De avond valt
(1980)
Vlam
De avond viel en ontfermde zich over de stad. Ik stond bij de etalage van een
antiquariaat aan een der grachten en dacht: ‘Dat is wel een mooi boek daar. En
niet eens duur. Maar zal ik het kopen? Ik heb al zo verschrikkelijk veel boeken.
Véél meer dan ik er tot mijn tachtigste kan lezen...’
Na nog wat te hebben geaarzeld, scheurde ik mij van de verleiding los. Ik draaide
me om, teneinde door te lopen, en stond nu oog in oog met een grijze heer, die
de etalage net had bereikt. Hij zei: ‘Wij kennen elkaar, hè?’
En met een wat geïrriteerd handgebaar: ‘Ach nee, wat dom van me. U kent mij
helemaal niet, maar ik ken u van gezicht, want ik heb u wel eens op de televisie
gezien.’
Hij glimlachte.
‘Nee, met u heb ik nooit persoonlijk contact gehad,’ vervolgde hij, ‘met u niet.
Maar nu het toeval ons hier samenbrengt... Misschien mag ik me even
voorstellen?’
Hij stak zijn hand uit en meldde hoe hij heette. Hij was er een uit het leger der
Jannen, maar zijn achternaam klonk verre van alledaags.
‘Advocaat en procureur,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik woon in 's-Gravenhage. Dat was
ook de woonplaats van uw moeder, nietwaar?’
‘Ja, tot het einde van haar leven,’ antwoordde ik.
Hij knikte en wierp een peinzende blik over de gracht, die zich steeds meer hulde
in het aansluipend duister. Mooi was Amsterdam en zwaarmoedig.
‘Ik heb u allang iets willen vragen over uw moeder,’ zei hij. ‘Een zekere schroom
weerhield me. Maar nu we hier dan zo tegenover elkaar staan, waag ik het er maar
op. Ziet u, ik heb eens contact met uw moeder gehad. Op een middag ging bij mij
de telefoon. Toen ik opnam kreeg ik een dame aan het apparaat, die uw naam droeg
en erbij vermeldde dat zij uw moeder was. Ze zei dat met een zekere trots. “De
moeder van de schrijver.” Ja. Ik had geen flauw idee waarom ze me belde.’
Hij glimlachte weer. Verlegen keek hij naar de grond. Hij koos zijn