in de hand. Ik vind dat je van iets moet afwijken wat als normaal wordt ervaren.’ Bovendien maakt Campert met zijn spellingexperimenten duidelijk dat woorden op verschillende manieren fonetisch kunnen worden geschreven, wat natuurlijk het grote probleem van de hervormingsplannen zou zijn. Met zijn eigen spelling had Campert overigens geen idealistische bedoelingen. ‘Ik had toen Zazie dans le métro gelezen, van Queneau, en Exercices de style, en ik vond dat een leuk spelletje. Het heeft geen diepere achtergrond; dat ik zou vinden dat gesproken taal meer waard zou zijn. Queneau had er wel een bedoeling mee; die wilde laten zien hoezeer het officiële Frans afwijkt van het Frans van de man in de straat. Bij mij zit er helemaal geen opvatting achter. Dan zou ik nog wel een aantal onleesbare boeken geschreven hebben.’ Na Tjeempie! heeft Campert inderdaad niet meer zo uitbundig geëxperimenteerd met de spelling van woorden. | |
Woord- en andersoortige tekstspelingenHet verbasteren van woorden leidt er bij Campert, vooral in de drie romans, regelmatig toe dat ze een extra betekenis krijgen die aansluit bij het vertelde. In Tjeempie! worden woorden die toch al een beetje moeilijk zijn expres nog wat moeilijker geschreven: seniel is er sunnyle, en au fond ohfon. En in Liefdes schijnbewegingen is de manier waarop Gerard - een beetje simpel geworden nadat hij | |
[pagina 103]
| |
tijdens de paasdagen in de koelkast van de buurtslager opgesloten heeft gezeten - zijn begroetingen verhaspelt steeds afhankelijk van degene die hij aanspreekt. Tegen zijn bejaarde huisbaas zegt hij gommelmorgen; zijn collega's, sterker dan hij, begroet hij met grotemorgen en zijn ex-geliefde Trix spreekt hij aan met goedenavel. Dit type woordspelingen is ook te vinden in Het leven is vurrukkulluk: marihuana wordt Marry-you-Anna als twee dronken Amerikaanse soldaten met verlof het meisje Panda willen meenemen naar een hotel, terwijl de grijsaard het, ouderwetser, over Marie-Johanna heeft. En in hetzelfde boek gebruikt Campert zelfgemaakte werkwoorden om de directe rede aan te geven die direct te maken hebben met de inhoud van wat gezegd wordt:
‘Ach, op een oude fiets moet je het leren,’ vélozoveerde de juffrouw, terwijl ze Panda een knipoog gaf. [...] ‘Mijn man zaliger zei altijd: achter de wolken dreigt de sneeuw,’ meteorologiseerde de juffrouw vervolgens. [...] En met een berustend uitgesproken: ‘Het leven is een onontwarbare kluwen,’ konkluwedeerde ze.
Net als de spellingexperimenten komt ook dit soort woordspelingen in het latere werk van Campert minder voor, behalve als het gaat om namen van hoofdpersonen. In de novelle Ohi, hoho, bang, bang of Het lied van de vrijheid (1995) roept hij de dichters ‘Sun Moon’ uit Korea en ‘Torf Mölm’ uit Zweden in het leven. Campert bedeelt zijn personages ook vaak met namen die aansluiten bij hun karakter of gemoedstoestand, vooral in Wie doet de koningin (1984), dat typetjes als Somberman, Praatgraag, Schreeuw Wanhoop en Bediende herbergt. En in de CaMu-columns in de Volkskrant figureren sinds 1996 regelmatig ‘Drs. Mallebrootje, het bekende Tweede-Kamerlid uit Elst’ en veldwachter Bonkjes, van wie gesuggereerd wordt dat hij het nogal eens doet met vrouw Kneupma en haar dochter Mieke-Kee. Vergelijkbaar met de manier waarop Campert in zijn drie romans experimenteert met de schrijfwijze van woorden om maar eens te kijken hoe dat staat, speelt hij ook op hoofdstuk- en verhaalniveau met de vorm van wat hij schrijft. Hoofdstuk vier van Tjeempie! begint met een zin van drie pagina's, omdat de schrijver bijna ieder woord laat volgen door zijn woordenboekomschrijving, inclusief alle soorten haakjes en afkortingen die men in woordenboeken aantreft. In een roman komen in het algemeen geen voetnoten voor; Liefdes schijnbewegingen bevat er vier, en slechts in een daarvan wordt even kort iets verduidelijkt (deze noot bevat puntsgewijs de inhoud van het nieuws dat Trix en Bronzo in de bioscoop te zien krijgen). De andere drie bestaan uit flashbacks van drie tot zes pagina's. En hoofdstuk vijf van Het leven is vurrukkulluk bevat regie-aanwijzingen voor hoe de hoofdpersonen zich zouden moeten gedragen, | |
[pagina 104]
| |
hetgeen de inhoud van het vertelde weer versterkt: de hoofdpersonen Boelie en Mees, lezen we, zijn bezig een musical te schrijven. Ook dergelijke experimenten past Campert na Tjeempie! eigenlijk nauwelijks meer toe. Hij speelt daarna vooral met stijl. | |
Stijlspelen en stijlstelenEr zijn vogelsoorten die alles wat ze om zich heen horen dat hun bevalt, opnemen in hun zang, of het nou het gerinkel van een fietsbel is of een passage uit het lied van een buurvogel van een andere soort. In zekere zin lijkt Campert ook zo te werk te gaan. Hij lijkt de manier waarop mensen praten of de stijl waarin ze schrijven te proeven, om vervolgens dat wat hem bevalt, of opvalt, in te bedden in zijn proza - stijlstelen, zou je dit kunnen noemen. Daarbij heeft Campert een voorkeur voor het algemene: clichés, spreekwoorden en uitdrukkingen, of de prototypische stijl van bepaalde genres. Soms gaat het alleen om het gebruik van bepaalde woorden of uitdrukkingen in een andere context dan waarin die normaal voorkomen. ‘Bob den Uyl ... bereidt zich duchtig op een nieuw verhaal voor’, schreef Campert bijvoorbeeld in zijn ‘Hollands Dagboek’ in NRC Handelsblad (16 juni 1984). In Gouden dagen (1990) wordt over het ochtendritueel van een ‘trotskistische Watoesie’ uit Afrika gezegd: ‘Hij groet 's morgens de dingen’, als in een gedicht van Paul van Ostaijen, en in Liefdes schijnbewegingen wordt een van de hoofdpersonen voorgesteld als ‘Alexander Trumbauer - we noemen hem Lex’, als op een geboortekaartje. Het jonge, onverantwoordelijke meisje Panda verrast in Het leven is vurrukkulluk door over de eerder genoemde Amerikaanse soldaten te zeggen: ‘De ontoereikendheid van het leven staat op hun gezichten altijd het duidelijkst te lezen’. De alwetende verteller merkt over hen op: ‘Als niet sinds de overschatte Van Gogh de Europese schilderkunst een verkeerde wending had genomen, had men ze zo willen schilderen.’ Campert combineert ook regelmatig woorden in collocaties die in het normale dagelijkse taalgebruik niet voorkomen. Dat kan een poëtisch effect hebben. ‘Hier, naast me, gebeurt zomaar het leven’, schrijft hij bijvoorbeeld in de novelle Als in een droom (2000), en: ‘Ik sloeg een opgewekte toon aan, waarin ik liefde probeerde aan te brengen.’ Het leven gebeurt niet en liefde breng je niet aan, maar mooi klinkt het wel. Dit procédé levert vaak fraaie beeldspraak op. In zijn ‘Hollands Dagboek’ beschreef Campert de kleur van wolken als ‘allerlei tussentinten... die bestaan als mooi aquarelpapier dat je bij Van Beek kunt kopen’. Een andere vorm van stijlspel treedt op wanneer Campert een korte, terloopse stijl hanteert om situaties te beschrijven die zo ongewoon zijn dat je er een hoop uitleg bij zou verwachten. In het verhaal ‘Alle dagen feest’ (1955) wordt losjes vermeld: ‘Ze verlieten het gebouw door een raam, omdat in de draaideur | |
[pagina 105]
| |
zes bebrilde vrouwen uit India vastgekneld zaten’, en in Tjeempie! dringt Panda voor bij de ijscoman: ‘Het was een gedrang en gekrijs van jewelste, maar nadat Panda enige slagen en trappen had uitgedeeld, bliezen de kinderen huilend de aftocht.’ Clichés, zoals in dit laatste citaat (‘van jewelste’, ‘bliezen ... de aftocht’), komen bij Campert opvallend veel voor. Je zou dat zelfs camp kunnen noemen als dat in dit verband niet zo woordspelig zou zijn. ‘Misschien doe ik dat wel om ze een nieuwe gloed te geven’, zegt Campert over zijn gebruik van clichés: ‘Aan iets waarvan je denkt, daar lees ik altijd overheen, daar praat ik altijd overheen.’ Vaak behoren ze - misschien omdat je ze als zichzelf respecterend schrijver natuurlijk niet hoort te gebruiken - tot het gedachtegoed van een hoofdpersoon en worden ze weergegeven in diens monologue intérieur of in de vrije indirecte rede. ‘Ze kende haar pappeheimertje’, wordt ons in Tjeempie! verteld over de moeder van Liesje, en in Liefdes schijnbewegingen lezen we: ‘de slagersvrouw had zelfs uitgeroepen, terwijl ze haar roze geboende handen ineensloeg, dat ze paf stond’. De vertelling Gouden dagen, over een man die nooit ongeluk heeft gekend en eigenlijk niet goed weet wat het is, is een voorbeeld van stijlstelen op verhaalniveau. Het boek is geschreven in een vooroorlogse, Kees de Jongen-achtige stijl, als de knusse teksten die mensen op prentbriefkaarten aan hun ouders schreven als ze op vakantie waren. Dit heeft weer het effect dat de vorm en stijl van het vertelde de inhoud ervan versterken, in dit geval een soort zondags-kinderlijk geluksgevoel. Een logisch gevolg van het stijlstelen is dat de stijl van Camperts werk van woord tot woord, van zin tot zin, van alinea tot alinea, of van hoofdstuk tot hoofdstuk totaal kan verschillen, wat meestal een grappig effect heeft. Zo'n stijlwisseling komt ook voor in het gedicht ‘Niet te geloven’ (uit Dit gebeurde overal, 1962): Niet te geloven
dat ik knaap nog
een vers schreef over de
zilverwitheid van een berkestam
en om mij heen
grootse dronkenschap
van de bevrijding
het water was whisky geworden.
Alles zoop en naaide
heel Europa was één groot matras
en de hemel het plafond
van een derderangshotel.
| |
[pagina 106]
| |
En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Juist de stijlwisseling in dit gedicht - de overgang van de braaf dichtende jongeman naar het ‘zuipen’ en met name het ‘naaien’ van de rest van Europa - veroorzaakte indertijd een hoop ophef. | |
Associaties en uitwijdingenIn de genoemde voorbeelden voegt Campert een bepaalde stijl zonder verder commentaar in zijn werk in. De letterlijke betekenis van een woord of (cliché-) uitdrukking krijgt dan de gelegenheid om extra op te vallen omdat die in een andere context gebruikt wordt dan normaal. Op andere momenten associeert Campert juist expliciet door op de letterlijke betekenis van een uitdrukking. ‘De toestand was niet hoopgevend, maar dat is de toestand nooit’, schrijft hij in het verhaal ‘Afdaling in de oceaan’ in de bundel Alle dagen feest. En in ‘Zingen, dansen, springen’ in Eetlezen (1987):
‘Ja, zo kun je wel van alles een probleem maken,’ is me wel eens toegevoegd. En inderdaad, zo is het, ik kan van alles een probleem maken. Je ziet het mij vaak niet aan. Men denkt dat ik door het leven ga als iemand die zich maar liever niet te veel problemen maakt en daar wonderwel in slaagt. Nou, maar zo is het niet hoor.
In de verhalenbundel Het paard van ome Loeks (1962) past hij een dergelijk procédé onder meer toe op spreekwoorden en Oudhollandse liedjes:
Nu zie je Hollands vlag nog maar sporadisch aan vreemde kust. [...] Aan onze eigen kust wemelt het er natuurlijk van, vooral op limonade- en haringtentjes. Maar het heeft iets wrangs om aan je eigen kust ‘Victorie!’ te staan roepen. Voor je het weet ben je de oorzaak van een oploopje. [...] ‘U bekent dus “Verdorie” te hebben geroepen, zogenaamd uit louter vreugd.’ ‘Ik riep “Victorie!” agent.’ ‘U weet toch, meneer, dat u dat alleen aan vreemde kust mag roepen?’
In zijn CaMu-columns associeert Campert vaak door op termen die hij in nieuwsberichten aantreft. In december 1999 schreef hij bijvoorbeeld:
In het verslag van het proces tegen iemand in wiens huis kinderporno was aan- | |
[pagina 107]
| |
getroffen (en die op pedo-gebied ook nog andere dingen op zijn kerfstok had) bracht zijn advocaat naar voren dat zijn cliënt ‘slechts een achterkamerverzamelaar was’. Het is aardig bedacht. Ik zie zo'n achterkamerverzamelaar wel voor me. Het is een bleke, wat pafferige man met een enorme wrat in zijn hals, aan het gezicht onttrokken door een rafelig paars sjaaltje dat nog van zijn moeder is geweest. [...] Zeg nu zelf, edelachtbare. Hoe anders is de voorkamercollectioneur. Trots en voor de duvel niet bang poseert hij te midden van zijn collectie foto's en schilderijen die het kind in al zijn blote, aandoenlijke poezeligheid tot onderwerp hebben, gemaakt door erkende kunstenaars, slechts geïnteresseerd in de lichtval op het vlees en hoe het kind in het vlak zit. De krachtige penseelstreek waarmee het piemeltje in een keer op het doek is neergezet oogst alom bewondering. | |
ParodieVan een dergelijke methode is het nog maar een kleine stap naar de echte parodie. Die komt dan ook veel voor bij Campert, met name in zijn CaMu-columns. Een column uit 1998 parodieert de stijl van de troonrede: ‘In het schrobben van niet alleen ons eigen stoepje, maar ook van dat van de buren moeten we niet schromen een voorbeeld te zijn’. Wetenschappelijk onderzoek moet het ook voortdurend ontgelden, evenals de journalistieke gewoonte om allerlei belangengroepen naar hun mening te vragen. In april 1997 schrijft Ca, naar aanleiding van een krantenartikel over de relatie tussen de hersencapaciteit van muizen en de inrichting van hun kooitjes (‘Ergens in Californië had weer onderzoek toegeslagen’): ‘In de kattenwereld heeft dit bericht tot grote irritatie geleid. “Het nieuws komt voor ons op een hoogst ongelukkig moment,” aldus een zegspoes’. En in april 1998: ‘30 procent van de mensen in Noord-Holland is permanent verkouden. 8 procent heeft vaak huilbuien. 6 procent zweert bij ontbijtkoek “met lekker dik boter erop”.’ Een andere vorm van parodie wordt gevormd door typetjes zoals de eerder genoemde Drs. Mallebrootje en de eveneens in de CaMu-columns figurerende boerenfamilie Kneupma. Drs. Mallebrootje grossiert in politiek-Haagse clichés: hij heeft regelmatig het idee dat hij een of andere ‘kar’ moet ‘trekken’, en is vanaf eind 1997 vrijwel altijd in het gezelschap van zijn ‘jonge ding uit de achterban’. De Kneupmaatjes spreken ook voortdurend in clichés, maar beschikken daarnaast over een door Campert zelfbedacht taaltje, dat nochtans even clichématig aandoet. Vader vloekt harreblaksems of goejanverwellesluis. Moeder heeft bizarre streekgerechten op het vuur staan, van ‘opgebakken klonten uit de karnemelkse pap van de vorige dag’ tot ‘gruttenbrij met hoen-Omslag van de gebundelde Volkskrant-columns.
Foto Eddy Posthuma de Boer Collectie De Bezige Bij, Amsterdam | |
[pagina 108]
| |
Omslagen van de gebundelde Volkskrant-columns.
Foto's Eddy Posthuma de Boer Collectie De Bezige Bij, Amsterdam ‘Met Mu op de foto voor het omslag van ons jaaroverzicht, dat in januari 2001 verschijnt. Eerst nog even plusminus 110 columns schrijven’ (de Volkskrant, 30 juni 2000). derlellen’. Zulke vondsten zijn vergelijkbaar met de goedbedoelde maar nutteloze uitvindingen van Drs. Mallebrootje, zoals ‘een afdruiprek voor kleine in de sloot gevallen poesjes’ en ‘een verstelmachine voor oude jutezakken’. Ze zijn de parodie op wat al bestaat voorbij - het zijn door Campert bedachte, nieuwe prototypen. Een heel aparte categorie van nieuwe prototypen wordt gevormd door de originele erotische eufemismen die bij Campert veel voorkomen. In Tjeempie! zoekt huisknecht James tevergeefs ‘een plekje voor zijn plumo’ in Liesjes ‘stofdoekenmandje’, waarna hij dan maar ‘met zijn gieter het vetplantje van het meisje-voor-dag-en-nacht besproejde’. Liesje zelf betast intussen het ‘sleutelbosje’ in de broekzak van haar buur- en schoolvriendje Patrick, terwijl Liesjes moeder met ‘de dames van de Zedelijke Pantsering’ bespreekt ‘wat de beste manier was om een komkommer klaar te maken’. In Liefdes schijnbewegingen kijkt een serveerster hoe een boerenjongen aan een trekautomaat ‘zijn ballen liet rollen’. En in de CaMu-columns komen seksuele toespelingen veel voor in de stukjes over de familie Kneupma, die veelvuldig met elkaar ‘werken in de bietenkuil’ of ‘knorren in de bedstee’. Veel van Camperts werk zindert op die manier van de seksuele toespelingen, terwijl hij de daad zelf zelden expliciet beschrijft. ‘Ik ga er maar vanuit, dat weet iedereen wel.’ Opvallend is in dit verband ook dat in de wereld van de altijd gelukkige hoofdpersoon van Gouden dagen helemaal geen seks bestaat - ouders ‘vinden’ hun kinderen, hooguit rust er eens een ‘nog bedwarm’ hoofd tegen een schouder. | |
Het geheim van Remco CampertDe taalexperimenten van Remco Campert zijn in de loop van de tijd steeds subtieler geworden. Uitbundig experimenteren met de schrijfwijze van woorden en het maken van daarop gebaseerde woordspelingen heeft hij eigenlijk na Tjeempie! niet meer gedaan, terwijl het al in zijn vroege werk aanwezige spelen met stijl steeds belangrijker is geworden. Voor iemand die zoveel experimenteert, is het opvallend hoe weinig nieuwe woorden of uitdrukkingen hij blijvend aan de Nederlandse taal heeft toegevoegd. Alleen het door hem bedachte ‘eetlezen’ (lezen tijdens het eten) is opgenomen in Van Dale. Die magere oogst kan te maken hebben met de manier waarop Campert werkt. In 1985 zei hij in De Morgen (9 februari) dat hij tot zijn leesbare stijl kwam door de zinnen voor zichzelf in zijn hoofd te zeggen: ‘Het mompelt in mijn hoofd. Waar ik wel op gericht ben, is of ik het gewoon zou kunnen zeggen. Zonder dat ik in een poëtische voordrachttoon verval.’ Dat is waarschijnlijk precies het geheim van Remco Campert: waar veel schrijvers zich van een aparte schrijftaal gaan bedienen als ze schrijven, schrijft hij in spreektaal, zijn eigen, heel persoonlijke spreektaal. | |
[pagina 109]
| |
Daardoor krijgt zijn werk ook vrijwel nooit het bombastische dat zo karakteristiek kan zijn voor schrijftaal. Dat vermijdt hij bewust. ‘Dan denk ik, nu maak ik wel veel woordgeweld, maar wat wil ik eigenlijk zeggen? Je suggereert een betekenis, maar is die er wel?’ Als een ook volgens hemzelf nogal bombastische passage uit de novelle Als in een droom (‘Ik hecht niet. Dat zou mijn drama kunnen zijn. Ik ben de postzegel die halverwege de bestemming van de envelop loslaat.’) enkele malen geciteerd wordt in recensies, voelt Campert zich dan ook betrapt, zegt hij. ‘Ik heb steeds getwijfeld of ik het erin zou zetten en dan is het raar dat ze zoiets er juist uitpikken.’ Maar juist zo'n on-Campertiaanse passage is waarschijnlijk algemeen genoeg om wél te worden opgepikt. Meestal zijn door hem verzonnen woorden en uitdrukkingen te persoonlijk, te idiosyncratisch om algemeen ingeburgerd te raken, juist doordat hij in zijn schrijven zo dicht blijft bij de manier waarop hij praat. Het is zíjn specifieke manier van denken, zijn manier van praten, zijn manier van schrijven. Daarom is er ook geen sprake van trucs, van een recept. Hoe kun je van tevoren bedenken wat je gaat denken? ‘Ik theoretiseer heel moeilijk over dit soort dingen,’ zegt Campert zelf over zijn taal en stijl. ‘Ik plons er altijd in. Niet dat ik reddeloos lig te spartelen overigens.’ |
|