Aan het volk van Nederland
(1981)–Joan Derk van der Capellen tot den Pol– Auteursrechtelijk beschermdHet democratisch manifest
[pagina 18]
| |
Het geheim van AppelternDe reden waarom Van der Capellen de brochure anoniem publiceerde ligt voor de hand. Hij vreesde terecht de militaire macht van de Erfstadhouder en de politieke macht in Overijsel van de drost van Twente, zijn doodsvijand Van Heiden Hompesch. Toen hij zijn aanklacht schreef, was hij in zijn gewest Overijsel een eenling zonder veel invloed en zonder enige machtspositie in het politieke leven, tegenover machtige tegenstanders. De politieke terreur was in die jaren niet gering, getuige de passage uit het pamflet over Willem's ‘spions, aanbrengers en verklikkers, die zig in alle gezelschappen weten in te dringen en ons van de aangenaamheden eener gulle openhartige samenleving beroven,’ waardoor de gehele Natie ‘vreesagtig, agterhoudend en geveinsd’ gemaakt is. Toen men in 1781 brieven van Joan Derk aan vooraanstaande Amerikanen in handen had gekregen, is hij zelfs, nadat hij door vrienden was gewaarschuwd, 's nachts naar Amsterdam gevlucht. De Jong, Van der Capellen's biograaf, meende voor diens anonimiteit een andere verklaring te moeten zoeken. Hij zag daarin een uiting van wat hij een gespletenheid noemt in de persoonlijkheid van Van der Capellen. Volgens hem zou Joan Derk de bedoeling hebben gehad, zelfs tegenover zijn beste vrienden een mystificatie op te voeren: ‘Wanneer Van der Capellen het pamflet inderdaad geschreven heeft, dan heeft hij het willen aanwenden als een soort paardemiddel voor de al te slap toetredende natie, maar het geheel gelaten voor rekening van de onbekende schrijver; niet alleen uit vrees voor ontdekking, maar ook omdat hij tegenover zichzelf, voor zijn officiële persoonlikheid, niet verantwoordelik wilde zijn voor sommige beginselen en eisen, die hij daarin had laten horen; dan heeft hij het auteurschap zelfs voor zijn beste vrienden verheimelikt, ja hen door mystificatie op een dwaalspoor gebracht.’Ga naar eind11 In zijn biografie doet De Jong | |
[pagina 19]
| |
voortdurend zijn best, om de gespletenheid in Van der Capellen's persoonlijkheid psychologisch aannemelijk te maken. Die gespletenheid wordt telkens weer naar voren gehaald als verklaring van zekere tegenstrijdigheden in Joan Derk's politieke opstelling in de paar jaren die op de verschijning van het manifest volgden. In zekere zin wàs er wel een gespletenheid die voortkwam uit een contrast tussen politiek handelen en temperament. Van der Capellen heeft zelf in een van zijn brieven erkend: ‘Het hoe doller hoe liever (als het zo eens zijn moet) valt eigenlijk in mijn karakter. Het is uit principes dat ik steeds de moderatie preeke, en niet uit inclinatie.’ En De Jong concludeert terecht, dat ‘het doldriftige in Van der Capellen's temperament hem toch niet verhindert, er gematigde denkbeelden, en als het gaat zonder schade voor de zaak, ook een gematigde taktiek op na te houden.’Ga naar eind12 Toch kan worden aangetoond dat De Jong de ambivalentie in Joan Derk's ideeën en optreden in politieke zaken heeft overdreven - en daarmee ongewild heeft bijgedragen tot zeer betwistbare interpretaties van hem als laat-achttiendeeeuwse politicus. Maar hierover straks meer. De Jong's onderstelling, dat Joan Derk zijn auteurschap van Aan het Volk van Nederland ‘zelfs tegenover zijn beste vrienden’ verborgen zou hebben willen houden, berust op een uiterst aanvechtbare uitleg van een aantal brieven die hij aan mede-patriotten, enige tijd na verschijning van het pamflet, heeft geschreven. Eén van deze correspondenten was De Gijselaar - maar die kunnen we bepaald niet tot ‘Joan Derk's beste vrienden’, zijn intimi, rekenen; er zijn genoeg brieven van Joan Derk bewaard gebleven, waarin duidelijk te lezen staat, dat hij De Gijselaar niet vertrouwde; allicht dat hij, gezien de grote gevaren die voor zijn persoonlijke veiligheid verbonden waren aan een bekend worden van zijn auteurschap, het grote geheim voor hèm verborgen hield. Hij was niet voor niets uiterst voorzichtig. Toen het pamflet | |
[pagina 20]
| |
in de grote steden van de Republiek verspreid werd, waren de Prins en de ‘Hofpartij’ razend. Maar zij bevonden zich tegelijk in een moeilijk parket. Zij konden verbodsbepalingen uitvaardigen en beloningen voor het bekend stellen van de schrijver uitloven. Maar het viel niet gemakkelijk, de inhoud te weerleggen. Ook de felste tegenstanders van de patriotten moesten toegeven, dat de schrijver bijzonder goed geïnformeerd was. Een vertrouwensman van de Prins schreef: ‘de illatiën zijn calumnieus en infaam, dog 't is geen onkundige, die 't geschreven heeft.’ En de eveneens in nauwe relatie tot het Hof staande burgemeester van Zwolle, Lucas Rouse, had gezegd, dat ‘er soo veel passages van Gelderlant in kwamen, die precise met de waerheydt overeenstemden.’ De Jong schrijft: ‘Aan het Volk van Nederland is zwaar van feiten, aan welker objektieve betrouwbaarheid niet valt te wrikken of verwegen. Dat zal meer en meer blijken.’Ga naar eind13 Ook van het persoonlijk leven van Willem V - de ‘teergeliefde’ zoals Joan Derk hem in zijn brieven constant noemt - bleek hij goed op de hoogte. Geen wonder. Zijn neef Alexander Philip, broer van Robert Jasper, behoorde tot de hofhouding van de Prins. Hij zou zijn relatie met de rebellerende neef, en met de broer die ook zo'n ‘gevaarlijke Karel’ was, enige jaren later met zijn ontslag bekopen. Overigens hebben Joan Derk's vijanden zijn auteurschap niet doorgehad. Het geheim is goed bewaard gebleven - totdat de doopsgezinde predikant A. Loosjes in 1891 uit Amerika het bericht kreeg dat bij de nakomelingen van Joan Derk's grote vriend F.A. van der Kemp, eveneens doopsgezind predikant, een autobiografie van dezen berustte. Daarin kwamen de volgende woorden voor: ‘At the same time my noble friend had written a manly appeal to the People of Netherland, while I visited him at his country seat.’ Loosjes publiceerde dit prompt, en niet lang daarna verscheen de autobiografie ook in druk.Ga naar eind14 Uit dezelfde bron weten wij ook, dat Aan het Volk van | |
[pagina 21]
| |
Nederland door Van der Kemp's bemiddeling gedrukt is. Waar - dat weten wij nog altijd niet met zekerheid. Op de eerste uitgave was vermeld: Ostende, 3 sept. 1781. Maar de plaatsaanduiding zal wel camouflage zijn geweest. Wij weten ook, dat Van der Kemp in de zomer van 1780 tweemaal bij Joan Derk in Appeltern gelogeerd heeft. Het is dan ook heel aannemelijk, dat de inhoud van het pamflet door hen samen grondig is besproken. Maar Van der Kemp was niet de enige van Joan Derk's intieme vrienden, die ‘het geheim van Appeltern’ kende. De Jong bouwt zijn theorie over Joan Derk's ambivalentie, over diens ‘meesterlijke camouflage, deels bewust, deels onbewust, van zijn eigen ideeën’, over de publikatie van het pamflet als ‘een onwaarachtige daad’Ga naar eind15, voornamelijk op de inhoud van een brief, die Van der Capellen op 30 oktober 1783 schreef aan een van zijn grootste persoonlijke vrienden en medestanders: de Friese grietman Jhr. Coert Lambertus van Beyma. Naar aanleiding van een tegen hem, Van der Capellen, gericht pamflet van de Prinsgezinde lector aan de Leidse Academie Le Francq van Berkhey, die hem als ‘een tweede Cromwell’ had afgeschilderd, opperde Joan Derk het idee om een anonieme weerlegging te publiceren: ‘Ik zou een korte schets van 't caracter en de daaden van Cromwell kunnen maaken, de Cromwells in 't algemeen kunnen leeren kennen, vervolgens dit kunnen controlleeren met mijne politique geloofsbelijdenis en politique zedekunde. Ik verbeelde mij in staat te zijn, zonder dat er wat op ware een anderen B(rief) A(an) H(et) V(olk) V(an) N(ederland) te kunnen schrijven. Wat dunkt U van dit idee?’Ga naar eind16 Uit het gebruik van de uitdrukking ‘een anderen BAHVVN’ leidt De Jong af, dat Van der Capellen zijn goede vriend opzettelijk om de tuin leidde: ‘In wat hij, zo schijnbaar ter loops, over het pamflet ‘Aan het Volk van Nederland’ zegt, is niet anders te zien, dan een welberekend pogen tot mystificatie, zelfs van zijn beste vrienden.’Ga naar eind17 Jammer, dat De | |
[pagina 22]
| |
Jong een andere brief van Van der Capellen, in dezelfde maand geschreven, over het hoofd heeft gezien; hij had die in de tijd dat hij zijn proefschrift schreef gemakkelijk op het Algemeen Rijksarchief kunnen raadplegen: namelijk een brief aan de bekende Leidse fabrikant en patriot Pieter Vreede, grote vriend van Ds. Van der Kemp, met wie Joan Derk in zijn laatste levensjaar regelmatig correspondeerde. Hij schreef aan Vreede, bijna in dezelfde bewoordingen als aan Van Beyma, het volgende: ‘In eene slapelooze nagt mij door het hoofd loopende het gene U.E. mij p. voorigen meldde, dat, namelijk, dees verrukker van de sinnen der Leidenaars mij eenen Cromwell gelieft te noemen, zo ben ik op het denkbeeld gevallen om hem en de faktie, waartoe hij behoort, in den kuil te storten, dien zij voor mij gegraaven hebben en, door een eenvoudig, doch pathetiek voorstel van mijne principes en mijn gedrag als regent, de Natie in staat te stellen om te beoordelen en te beslissen of ik die Man - dat gedrogt - ben waarvoor men mij gelieft af te schilderen dan of Hij een bedrieger is die de slavernij zoekt intevoeren, etc. Ik voele wel hoe moeilijk het zal zijn buiten de termen van eigen lof te blijven; maar ik voele ook dat zodanig een plan mij gelegenheid geeft om de attentie van de Natie te vestigen op onderwerpen, daar zij door minder gerugtmaakenden geschriften niet op gevestigd wordt - met een woord, om, zonder dat er vat op mij zij, een tweede BAHVVN te schrijven.’ Een ‘tweede’ Brief aan het Volk van Nederland! ‘Ik zou wel eens “een andere Nachtwacht” willen schilderen’ zou een eerzuchtige schilder kunnen schrijven, die zich verbeeldt iets van soortgelijke of betere kwaliteit tot stand te kunnen brengen. Maar ‘ik wil “een tweede Nachtwacht” schilderen’ kan door niemand anders dan door Rembrandt zelf worden gezegd of geschreven! In deze brief aan Pieter Vreede, die wij aantroffen in de sinds 1908 in het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage berustende archivalia van Pieter Vreede en voor het eerst in 1965 publiceerden,Ga naar eind18 valt niet alleen het onomstotelijk bewijs en erkenning te lezen van Van der Capel- | |
[pagina 23]
| |
len's auteurschap van het pamflet, maar ook het bewijs dat er vrienden waren, tegenover wie hij zijn auteurschap eerlijk toegaf. Het is zeer aannemelijk, dat óók Van Beyma tot deze ‘beste vrienden’ behoorde; de woorden ‘zonder dat er wat op zij’ in de gepubliceerde tekst van die brief moeten ook stellig gelezen worden als: ‘zonder dat er vat op zij.’ Van der Capellen stond met zijn volle persoon achter dit geschrift. Zijn trotse woorden: ‘Ik durve mijn gansche correspondentie gerust aan de posteriteit overgeven’ gelden ongetwijfeld ook voor deze Brief aan het Volk van Nederland.Ga naar eind19 Hij zal stellig gewenst hebben, dat het nageslacht hem óók door dit strijdschrift zou kennen en eren. |
|